De Gereformeerde Kerk te Wildervank (1)

De Gereformeerde Kerk te Wildervank werd op 9 april 1835 als Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd door de eerste Afgescheiden predikant in ons land, ds. H. de Cock (1801-1842).

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Hoewel Hendrik de Cock in Veendam geboren werd – zijn vader Tjaarda de Cock was daar wethouder – bracht hij in Wildervank zijn jeugd door, toen zijn vader daar burgemeester was; hij was er trouwens tegelijk ook vervener en landbouwer.

De kwestie van de ontslagen catechiseermeester.

Op 19 januari 1832 had de hervormde kerkenraad als hulp naast de bejaarde Hendrik Hans Nieman ook Poppe Rijkens de Wit benoemd tot catechiseermeester (Hendrik de Cock had destijds catechisatie gehad van de rechtzinnige Nieman). Plotseling werd Poppe de Wit op 2 juli 1834 echter door de kerkenraad ontslagen. Op 19 juni had hij op de kerkenraad namelijk verklaard dat hij geen avondmaal kon vieren met de hervormde predikant, ds. J.G. Oosterbeek. Deze was volgens De Wit geheel vrijzinnig, en er bestond een ‘onoverbrugbare kloof’ tussen hen tweeën. En bovendien had De Wit gezegd dat de gezangenbundel van de hervormde kerk, de Evangelische Gezangen, onwettig ingevoerd waren omdat de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde immers aangaf dat in de erediensten alleen psalmen gezongen zouden worden. De overheid (!) had bij de reorganisatie van de hervormde kerk in 1816 echter het zingen van minstens één ‘Evangelisch Gezang’ in de dienst verplicht gesteld.

De regering had na de Franse tijd een nieuwe gezangenbundel in de kerk ingevoerd: de ‘Evangelische Gezangen’.

Wat dat laatste betreft had De Wit echter pech, want de Dordtse Kerkorde was in 1816 door de overheid aan de kant geschoven ten voordele van het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk. En juist dát was er volgens velen de oorzaak van dat de vrijzinnigheid in de hervormde kerk zo snel toenam en dat de Algemene Synode bijna almachtig was, ten nadele van de plaatselijke kerkenraden. En die Evangelische Gezangen? Die werden door de Afgescheidenen voor een groot deel als onrechtzinnig beschouwd.

Nieman had trouwens in mei 1834 ook een verzoekschrift aan de koning gestuurd met het verzoek de gereformeerde belijdenis in de hervormde kerk te handhaven. Ook honderdtweeëntwintig anderen ondertekenden het verzoekschrift. Uiteraard had dit schrijven geen resultaat.

Ds. De Cock in Wildervank.

Nadat ds. De Cock in Ulrum afgezet was als hervormd predikant kreeg hij uit allerlei oorden uitnodigingen om te komen spreken. Zo kwam hij ook in Wildervank, waar hij op 6 november 1834 zijn moeder moest begraven. De dag daarop leidde hij een kerkdienst in de boerenschuur van Jan Jacobs Boer aan het Oosterdiep. Voor de kerkdienst was geen toestemming van de plaatselijke overheid verkregen – dat was verplicht als er meer dan twintig luisteraars waren – maar de getuigenissen van waarnemers verschilden over het aantal aanwezigen. De een zei ‘minder dan 20 aanwezigen’, anderen zeiden ‘meer’. De kerkdienst op de 7de november trok in ieder geval vele honderden toehoorders. In beide ging ds. De Cock voor. Velen werden in die diensten gedoopt.

Links de woning van J.J. Boer aan het Oosterdiep, waar kerkdiensten gehouden werden.

Voor- en tegenstanders…

Het merkwaardige was dat in al die diensten collecten voor de armen gehouden werden en dat men – hoewel er nog geen gemeente geïnstitueerd was – toch een ‘diaconieboek’ aanlegde met de inkomsten uit de collecten en de uitgaven aan de diaconale ondersteuning van hen die bij de club hoorden.

