De Gereformeerde Kerk te Burgum (1)

De Gereformeerde Kerk in het Friese Bergum (Fries: Burgum) werd op 24 april 1850 als Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd door ds. D.J. van der Werp (1811-1876) uit Leeuwarden. (We gebruiken in dit verhaal de naam Bergum tot 1989, toen het officieel Burgum werd).

Kaart: Google (de locatie van het eerste kerkje te Bergum wordt aangegeven met een rode stip).

In het dorpje Quatrebras woonde schoenmaker Waling Daniels de Leeuw, die als ouderling van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Oenkerk dienst deed. De Leeuw “gaf dominee J.J. Kooiker (1814-1865) een weinigje bericht belangende de veelheid der onsterfelijke zielen, welke zig alhier bevonden, waarop dat Zijne Eerwaarde sprak, dat Hij zig wel genegen vond, ja zelfs begeerte had om ook aan deze plaats als middel in Gods hand, het Evangelium der Zaligheid te gaan verkondigen. Dit woord nu was de broeder ouderling zeer aangenaam”, zo heet het op de eerste pagina van het oudste notulenboek van de kerk van Bergum.

Aanvankelijk lukte de toezegging van ds. Kooiker niet, omdat men geen geschikte plaats van samenkomst kon vinden, maar in januari 1850 ging ds. Kooiker uiteindelijk toch voor in een kerkdienst die gehouden werd in de woning van Sieberen Harkes Hoekstra, waar zich ‘een menigte van honderden’ verzameld had.

Ds. H.N. Ferf.

Ds. H.N. Ferf (1776-1859).

In die tijd was ds. Horatius Nieubuur Ferf (1776-1859) de hervormde predikant van Bergum die daar in 1806 vanuit het Friese plaatsje Molkwerum gekomen was, en waar hij maar liefst eenenveertig jaar lang de hervormde kansel bezet hield. Van de Afgescheidenen, die zich juist tijdens zijn ambtsperiode roerden, moest hij niets hebben. In 1851 verscheen zijn afscheidspreek in druk onder de titel Hulde aan God en Jezus, waarin hij ook het een en ander schreef over de Afgescheidenen. Hij verweet hun ‘verlichte Bijbelkunde’ te ontberen en geen verdraagzaamheid ten opzichte van anderen te hebben. Hoe makkelijk kon dat niet leiden tot ‘inwendige godsdiensttwisten en rampzalige verdeeldheden’, zo schreef hij.

Daarbij nam hij vooral ook de oefenaars op de korrel, die “onder den schijn van vroomheid, of uit ijver zonder verstand, voorgaven dat de meeste hervormde leeraars waren afgeweken van de zuivere leer der kerk. Helaas! Zij beroerden ook mijne gemeente, staken eenen vergiftigen angel van achterdocht in onvaste gemoederen en berokkenden mij veel predikerlijden, bitterheid en zielsverdriet. Maar God zij dank! De weldenkenden bewezen mij zoo veel te meer liefde, hoogachting, en vertrouwden, bezielden mij, onder miskenning, met nieuwe moed, en versterkten mijn geloof in de waarheid die ik had gepredikt”.

De hervormde kerk te Bergum.

De oefenaars noemde hij “luie landlopers en listige verleiders, die overal ronddwalen om de onnoozele volksmenigte, door allerlei wind van leer, nu ginds, dan herwaarts te slingeren en hen af te trekken van de eenvoudige waarheid die in Christus is”.

De eerste Afgescheidenen.

Ds. Ferf ontving in februari 1836 de eerste “briefjes, of liever twee morsige, gebrekkige en op een achtste vel papier geschreven verklaringen van scheiding, het ene van eenen potschipper wonende in het schip, en hier noch elders voor zover bekend domicilie hebbend, genaamd Jurjen Jans Dusselaar; het andere was van Geert Johannes Prosé, wonende aan de Heidstreek te Veenwouden”. De kerkenraad nam de ‘vodjes’ voor kennisgeving aan. Ook bleven sommige gemeenteleden uit de kerk weg, hoewel ze zich niet officieel hadden afgescheiden van de hervormde kerk. Ze gingen vaak naar diensten waar ‘de afgezette hervormde predikant’ ds. S. van Velzen (1809-1896) uit Drogeham voorging.

