De Gereformeerde Kerk te Lutten-Slagharen (1)

Op zondag 27 november 1859 werd in het Overijsselse Lutten aan de Dedemsvaart de Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd, en wel vanuit de Christelijke Afgescheidene Gemeenten te Dedemsvaart en te Heemse.

Kaart: Google.

De historische momenten in de Afgescheidene Gemeente te Lutten aan de Dedemsvaart volgden elkaar in snel tempo op; geen wonder dat gesproken werd van ‘een dag van onuitsprekelijke blijdschap in den Heere’.

De instituering van de gemeente (1859).

Eén ding is zeker: de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Lutten aan de Dedemsvaart, zoals Lutten destijds genoemd werd, ontstond vanuit twee kerkelijke Afgescheiden gemeenten: die van Heemse en die te Dedemsvaart. Dat blijkt niet alleen uit de gegevens van de classis Hoogeveen, waartoe Dedemsvaart destijds behoorde, maar ook uit de gegevens afkomstig van de kerk van Heemse. En het wordt definitief bevestigd door een bericht van de kerkenraad, gepubliceerd in het officiële weekblad van de Christelijke Afgescheidene Kerk, De Bazuin.

Een nog niet eerder gevonden mededeling van de kerkenraad maakt namelijk gewag van de tweekoppige leiding van de institueringsdienst: ds. H. de Vries (1808-1865) van Heemse (van hem is geen foto bekend) en ds. D. Thijs (1828-1888) van Dedemsvaart. Ook de datum van de instituering was volgens de gedenkboeken niet met zekerheid bekend, maar De Bazuin helpt ons een handje: op zondagavond 27 november om zes uur, werden de ambtsdragers in het ambt bevestigd, waardoor de gemeente geïnstitueerd werd.

‘De Bazuin’, 9 december 1859.

Ter gelegenheid daarvan sprak ds. Thijs tijdens de middagdienst op ‘indrukwekkende’ wijze over Efeziers 2 vers 22 (“Op Welken ook gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest“), waarna de vier ouderlingen en de vier diakenen in het ambt bevestigd werden. Het waren de ouderlingen P. Dam, W. van Dijk, G. Schrotenbroek en L. Hilbrink, en de diakenen B. van der Graaf, M. Hofsink, J. Lammerink en W. Wildeboer.

Een eigen kerk (1859).

Diezelfde zondag, 27 november 1859, was bovendien om nog een andere reden van groot belang voor de gemeente van Lutten aan de Dedemsvaart: het ‘oorspronkelijk nieuwe kerkgebouw’ werd in gebruik genomen (helaas bestaat daarvan kennelijk geen foto). Het kerkgebouw stond er overigens al voordat de instituering plaatsvond, maar werd op de institueringszondag voor het eerst als officieel kerkgebouw in gebruik genomen. De mededeling dat het om ‘een oude schuur’ ging (zoals in 1959 door een bejaard iemand  gezegd werd die er als kind naar de kerk ging) kunnen we echter niet rijmen met de mededeling in De Bazuin, dat het ‘een oorspronkelijk nieuw kerkgebouw’ was. Doch dit verder terzijde.

Lutten aan den Dedemsvaart, lang geleden…

Hoe dan ook, in de ochtenddienst van zondag 27 november – die aanving met het zingen van psalm 92 vers 1 – werd de aandacht door ds. De Vries bepaald bij het kerkgebouw dat nu voor het eerst als bedehuis in gebruik genomen werd. Er was ‘eene menigte volks’ in de kerk verzameld om te luisteren naar de preek over psalm 84 de vier eerste verzen (“Hoe lieflijk zijn Uw woningen, o Heere der Heirscharen”, en wat er verder volgt).

En een eigen school (1859).

Begin 1859 werd men in Lutten aan de Dedemsvaart bovendien verblijd met de opening van de christelijke school! Op zich is dat al een bijzonderheid, omdat de christelijke scholen in die tijd volledig door de ouders betaald moesten worden, daar er geen rijkssubsidie verstrekt werd aan christelijke scholen. De school bloeide echter al meteen en het aantal leerlingen nam steeds toe onder leiding van hoofdmeester J.T. Brunsman.

Ds. D. Thijs (van 1860 tot 1870).

‘De Bazuin’, 16 maart 1860.