Maar de hervormde predikant Oosterbeek moest ondertussen niets van de Afgescheidenen hebben. Schoolopziener ds. M.J. Adriani uit Oude Pekela – net zo ‘anti-Cocks’ als Oosterbeek – schetste een beeld van een verscheurde burgerlijke en kerkelijke gemeente. De ‘Cockerij’ in Wildervank was omvangrijk, schreef hij. Velen hadden sympathie voor de nieuwe beweging, maar de tegenstanders roerden zich ook. Zo waren aan de openbare school een onderwijzer (J.K. de Vrieze) en twee hulponderwijzers (J. Brouwer en G. Klunder) werkzaam: Adriani constateerde in een rapport dat onderwijzer De Vrieze zijn oren teveel liet hangen naar ‘de twee knappe jongelieden’ die als hulponderwijzer werkzaam waren, maar die de Cockerij toegedaan waren. Adriani had De Vrieze opgedragen zich wat minder te schikken ‘naar de bekrompen denkwijze der ingezetenen, van wie hij teveel afhangt of zich afhankelijk maakt’.

Ds. M.J. Adriani van Oude Pekela was ook schoolopziener (=  inspecteur).

Opschudding rond de woning van De Wit.

Op zondagmiddag 11 januari 1835 werd weer een kerkdienst gehouden in de woning van De Wit, aan de andere kant van het Westerdiep tegenover de hervormde kerk. Burgemeester De Cock had er van gehoord en stuurde de veldwachter er op af. Deze constateerde dat er wel 150 mensen aanwezig waren, die juist aan het bidden waren toen hij zich aandiende. Toen De Wit het gebed beëindigd had gaf de veldwachter opdracht aan de menigte om uiteen te gaan, maar daaraan had men niet gehoorzaamd.

Op de daaropvolgende donderdagavond 15 januari escaleerde de zaak. Opnieuw had burgemeester De Cock een veldwachter op de woning van De Wit afgestuurd, in de veronderstelling dat weer een verboden kerkdienst gehouden zou worden. De veldwachter had echter niet meer dan twintig personen geteld, maar hij had wel gezien dat zich langs de route naar de woning van De Wit ‘een aanzienlijke volksmenigte’ verzameld had. Deze werd versterkt door ‘een twintigtal agressieve jongelui’ die met een praam het Westerdiep overkwamen. Ze smeten de ramen van De Wits woning in, vernielden van alles en vielen twee bezoekers van de bijeenkomst aan. De vier belangrijkste boosdoeners werden opgepakt en werden veroordeeld tot een gevangenisstraf en een boete.

Trouwens, op 17 januari waren de ramen ook ingegooid bij winkelier en ‘Cocksiaan’ Lubbert Wychers Pekelder; van de opgepakte jongelui kon niet bewezen worden dat ze het gedaan hadden en kwamen dus vrij.

De Afscheiding in Wildervank (1835).

Ds. H. de Cock (1801-1842) institueerde de Afgescheiden Gemeente te Wildervank.

Op 5 februari 1835 – dus kort na de wandaden die hierboven beschreven werden – ontving de hervormde kerkenraad een door negentig gemeenteleden ondertekend schrijven waarin meegedeeld werd dat ze zich van de hervormde kerk afscheidden en zich voegden bij ‘de Gereformeerde gemeente te Ulrum’. Hoewel de kerkenraad probeerde de ondertekenaars om te praten, lukte dat niet. En omdat de kerkenraad in maart gehoord had dat ds. De Cock zich binnenkort weer in Wildervank zou laten zien, waarschuwde hij de Officier van Justitie; ds. De Cock zou vast en zeker weer een dienst gaan leiden! Dat was juist, want op donderdag 6 april preekte hij voor twintig personen en op 7 april voor honderden toehoorders in de schuur van J.J. Boer aan het Oosterdiep.

De hervormde kerk te Wildervank.

De instituering van de gemeente te Wildervank (1835).

Ds. De Cock nam de  gelegenheid te baat om tijdens zijn verblijf in Wildervank op zondag 9 april 1835 ook de Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren. ’s Avonds om tien uur – er was op dat tijdstip de minste kans op ongeregeldheden – bevestigde ‘de gereformeerde doch door de valsche kerk uitgeworpen’ predikant in de woning van koopman Jannes Rengers Brouwer te Boven Wildervank – op de hoek van het Stadskanaal en het Oosterdiep, drie ambtsdragers. Het waren als ouderlingen de 53-jarige landbouwer Jan Jakobs Boer, de 40-jarige winkelier Lubbert Wycherts Pekelder en de 46-jarige landbouwer Hendrik Beerents Rubing. De drie diakenen waren de 36-jarige landbouwer Filippus Jonker, de 38-jarige landbouwer Jacob Albert Huisman en de 43-jarige landbouwer Eerke Harms Eerkes. Ook aan de ontslagen hervormde catechiseermeester P.R. de Wit was gedacht: hij zou de gemeente als voorganger ‘door onderwijs stichten’. Voorafgaande aan de preek werd gezongen psalm 101 de verzen 2 en 4. De bevestigingspreek van ds. De Cock was naar Jozua 24 vers 15b: “Maar aangaande mij en mijn huis, wij zullen den Heere dienen”. Als tussenzang was gekozen psalm 87 vers 4 en 5, terwijl als slotzang werd opgegeven en gezongen psalm 72 vers 11.