Toch ging de stichting van een eigen Afgescheiden gemeente in Bergum nog niet door, ook omdat de kerkenraad van Oenkerk beducht was voor het verlies van nogal wat leden, die dan bij de kerk van Bergum zouden gaan behoren. Maar op de classis vond men dat in Bergum ook een kerk gesticht moest worden en men gaf ds. D.J. van der Werp uit Leeuwarden opdracht daar eerst maar eens te gaan preken.

De instituering (1850).

Ds. Douwe J. van der Werp 1811-1876).

Op 24 april 1850 was ds. Van der Werp opnieuw in Bergum en toen vond de instituering plaats. De leden hadden intussen ouderlingen en een diaken gekozen, die door de predikant in het ambt bevestigd werden. De ouderlingen waren de 54-jarige schoenmaker Waling Daniels de Leeuw en de 51-jarige koopman Iebele Sieberens de Vries.  De 33-jarige arbeider Sieberen Harkes Hoekstra werd diaken. De jonge gemeente begon al te groeien door het toetreden van nieuwe leden!

De eerste diensten in 1850 werden – voordat het eigen kerkgebouw in gebruik genomen werd – gehouden in een woning op de hoek van de Simmerdyk met de Kleasterloane (in gewoon Nederlands: op de hoek van de Zomerweg met de Kloosterlaan). Het huis was eigendom van diaken Sieberen Harkes Hoekstra.

Het huis van diaken Hoekstra op de hoek van de Simmerdyk en de Kleasterloane, waar in 1850 de eerste diensten gehouden werden.

Een eigen kerkgebouw (1850).

Het is verbazingwekkend te zien hoe snel men een eigen kerkgebouw uit de grond wist te stampen. Het kerkje stond een paar huizen vanaf de hoek van de Tuskendiken en de vroegere hoofdweg van Bergum naar Quatrebras, de Oude Commissieweg, helemaal in het uiterste noorden van het dorp (zie de kaart). De inzameling van het benodigde geld en de bouw vorderden snel, want al op 8 december 1850 kon ds. Van der Werp het nieuwe kerkje in gebruik nemen. De tekst van zijn preek haalde hij uit 1 Samuel 16 vers 5: “En het geschiedde toen zij inkwamen, zo zag hij Eliab aan, en dacht: Zekerlijk is deze voor den HEERE Zijn gezalfde“. Vermoedelijk om de kosten te spreiden werd het kerkje pas het jaar daarop geverfd: de preekstoel en de ‘dooptuin’ daaromheen moesten in ‘houtkleur’ worden geverfd en zowel de zuid- als de noordkant van de kerk met een lichtroze kleur. Maar op advies van de schilders werd dat ‘lichtroze’ vervangen door de ‘houtkleur’.

Dat de locatie van de kerk in het uiterste noorden van het dorp was is niet verwonderlijk; de meeste leden van de gemeente woonden in de streek ten noorden van het dorp, in de buurt van Hardegarijp, Veenwoudsterwal en Noordbergum.

Ds. S.E. Baron (van 1851 tot 1869).

Ds. R. Scheuning ten Have (1793-1871) van Drachten werd beroepen maar nam het niet aan.

De besprekingen met de manslidmaten om tot het beroepen van een predikant te komen waren zeer bewogen, en soms zelfs heel heftig (merkwaardig was overigens dat ook belangstellende niet-leden aan de discussies en de stemming mochten deelnemen). De kerkenraad stelde een zestal op, maar daar werd door de gemeenteleden nog een zevende naam aan toegevoegd. Ds. R. Scheuning Ten Have (1793-1871) van Drachten werd vervolgens weliswaar gekozen en beroepen, maar deze bedankte.