In januari 1860 werd door de manslidmaten uit een drietal predikanten de al eerder genoemde ds. D. Thijs uit het naburige Dedemsvaart gekozen en door de kerkenraad beroepen. Hij nam het beroep aan en deed op 4 maart 1860 intrede, na te zijn bevestigd door ds. J.W. te Bokkel (1815-1888) van Ommen. De intreepreek van ds. Thijs handelde over Colossenzen 4 de verzen 3 en 4 (“Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben, opdat ik dezelve moge openbaren, gelijk ik moet spreken“).

Ds. J.W. te Bokkel (1815-1888) van Ommen bevestigde ds. Thijs in het ambt.

Ds. Thijs was een actief man. In Dedemsvaart was hij curator van de Theologische School in Hoogeveen, toen die in Kampen er nog niet was; hij zette zich in voor de stichting van de christelijke school in Dedemsvaart (1860) en gaf vanuit Dedemsvaart ook de aanzet tot de stichting de Christelijke Afgescheiden Gemeente in Lutten. Hij was verscheidene keren lid van de landelijke Afgescheiden synode.

Ds. D. Thijs (1829-1888).

“Een jongetje van 13 spreekt reeds de tale Kanaans…”.

De predikant werd onaangenaam getroffen toen hij in het Jaarboekje van de Christelijke Afgescheidene Kerk las dat het ledental van de kerk van Lutten aan de Dedemsvaart slechts 104 was. Tegen die vermelding protesteerde hij met een ingezonden stuk in De Bazuin van 8 maart 1861, schrijvende dat dit moest zijn 430! Bovendien kon hij in het artikel onmogelijk ‘de daden des Heeren’ voor zich houden die in zijn gemeente te bespeuren waren: ‘Aangename blijken van genade waren uit de mond van nog zeer jeugdige kinderen’ vernomen. ‘Een jongentje van 13 spreekt reeds de tale Kanaäns en twee van vijftien jaren [….] zijn leesbare brieven van Christus’.

‘De Bazuin’, 8 maart 1861.

En verder…

In de kerkenraad werd afgesproken dat in ieder geval twee ouderlingen en twee diakenen in de kerkenraadsvergaderingen aanwezig moesten zijn, en dat zij die ongeoorloofd afwezig waren een boete moesten betalen van een kwartje, en bij te laat komen een van een dubbeltje. –⊕– In juni 1865 organiseerde de kerkenraad een bijzonder ‘biduur voor het gewas’, omdat de langdurige droogte de oogst in gevaar bracht.  –⊕– In 1866 en 1867 woedde in ons land een cholera-epidemie, die begon in de lente van 1866. Er vielen als gevolg van deze epidemie in ons land 21.000 doden (op een bevolking van 3.5 miljoen mensen). Als gevolg daarvan riep de kerkenraad op 8 maart 1866 een bede- en boetedag uit vanwege ‘de slaande en dreigende hand des Heeren’.

“Christelijke Gereformeerde Gemeente” (1869).

In juni 1869 veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Lutten aan de Dedemsvaart. Dat werd veroorzaakt door de landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk (onder ’t Kruis).

Ds. H.P. Scholte (1805-1868) stelde de zgn. ‘Utrechtse Kerkorde’ op.

Dat laatste (kleine) kerkverband was rond 1838 ontstaan door meningsverschillen binnen de Christelijke Afgescheidene Kerk: mochten Afgescheiden Gemeenten de overheid vragen om vrijheid van godsdienstoefening en overheidserkenning? En mochten Afgescheiden Gemeenten een andere kerkorde aannemen dan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde? Een behoorlijk aantal Afgescheiden Gemeenten vroeg namelijk vrijheid van godsdienstoefening en overheidserkenning en stuurden bij de aanvraag als reglement de zgn. Utrechtse Kerkorde mee, die was opgesteld door ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Utrecht, een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Ze mochten van de regering bij verkregen overheidserkenning dan echter de naam ‘gereformeerd’ niet meer gebruiken. Als je de Dordtse Kerkorde opstuurde kon je de overheidserkenning wel op je buik schrijven, want die werd niet geaccepteerd; ze was te gereformeerd, vond de regering.

Neen het, geenszins, antwoordde een minderheid van de gemeenten beslist, dat alles mocht niet. Daarom keerden ze zich van de Christelijke Afgescheidene Kerk af en stichtten een eigen kerkverband, de Gereformeerde Kerk in Nederland (met als toevoeging ‘onder ’t Kruis’). Omdat zij geen overheidserkenning aanvroegen bleven zij doelwit van de vervolging door de overheid.