De volgende dag reisde de predikant door naar Stadskanaal waar hij eveneens een Christelijke Afgescheidene Gemeente institueerde.

De Stationsstraat te Wildervank, lang geleden…

Het eerste begin.

Nu de gemeente geïnstitueerd was verlangde men naar een vaste plaats van samenkomst. De kerkenraad stelde regelmatig verzoekschriften om waarin aan de burgemeester gevraagd werd ‘om zonder hindernisse’ bijeen te mogen komen, maar daarvoor kreeg men geen toestemming. In mei 1836 werd een verzoekschrift aan de koning gestuurd waarin men – in navolging van de landelijke Afgescheiden synode van maart – de koning verzocht de Afgescheidenen als de zelfstandige Gereformeerde Kerk onder het kruis in Nederland te erkennen en toe te staan.

Ook werd aan de burgemeester gevraagd een verzoekschrift aan de gouverneur van de provincie door te geven waarin gevraagd werd bijeen te mogen komen in de ‘losse schuur staande achter de boerenbehuizinge van J.J. Boer’ aan het Oosterdiep, om op de zondagen, de christelijke feestdagen en op elke donderdag in de week kerkdiensten te houden. De burgemeester wilde het verzoekschrift echter niet doorsturen, reden waarom de kerkenraad naar de stad Groningen ging om hem daar zelf te bezoeken. Ze troffen hem niet thuis, maar later werd het verzoek alsnog afgewezen. Opnieuw werd een verzoekschrift gestuurd aan de burgemeester, ditmaal door 123 gemeenteleden ondertekend. Maar zonder resultaat.

De kerkenraad begon ondertussen met het afleggen van huisbezoeken, het inzamelen van gaven voor de diaconaal ondersteunden, het handhaven van de kerkelijke tucht, de kerkelijke administratie, enz. Van doopouders werd bij het aanvragen van de doop van hun kind in de kerkenraadsvergadering gevraagd te antwoorden op de doopvragen in het Formulier voor de bediening van de Heilige Doop. Als dat allemaal naar verwachting werd gedaan kwam ds. De Cock naar Wildervank om de doop te bedienen.

Onenigheid.

Voor het overige waren in de beginjaren van de gemeente veel twisten en onenigheid te bespeuren. Zo kon een gemeentevergadering van 20 mei 1839 niet met dankzegging en psalmgezang worden afgesloten vanwege ‘de verwartheid der gemoederen’. De visitatoren moesten er zelfs aan te pas komen en ds. De Cock werd gevraagd te bemiddelen. De onenigheid ging nogal eens over de wijze waarop De Wit zijn ambt van oefenaar uitvoerde. Men vond dat hij teveel een dominee wilde nadoen – wat hij niet was.

De kerkenraad had De Wit trouwens ook gezegd dat hij geen toestemming kreeg om bij ds. A.C. van Raalte (1811-1876) voor predikant te gaan studeren (een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land). Toen hij in 1840 toch door ds. Van Raalte als predikant bevestigd werd, zonder dat daarover met bijvoorbeeld ds. De Cock overlegd was, werd ook daarover in de kerkenraad zeer kritisch gesproken. Sterker: De Wit had naar zijn oordeel zonder meer zijn gemeente verlaten en had dus artikel 80 van de Dordtse Kerkorde geschonden. Dat was tegelijk ook het einde van de band tussen De Wit en Wildervanks kerkenraad.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876) emigreerde naar Amerika.

Ds. H. de Cock (van 1840 tot 1842).

