De Gereformeerde Kerk te Scheemda (2)

De Gereformeerde Kerk te Scheemda (1892).

( < Naar deel 1 ) – Na het vertrek van ds. Pera in 1891 volgde een vacante periode van twee jaar. Juist in die tijd veranderde de naam van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Scheemda. Dat werd veroorzaakt door een landelijke kerkenfusie.

Op 16 november 1886 stierf mevrouw Pera, echtgenote van ds. Pera. Ze werd in Scheemda begraven.

De Doleantie.

In 1886 was in de hervormde kerk de al jaren durende kerkstrijd namelijk tot een uitbarsting gekomen. Onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) ontstond in Amsterdam op 16 december 1886 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), voortgekomen uit een jarenlange strijd in de hervormde kerk die, kort door de bocht gezegd, te maken had met de strijd tegen de grote macht van hervormde synode (al gauw de ‘synodale hiërarchie’ genoemd) en tegen de toenemende opmars van de vrijzinnigheid in de hervormde kerk. Overigens was bijna een jaar eerder, in januari 1886, in Kootwijk al de eerste Dolerende kerk ontstaan, omdat de kerkenraad van die hervormde gemeente een student van de door dr. Kuyper in 1880 opgerichte Vrije Universiteit had beroepen en laten bevestigen, zeer tegen het zere been van de kerkelijke besturen.

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

Hoewel de contacten van de synode van de Dolerende Kerken met die van de Christelijke Gereformeerde Kerk aanvankelijk niet bijster vriendschappelijk waren (men nam elkaar schriftelijk en mondeling nogal eens de maat) kon op 17 juni 1892 toch de officiële samenvoeging van beide kerken geproclameerd worden tijdens een gezamenlijke synodevergadering in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk. De leidslieden van beide kerken reikten elkaar daar de broederhand: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. De naam van de verenigde kerken was in het vervolg De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Scheemda sloot zich daarbij aan en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te Scheemda.

Ds. D. Vrieling (van 1893 tot 1922).

‘De Bazuin’, 28 juli 1893.

De volgende twee predikanten van de Scheemder Gereformeerde Kerk bleven beiden langer dan hun voorgangers. Op 23 juli 1893 deed ds. D. Vrieling (1854-1937) uit Appelscha intrede in De Gereformeerde Kerk te Scheemda. Hij zou bijna dertig jaar aan de plaatselijke kerk verbonden blijven. “Gedurende zijn verblijf te Scheemda moest het kerkgebouw tot tweemaal toe worden vergroot en werd met zijn medewerking een School met de Bijbel opgericht, van welks bestuur hij van de oprichting tot zijn vertrek uit de gemeente voorzitter is geweest. Ook was hij voorzitter van de afd. Scheemda van het Groene Kruis”.

De groei van de gemeente werd niet veroorzaakt door zijn redenaarstalenten, want volgens oorgetuigen viel hij nogal eens in herhalingen. Maar zijn pastorale arbeid werd geroemd.

Ds. D. Vrieling (1854-1937).

Wat de schoolbestuur betreft was ds. Vrieling dus voorzitter; de hervormde predikant was vice-voorzitter en de grondslag van de School met den Bijbel was als volgt onder woorden gebracht: “… het eeuwig onveranderlijk Woord van God, naar de opvattingen en verklaringen van de Drie Formulieren van Eenigheid”, zijnde de drie gereformeerde belijdenisgeschriften.

De doop.

Konden kinderen van ouders die geen belijdenis gedaan hadden eigenlijk wel gedoopt worden? Over die vraag was verschil van mening. De classis had die verschillen van inzicht ook ontdekt en vroeg de kerkenraden hoe men daar tegenover stond. Scheemda’s kerkenraad oordeelde dat kinderen van doopleden niet konden worden gedoopt. De synode van 1908 stond op hetzelfde standpunt.

Een orgel.