‘De Bazuin’, 1 april 1870.

Dertig jaar later, in de jaren ‘60 van de negentiende eeuw, waren de meeste meningsverschillen echter niet of nauwelijks meer actueel, zodat men over hereniging begon te spreken. Dat werd in juni 1869 een feit (al deden een paar van de ‘Kruisgemeenten’ niet mee). Afgesproken werd dat de naam van het verenigde kerkgenootschao in het vervolg zou zijn: Christelijke Gereformeerde Kerk. Ook de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Lutten aan de Dedemsvaart sloot zich bij de verenigde kerken aan en heette sindsdien dus Christelijke Gereformeerde Gemeente.

Ds. Thijs nam op 27 maart 1870 afscheid van Lutten en vertrok naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Hollandscheveld.

Ds. J.H. Vos (van 1870 tot 1874).

‘De Bazuin’, 14 oktober 1870.

Zijn opvolger was snel gevonden. Het was ds. J.H. Vos (1826-1913) van Katwijk aan Zee. Op 4 oktober 1870 deed hij intrede.

Een nieuwe kerk (1871).

Of het eerste kerkgebouw een gebouw van hoge kwaliteit weten we dus niet zeker, zoals we zagen, maar in ieder  geval gaf het kerkje meteen al problemen. Ook was het aantal zitplaatsen – zeker bij bijzondere omstandigheden – te gering. Daarom was in januari 1861 al besloten een nieuwe kerk te bouwen, maar door de financiële consequenties zouden die plannen toen vooralsnog in de la verdwenen zijn. Uiteindelijk werd de nieuwe kerk gebouwd aan de tegenwoordige Anerweg Noord, op de plaats van de huidige Kruiskerk. Waarschijnlijk werd de grond gekocht van de familie Ballast, die tot de gemeente behoorde.

Ds. J.H. Vos (1826-1913).

Om de benodigde gelden bij elkaar te krijgen ging de kerkenraad met intekenlijsten bij de gemeenteleden langs. Dit moest op z’n minst fl. 2.000 opbrengen. De kerkenraadsleden tekenden zelf tijdens een vergadering voor fl. 607 in, en gaven daarmee ruimschoots het goede voorbeeld. Ook gingen enkelen van hen de hort op om bouwmaterialen te kopen. Aan de gemeenteleden werd gevraagd om allemaal minstens één dag te helpen met de bouwwerkzaamheden. Dat drukte de kosten (maar had vast en zeker ook een positieve invloed op de onderlinge band!)

Hoe dan ook, de kerk zou vierhonderd zitplaatsen moeten tellen en op de galerij nog eens vijftig. Aannemer W. Bade maakte een bestek met tekeningen. Ds. Vos benadrukte de noodzaak van een kerkenraadskamer annex catechisatiekamer (vermoedelijk werden de kerkenraadsvergaderingen en de catechisaties destijds in de pastorie gehouden). De kerkenraad ging er mee akkoord. Zou men tijdens de bouw van de nieuwe kerk de kerkdiensten misschien mogen houden in de hervormde kerk? Maar de hervormde kerkenraad zei nee (wat niet wijst op goede onderlinge verhoudingen). Ook het gebruik van de openbare school werd door de burgerlijke gemeente niet toegestaan. Gelukkig stelde gemeentelid Jan Hubers de schuur bij zijn woning open.

De nieuwe kerk, die in 1871 in gebruik genomen werd.

Het duurde echter nogal even voordat Bade met zijn tekeningen op de proppen kwam. Toen men daardoor al overwoog een ander te vragen kwam hij alsnog met zijn plan. De kerkenraad had intussen besloten dat er ook een torentje op de voorgevel van de kerk gebouwd moest worden (een forse dakruiter), zodat de bouw in totaal fl. 4.730 zou gaan kosten. De kerkenraad besloot toen de gemeenteleden te vragen de intekening over een periode van drie jaar met een derde deel te verhogen. Dat lukte, en door ook nog een aantal kleine hypotheken af te sluiten kon de bouw worden begonnen en voltooid!