Nu oefenaar De Wit vertrokken was kwam ds. De Cock duidelijker in beeld. Hij had juist drie maanden gevangen gezeten en werd na zijn vrijlating aangesteld als ‘predikant in algemene dienst’ van de gemeenten in Groningen en Drenthe, die samen zijn traktement beloofden te betalen. Onder leiding van ds. De Cock werd uit een tiental personen, die de afgelopen tijd in Wildervank in de diensten voorgegaan waren, één uitgekozen die de gemeente als oefenaar zou dienen. De keus viel op 12 januari 1840 op de 41-jarige oefenaar J.G. Huiskes (1798-1848). Vroeger was hij veldwachter geweest en was als ‘spijsverzorger’ van het Werkhuis der Hervormde Gemeente ontslagen vanwege zijn sympathie voor de Afscheiding.

Ds. H. de Cock (foto: Handboek ten dienste van de Geref. Kerken in Nederland 1905).

De classis ging akkoord, zij het dat besloten werd dat hij eerst lessen moest volgen bij ds. De Cock, die inmiddels ‘onder de Guldenstraatkerk’ in Groningen woonde. Op de dag voordat hij in Wildervank als oefenaar bevestigd werd sloten de strijdende partijen vrede. Ds. De Cock constateerde ‘dat met niet weinige bliedschap in deze vergadering [de kerkenraad] ontdekt en gezien werd, dat de Saatan, die zo lange tijd hier in de gemeente gezeegevierd, nu eindelijk door de Heere gescholden was’.

Ds. J.G. Huiskes (van 1841 tot 1844).

Op 17 januari 1841 werd oefenaar J.G. Huiskes door ds. H. de Cock bevestigd als predikant van Wildervank. De tijd dat hij predikant van Wildervank was bleek een rustige periode te zijn.

Erkenning gevraagd en verkregen (1842).

Koning Willem II erkende de Chr. Afgescheidene Gemeente te Wildervank in 1842.

Op 7 oktober 1840 was Willem II koning der Nederlanden geworden. Deze had een veel mildere houding tegenover de Afgescheidenen dan zijn vader. Dat wetende was ds. Huiskes met enkele andere Afgescheiden voorgangers bij de koning op audiëntie geweest, waar bleek dat deze zelfs een eind wilde maken aan de vervolgingen van de Afgescheidenen. In de kerkenraad werd sindsdien geregeld overlegd of men bij de overheid vrijheid van godsdienstoefening zou aanvragen of niet – de meningen waren verdeeld. Maar ds. De Cock – naar zijn mening gevraagd – adviseerde dat wél te doen. En zo geschiedde op 9 november 1841. De ondertekenaars verklaarden geen aanspraak te zullen maken op hervormde kerkelijke goederen en gelden en op gelden uit ’s Rijks Kas. Op 1 februari 1842 werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Wildervank erkend.

De eerste kerk (1842).

Een belangrijk moment was de ingebruikneming van de kerk! De eerste kerkdiensten werden al vanaf 1836 onder meer gehouden in de woningen van Jan Jacobs Boer en Jan Rengers Brouwer en in een boerderij aan het Westerdiep tegenover de hervormde kerk. De stalruimten waar de diensten gehouden werden moesten telkens in gereedheid gebracht worden voor de erediensten, maar ook door de week werden bijeenkomsten gehouden, zodat men in de financiële administratie van de kerk ook posten tegenkomt als ‘het schrobben van het huis’.

De eerste kerk en de pastorie (naast de latere kerk van 1852).

Geen wonder dat in 1840 gesproken werd over het inrichten van een eigen kerk. Een ‘commissie van vier’ werd aangewezen om onder meer zorg te dragen voor het zoeken naar een geschikte plaats voor de kerk. Daarover ontstond trouwens ‘nog eene groote twist’, omdat Wildervank een langgerekt dorp was. Uiteindelijk viel de keus op de woning van G.J. Pekelder aan het Westerdiep ‘wegzijde’, ‘beneden’ de hervormde kerk. Dat werd de pastorie. In de pastorietuin zou de kerk gebouwd worden.

Op 19 mei 1841 vroeg de commissie het gemeentebestuur om toestemming voor de bouw van een kerk aan het Westerdiep. De gemeenteraad had geen bezwaar, maar de hervormde kerkenraad kwam op de proppen met een bezwaarschrift, hoewel aan de wettelijk vereiste afstand tussen twee kerkgebouwen voldaan was. En enkele hervormde gemeenteleden zochten het nóg hoger op, namelijk bij de gouverneur, W.F.L. Baron Rengers. Een Afgescheiden kerk zou volgens hen maar een bron van wanorde zijn, en het psalmgezang uit de Afgescheiden kerk zou ongetwijfeld in de hervormde kerk te horen zijn, klaagden ze. Maar tevergeefs.