De gemeentezang werd vanaf het begin begeleid door de voorzanger, die de toon en het tempo van de op lange noten gezongen psalmen aangaf en bij moeilijke melodieën de psalm voorzong. Een orgel vond men niet nodig; bovendien kostte het veel. Weliswaar richtte voorzanger Jan Bult in 1882 een commissie op die geld zou inzamelen voor een kerkorgel, maar dat mislukte. Jan Bult was ‘een van de bekwaamste jongelingen’ van de kerkelijke zangvereniging; logisch dat naar hem gekeken werd toen er een voorzanger moest komen als vervanging van de hoogbejaarde Hindrik Wicher Ommens. In 1891 werd Bult op zijn beurt opgevolgd door timmerman Heiko Brons, die de functie van voorzanger zou bekleden tot de komst van het orgel. De voorzangersfunctie was hoognodig, ‘want de gemeente was nu eenmaal geneigd tot zakken en slepen’.

Timmerman-aannemer en voorzanger Heiko Brons (foto: ‘150 jaar Gereformeerde Kerk Scheemda’).

In 1908 kon Heiko Brons zijn functie met een gerust hart aan de wilgen hangen, want toen kwam er een orgel. Dat werd mogelijk gemaakt door mejuffrouw Aaltje Bos die maar liefst fl. 1.000 gaf voor de aanschaf van een orgel! De gemeentearchitect adviseerde bij de plaatsing van het instrument, dat op 17 mei 1908 in gebruik genomen werd.

Kerk en pastorie krijgen ‘licht’ (1913)

In 1913 werd de kerk aangesloten op het elektriciteitsnet. Dat moest echter fl. 260 gaan kosten (lampen waren duur!), zodat men er eigenlijk maar van wilde afzien. Wel stelde een kerkenraadslid voor om als kerkenraad er samen voor te zorgen, maar daar was niet iedereen het mee eens. De Jongelingsvereniging bleek echter bereid zelf de aansluitkosten en de lampen voor haar eigen lokaal achter de kerk te willen betalen, als de kerkenraad de stroomkosten maar betaalde. In 1915 werd ook de pastorie op het lichtnet aangesloten.

De Eerste Wereldoorlog (1914 tot 1918).

Een schietpartij in Sarajevo, waarbij op 28 juni 1914 aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk en zijn vrouw door student Gavrilo Princip werden vermoord, vormde de directe aanleiding tot het uitbreken van de ’Grote Oorlog’, die van 1914 tot 1918 duurde. Weliswaar bleef ons land buiten de strijd, maar door het stagneren van de handel leed ook ons land onder het oorlogsgeweld. Werkloosheid en armoede streden om de voorrang. De diaconie trachtte te doen wat nodig was.

Kerk en lokaal verbouwd (1918).

De kerk werd vergroot en kreeg een nieuwe voorgevel mét toren!

Ondertussen groeide de kerk van Scheemda ook de eerste vijftien jaar na de eeuwwisseling stevig door. De gezinnen waren behoorlijk kinderrijk; geen wonder dat men al vrij snel tot de conclusie kwam dat de kerk te klein was en vergroot moest worden. Op 4 juni 1918 besloot de kerkenraad om de voorgevel van het kerkgebouw drie meter naar voren te plaatsen. Gemeentearchitect Buurke maakte de plannen voor die ingrijpende verandering. De kosten bedroegen ongeveer fl. 5.000, maar naar later bleek werd het fl. 1.000 duurder….

In 1918 begon men de voorgevel af te breken. De gedenksteen werd zorgvuldig uitgehakt en later in de hal van de verbouwde kerk geplaatst. Er werd ‘1e klas baksteen’ gebruikt en bovendien werd de kerk voorzien van een heuse toren! Wanneer de kerk weer in gebruik genomen werd is niet precies bekend, maar vermoedelijk begin 1919.

Ook het lokaal naast de kerk werd verbouwd en kreeg onder meer een soortgelijke gevel als de kerk (foto: ‘150 jaar Gereformeerde Kerk Scheemda’).