Op 14 mei 1871 werd de laatste dienst in de ‘oude schuur’ gehouden en kort daarop, op 30 mei 1871,  werd de ‘eerste steen’ ingemetseld door ds. Vos en ouderling E. Broekroelofs. Ds. Vos preekte over psalm 118 vers 2 (“Dat Israël nu zegge, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is”). Op 22 oktober 1871 kon de nieuwe kerk in gebruik genomen worden. Het was een rechthoekig gebouw zonder zijvleugels, en het was iets korter was dan de tegenwoordige kerk.

‘De Bazuin’, 27 oktober 1871.

De consistoriekamer werd overigens niet alleen gebruikt voor de kerkenraadsvergaderingen en voor de bijeenkomsten van de (jeugd-) verenigingen, maar werd ook benut door de ‘overblijvers’, de gemeenteleden die ver weg woonden en de tijd tussen de beide zondagse diensten in de kerk bleven om daar hun broodje te nuttigen.

En verder…

De gemeente groeide flink, vooral naar het noorden, in de richting van het dorp De Krim, waar op 16 december 1886 een zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente ontstond. –⊕– Ondertussen ging het gewone kerkelijke leven in Lutten aan de Dedemsvaart natuurlijk gewoon door. Een echtpaar klaagde over de soms te geringe diepgang in de preken van ds. Vos. Weliswaar werd een gesprek geregeld, maar de oplossing bevredigde niet echt. –⊕– Een deel van de gemeenteleden was tegen de verplichte vaccinatie die de overheid in de pen had. Een landelijke handtekeningenactie trachtte te voorkomen dat de koning de wet zou tekenen. Ook vijftig gemeenteleden uit Lutten aan den Dedemsvaart tekenden de petitie, maar de wet kwam er toch. –⊕– Toen enkele onbekenden deelnamen aan het avondmaal – vermoedelijk familie van gemeenteleden – maakte de kerkenraad een regeling die voor niet-leden verplicht stelde eerst de kerkenraad om toestemming te vragen alvorens men als niet-gemeentelid aan het avondmaal deelnam. –⊕– Jaarlijks werden turfhandelaren in de gelegenheid gesteld in te tekenen op de leverantie van die brandstof voor de verwarming van de kerk. Ds. Vos was in oktober 1872 een van de intekenaren! En… hij rekende de laagste prijs (kennelijk had de predikant als bijbaan de afgraving van een stukje veengrond). Hoe dan ook, hij mocht dat jaar de turf leveren!

‘De Bazuin’, 17 april 1884.

Wanneer de diaconie extra geld nodig had om armlastige of zieke gemeenteleden te ondersteunen, werd soms een extra collecte gehouden. –⊕– In het najaar van 1873 werd een jongelingsvereniging opgericht, met de naam ‘De vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid’. Ze mochten in de kerkenraadskamer vergaderen.

‘De Wekstem’, 2 juli 1874.

Ds. Vos nam in juni het op hem uitgebrachte beroep van de kerk van Pernis aan en nam op 28 juni 1874 afscheid van Lutten aan de Dedemsvaart.

Ds. K.J. van Goor (van 1875 tot 1882).

‘De Bazuin’, 12 maart 1875.

Bijna een jaar later stond de opvolger van ds. Vos op de preekstoel van Lutten aan de Dedemsvaart. Het was de 59-jarige ds. K.J. van Goor (1816-1882) uit Hoogeveen. Op 7 maart 1875 deed hij intrede in Lutten. Het werd zijn laatste gemeente.

Hij was dus al behoorlijk op leeftijd en omdat het pastorale werk met de benenwagen verricht werd en dat hem al snel te veel werd, zorgde de kerkenraad voor paard en wagen. Maar na een aantal jaren bleek dat de predikant slecht tegen kou kon. De kerkenraad besloot toen hem in het vervolg met een overdekt rijtuig te laten vervoeren om zijn ver afgelegen huisbezoeken te kunnen doen. De kerkenraad stelde zelfs een hele ‘lijst van vereisten’ op waaraan de vaste koetsier (dat werd G. Hubers) moest voldoen. De predikant beviel dus kennelijk goed, want toen de gemeente van Hollandscheveld een beroep op hem uitbracht verhoogde de kerkenraad zijn salaris in een poging hem te behouden.

Ds. K.J. van Goor (1816-1882).

De kerk van Lutten aan de Dedemsvaart kende tot eind 1875 ook nog de functie van ‘ouderling-kerkvoogd’, in de tijd van de Afscheiding van 1834 zonder diep nadenken overgenomen van de hervormde kerk. De ouderling-kerkvoogden verzorgden de collecten. Eind 1875 veranderde de kerkenraad dat. De functie van ouderling-kerkvoogd werd afgeschaft en in het vervolg werden telkens twee ‘collectanten’ benoemd, die in de kerk op de vaste plaatsen van de ouderling-kerkvoogden mochten zitten.