Op 1 juli 1841 werd de eerste steen al gelegd door ouderling D. Venema en ds. Huiskes hield vervolgens een korte preek over 2 Kronieken 2 vers 6: “Groot en wonderlijk zijn de wegen des Heeren in deze aannaderende tijden van benauwdheid voor de wereld, maar ook van heil voor de kerk van Christus”.

Van ds. Huiskes is geen foto bekend, maar wel zijn handtekening.

De kerk was overigens al enige tijd gereed, maar pas na de officiële overheidserkenning kon het bedehuis in gebruik genomen worden. Dat gebeurde dan ook op 18 februari 1842. Vijf dagen eerder was de laatste dienst gehouden in de schuren van E. Eerkes en J.D. Jonker, waar tot dan toe de diensten gehouden werden. ‘Eene groote schare was daar bijeen’.

Op vrijdag 18 februari 1842 kon het nieuwe kerkgebouw dus in gebruik genomen worden. Ds. Huiskes hield een preek naar aanleiding van Exodus 20 vers 24b: “Aan alle plaats waar Ik Mijns Naams gedachtenis stichten zal, zal Ik tot u komen en zal u zegenen”. De eerste psalm die in het nieuwe kerkgebouw gezongen werd was psalm 116 vers 10 en 11. De kerk was ongeveer 25 meter lang en 15 meter breed. Het gebouw deed dienst tot 1852 en werd daarna  ingericht als schoolgebouw.

Geen kwestie-Huiskes.

Ds. Huiskes had altijd al bezwaren gehad en ook gehouden tegen het feit dat de kerkenraad van Wildervank bij de overheid vrijheid van godsdienstoefening had aangevraagd. De overheid had zijns inziens niets mee te maken met de uitoefening van de godsdienstige rechten van haar ingezetenen. En niet alleen hij vond dat. Ook enkele gemeenteleden waren die overtuiging toegedaan. Ds. Huiskes had van zijn mening ‘rondborstig’ kond gedaan op de classis. Daar vonden ze dat hij wel predikant kon blijven omdat het niet om een ‘fundamentele zaak’ ging. De predikant legde zich er in ieder geval bij neer.

Wel een kwestie Huiskes.

Ds. B. Amsing (1814-1881) van Onstwedde onderzocht de klachten tegen ds. Huiskes samen met ds. J.L.J. Epping (1810-1886).

Wel ontstonden er problemen in de classisvergadering van 4 januari 1844. Plotseling kwam aan de orde dat ds. Huiskes ervan beschuldigd werd “twee ‘eerbare vrouwen’ in zijn gemeente te hebben belasterd.” De kerkenraad meende niet anders te kunnen dan ds. Huiskes voorlopig te schorsen. Toen op de volgende kerkenraadsvergadering ook ouderlingen van Meeden en Veendam aanwezig zouden zijn (de gemeenten waar ds. Huiskes ook in deeltijd werkzaam was), bleek ds. Huiskes zijn ontslagbrief al te hebben ingeleverd. De kerkenraad legde de zaak twee weken later toch bij de classis op tafel, die een commissie benoemde om de zaak te onderzoeken (ds. B. Amsing (1814-1881) van Onstwedde, ds. J.L.J. Epping (1810-1886) van Sappemeer en ouderling G. Dijksterhuis.

De commissie concludeerde dat geen van beide partijen zonder schuld was en dat men er nu maar eens een punt achter moest zetten. De classis oordeelde echter dat de predikant voor zover nodig wél het eventueel gesprokene – waarvan de predikant zich overigens niets herinnerde – zou moeten intrekken. Daartegen protesteerde de kerkenraad, hoewel de predikant er in berustte. De provinciale synode kon toen geen ander oordeel bedenken dan (in juni 1844) zowel de kerkenraad als ds. Huiskes voor zes weken te schorsen en de predikant los te maken van zijn gemeente. Op 13 februari 1844 nam hij afscheid van Wildervank en vertrok naar Oudega (Smallingerland) en daarna naar de gemeente van Drachten.

Naar deel 2 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info