In 1919 werd ook het lokaal naast de kerk aangepakt. Een nieuwe gevel werd ontworpen in dezelfde stijl als die van de kerk. Dat kostte ook nogal wat geld, zodat een lening van fl. 5.000 moest worden afgesloten. Dat bedrag zou flink verminderd kunnen worden door de verkoop van de naast de pastorie staande woning, eigendom van de kerk, die op dat moment echter verhuurd werd aan een gemeentelid. Toen de kerkenraad hem er uit probeerde te werken stapte hij uiteraard naar de rechter en de kerkenraad haalde bakzeil. Vele jaren later werd het huis alsnog voor fl. 1.000 aan de kerk verkocht.

Ds. Vrieling vroeg niet lang daarna emeritaat aan, wat hem per 1 september 1922 verleend werd; twee dagen later nam hij afscheid van de gemeente.

De pastorie verbouwd (1924).

De verbouwde pastorie (links), de kerk en ‘het lokaal’ (foto: ‘150 jaar Gereformeerde Kerk Scheemda’).

Het vinden van een nieuwe predikant viel tegen. Twaalf keer werd een beroep op een predikant uitgebracht, maar telkens tevergeefs. Het gevolg daarvan was dat de kerk bijna vier jaar vacant was. Mede omdat gedurende die tijd geen traktement voor een predikant behoefde te worden betaald kreeg men wat meer lucht om ook de pastorie te verbouwen. Dat kon best eens een positieve invloed hebben op de vinden van een predikant!

De zaak werd in 1923 meteen stevig aangepakt. Er kwam een kelder, de benedenverdieping werd anders ingedeeld met een gang, een toilet, een salon, een woonkamer, een serre, een slaapkamer en een keuken, en op de zolder een overloop,  een studeerkamer en drie slaapkamers. Voorwaar, best een ruime predikantswoning. Architect Buurke uit Scheemda was de bouwmeester van de verbouwing. Er moest bijna fl. 5.900 voor het werk betaald worden, wat overigens bijna helemaal door de gemeenteleden werd opgebracht. De nieuwe pastorie kon begin 1924 in gebruik genomen worden!

Ds. G. Diemer (1926 tot 1942).

Ds. G. Diemer (1875-1951).

Uiteindelijk had de kerkenraad toch succes met zijn beroepingswerk. Op 11 april 1926 kon de opvolger van ds. Vrieling intrede doen. Net als zijn voorganger zou hij ook lang aan de gemeente verbonden blijven, ongeveer zestien jaar lang. Het was ds. G. Diemer (1875-1951) van Roden. “Hij was een scherpe, fijne denker. Hij zag op het terrein van zijn studie de dingen helder en klaar, terwijl anderen nog niets vermoedden van wat hij reeds zag”. Kennelijk had hij in elk geval de predikantennood van Scheemda ook duidelijk gezien, want hij schijnt gezegd te hebben dat hij het beroep had aangenomen om de gemeente uit de problemen te helpen.

“Preken was niet zijn sterkste kant. Een kort, krachtig woord was er niet bij. Zijn preken hadden niet zelden veel weg van een academisch betoog, een rustig vliedende stroom met weinig dynamiek. De diensten duurden vaak zeven kwartier en er werd betrekkelijk weinig gezongen. Vandaar misschien ook, dat er tijdens zijn ambtsperiode meer dan ooit werd geklaagd over wanordelijkheden op de galerij”.

In 1935 wilde men de galerij daarom al afsluiten, maar ouderling Rozeboom werd gevraagd op de gaanderij orde op zaken te stellen. Vijf jaar later wilde hij graag van die taak verlost worden. Ook zijn opvolger kon er weinig verbetering in brengen; sterker nog, ‘in 1941 is het erger dan ooit’. Dominee moest in zijn preken toch maar eens wat meer met de jeugd rekenen, zo werd de predikant in overweging gegeven. Dat beloofde hij.

De kerk en ‘het lokaal’.