De financiën van de kerk liepen in die tijd behoorlijk goed. De gemeente groeide, waardoor de opbrengst van zitplaatsenverhuur groter werd; in 1877 was dat ruim fl. 1.780. Er waren in de gemeente van Lutten aan de Dedemsvaart nog geen ‘vaste vrijwillige bijdragen’, al moesten extra collecten soms een tekort wegwerken. Het aantal leden was – zoals we zagen – in 1860 ongeveer 430; tien jaar later bedroeg het 610 en vijf jaar later, in 1875, was het zelfs al 930!

En verder…

Ondertussen hield de kerkenraad natuurlijk ook toezicht op leer en leven van de gemeenteleden. In de kerkenraad kwamen allerlei misstanden aan de orde: dronkenschap, ‘slagerij’ (een partijtje knokken), huwelijkszaken, burenruzies, en schaatsen op zondag! Vaak werd men bij de kerkenraad op het matje geroepen om schuldbelijdenis af te leggen. –⊕– De kerkenraad betaalde mee aan de stationering van een brandspuit in het dorp, die in 1879 in Lutten gestationeerd werd. Ook zorgde de kerkenraad voor de plaatsing van een aantal lantaarns langs het kanaal. –⊕– Het was de gewoonte dat de predikant zo nu en dan een geslacht dier (een varken?) cadeau kreeg. Maar in 1880 werd besloten dit te vervangen door een salarisverhoging van fl. 40.

Ds. Van Goor ziek en overleden (1882).

‘De Bazuin’, 24 november 1882.

De gezondheid van ds. Van Goor werd in 1882 zodanig dat zijn werk hem langzamerhand te zwaar werd. Het gemeentewerk kon hij nog slechts ‘spaarzamelijk’ verrichten. Op 13 november 1882 overleed de predikant.

Ds. J.K. van Goor (van 1883 tot 1889).

Zijn zoon, ds. J.K. van Goor (1840-1903) uit het Friese Hallum, volgde hem op. Op 4 maart 1883 deed hij intrede. Hij ging op de zondag uiteraard voor in de kerkdiensten, maar de kerkenraad schonk zijn moeder (de weduwe van ds. K.J. van Goor) op haar verzoek een nieuw fornuis, onder voorwaarde dat zij gastpredikanten (bij afwezigheid van haar zoon) een weekend in huis wilde nemen (want ze kwamen op zaterdag en vertrokken pas op maandag weer naar hun eigen gemeente).

‘De Bazuin’, 9 maart 1883.

Net als in 1865 werd ons land in 1883 geteisterd door een langdurige droogte. Vandaar dat de kerkenraad in juni dat jaar een bidstond hield.

Met ds. Van Goor ging het ondertussen wat minder goed. In 1884 was hij nogal eens ‘ziek’, maar uiteindelijk werd in de gemeente bekend wat sommigen al lang wisten: de predikant offerde teveel aan Bacchus. Overmatig cafébezoek en teveel drankconsumptie in de huiselijke kring waren er de oorzaak van dat de kerkenraad moest overgaan tot schorsing, na advies ingewonnen te hebben bij ds. T. Pilon (1849-?) van Heemse en ds. J.H. Schoemakers (1826-1885) van Dedemsvaart. Na een aanvankelijke positieve ontwikkeling werd de schorsing niet lang daarna opgeheven, maar een en ander herhaalde zich het jaar daarop. Het gevolg: opnieuw schorsing, maar nu met verlies van salaris.

Ds. J.K. van Goor (1840-1903).

De Krim een zelfstandige gemeente (1886).

Het naburige dorp De Krim – kerkelijk ressorterend onder Lutten – telde ondertussen een behoorlijk aantal gereformeerden. Men wilde daar graag een zelfstandige gemeente stichten. Hoe dat allemaal ging wordt elders op deze website uitvoerig verhaald.

‘De Bazuin’, 15 februari 1889.

Ds. Van Goor nam op 10 februari 1889 afscheid van Lutten aan de Dedemsvaart wegens het aannemen van het op hem uitgebrachte beroep van de gemeente te Harlingen.

Naar deel 2 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info