In 1931 werd een Mannenvereniging opgericht, die echter nauwelijks levensvatbaar bleek. Ook latere pogingen hadden betrekkelijk weinig succes. Er kwam ook een Evangelisatiecommissie. Er waren in die tijd al een ‘Kleine meisjes-vereniging’ (leeftijd tot plm. 16 jaar), een ‘Meisjesvereniging’ (de oudere meisjes), een ‘Knapenvereniging’ (voor de jongens tot ongeveer 16 jaar), een Jongelingsvereniging en een Vrouwenvereniging. Ze maakten alle gebruik van de vergaderruimte in het lokaal naast de kerk, evenals meerdere andere verenigingen.

De crisisjaren ’30.

In oktober 1929 was in New York de Effectenbeurs op Wall Street gecrasht. De hele wereld werd in een grote economische crisis geduwd, die ook in ons land danig gevoeld werd. Alom werkloosheid en armoede. Ds. Diemer bood aan tien procent van zijn traktement in te leveren, maar de kerkenraad – hoewel de geste waarderend – voldeed niet aan het verzoek. Ondertussen had de diaconie veel uitgaven om in armoede gedompelde gemeenteleden zoveel mogelijk te steunen met kleine geldelijke giften of met hulp in natura. De financiën begonnen er langzamerhand ook onder te lijden (de kerkelijke bijdragen liepen immers langzaam maar zeker terug!). Desondanks kon in 1937 een centrale verwarming in de kerk worden aangelegd. De financiële nood van veel gemeenteleden werd op een gegeven moment zo groot dat de kerkenraad besloot bepaalde collectes uit te stellen tot later. Gelukkig leende een gemeentelid fl. 1.000 om de nood althans enigszins te lenigen, al moesten voor dat geld ook twee graven worden onderhouden.

De Meisjesvereniging ‘Lente des Levens’ in 1937. Boven v.l.n.r.: Tiny Toren, Lammie Snoek, Klaziena Luth, Tietje Antonides, Gepke Smith, Emmie Tolk. Tweede rij v.l..n.r.: Jantje Scholte, Rika Snoek, Trijntje Meerman, Boukje Antonides, Jantje Koers, Wienie Dieterman, Geessien Cannegieter, Froukje Tiggelaar. Derde rij v.l.n.r.: Harmke Tolk, Niesje Ritsema, Pie Cannegieter, Tinie Koers, Kine de Gries, Marietje Komdeur, Annie Diemer. Onder v.l.n.r.: Jannie Drewel, Harmke Drewel, Trijntje Boer (foto: ‘150 jaar Gereformeerde Kerk Scheemda’).

De Tweede Wereldoorlog.

In 1939 werden gemeenteleden opgeroepen in verband met de mobilisatie vanwege de donkere wolken die vanuit het oosten over ons land begonnen samen te pakken. Op 10 mei 1940 werd ons land overvallen door de Duitse bezetters. Hoewel in de notulen niet veel over de gebeurtenissen in de oorlog doorklinkt (het was gevaarlijk om maar van alles lukraak op te schrijven), kreeg ook de kerk van Scheemda ‘te maken met de zowel in geestelijk als in materieel opzicht zware druk van de bezetting’. Aan de door de NSB opgerichte Winterhulp – bedoeld om de armenzorg van andere instellingen (ook van kerken) over te nemen en de mensen ervan afhankelijk te maken – werd door de diaconie niet meegewerkt. Enkele diakenen brachten een vermanend bezoek bij een paar gemeenteleden die zich desondanks wél bij de Winterhulp gemeld hadden.

Sommige werkloze gemeenteleden werden te werk gesteld in de Duitse oorlogsindustrie. De kerkenraad probeerde zoveel mogelijk met hen in contact te blijven. De kerkenraad riep de werkgevers in de kerkelijke gemeente op werklozen in dienst te nemen, zodat ze niet naar Duitsland hoefden.

Naar deel 3 (slot)

© 2022. GereformeerdeKerken.info