Toen maakte de kerkenraad opnieuw een zestal op, begon de gemeentevergadering voor de zekerheid met het zingen van psalm 86 vers 6, waarna de discussies echter nog heftiger werden dan de eerste keer. De gemeente dreigde verdeeld te worden in twee partijen, de Mekkianen en de Strikkianen (naar de beroepen ds. Mekkes en ds. Strik), en zelfs werd de kerkenraad bedreigd. Uiteindelijk kreeg ds. S.H. Baron (1813-1889) uit Ferwerd het beroep en hij nam het aan. Ds. B. Amsing (1814-1881) van Boksum bevestigde hem in het ambt. Ds. Baron bleef ongeveer achttien jaar, zodat de gemoederen langzaam maar zeker bedaarden.

Ds. S.H. Baron (1813-1889).

Het jaartraktement bedroeg fl. 500, maar gelukkig kreeg hij er ook nog ‘een vet varken’ bij. Het traktement kon echter slechts met grote moeite bij elkaar geharkt worden, want de kerkelijke financiën waren lange jaren een grote zorg. De gemeente telde in mei 1851 nog maar veertien belijdende leden. Wel waren er veel kerkgangers en de Afgescheiden Gemeente groeide gestaag door. In 1855 telde ze al 138 leden en ruim vijftien jaar jaar later zelfs al 420! Wel was het aantal doopleden veel groter dan het aantal belijdende leden.

De Doleantie droeg in de jaren ’80 nog een behoorlijk aantal leden aan het totaal aantal zielen bij, al kromp het ledental in 1871 enigszins, omdat toen de gemeente van Veenwoudsterwal zelfstandig werd, waarvan de leden tot de kerk van Bergum behoord hadden.

Het ‘koffiehuis’.

Ds. Baron nam zijn intrek in een huurhuis, maar in 1853 werd vlak bij de kerk een nieuwe pastorie gebouwd op de hoek van de Tuskendiken en de Oude Commissieweg. De aannemer was timmerman Jan Hessels van der Leest uit Drachten en de bouw kostte fl. 1.315. Trouwens: vlak bij de kerk en de pastorie stond ook het zgn. koffiehuis. Het was eigendom van de kerk, maar het was geen cafê of zo. In juli 1851 werd het huis verhuurd aan Hendrik Plantinga, die moest zorgen dat de kerkgangers uit Veenwoudsterwal en Kuikhorne tussen de beide kerkdiensten er hun boterham konden opeten en een kop koffie voorgeschoteld kregen. Samen met Tjitske Sjoerds Teiema moest hij ook de kerk schoonhouden; hij was dus eigenlijk de eerste koster.

De Christelijke School (1864).

De Christelijke School te Bergum.

Wel had de kerkenraad al in maart 1852 voor het eerst gesproken over het stichten van een ‘vrije school’, maar het probleem was dat de kosten ervan geheel door de ouders gedragen moesten worden. Een christelijke school kreeg in die tijd geen rijkssubsidie. Dat kwam pas in 1917, toen het openbaar en het bijzonder onderwijs financieel gelijkgesteld werden.

In 1859 lag er echter een briefje in de collectezak waarin de kerkenraad gevraagd werd voor een christelijke school te zorgen. Sindsdien maakten de kerkenraad en ds. Baron er werk van. Men benaderde Afgescheidenen én niet-Afgescheidenen – rechtzinnig hervormden – om te komen tot de stichting van een christelijke school. Dat lukte echter niet.

De Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs kwam er uiteindelijk echter toch. Wel ontstonden er conflicten omdat sommigen bang waren dat de hervormden in school en bestuur de overhand zouden krijgen, maar uiteindelijk keerde de rust weer en kon in oktober 1864 een klein Christelijk schooltje worden geopend!

Ds. Baron neemt afscheid (1869).

‘De Bazuin’, 9 april 1869.

Op 4 april 1869 nam ds. Baron afscheid van zijn gemeente te Bergum. Hij vertrok naar het Amerikaanse dorp Niekerk in de staat Michigan, waar hij predikant werd bij de True Dutch Reformed Church. De verhoudingen tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk in Nederland en de True Dutch Reformed Church in Amerika waren dermate slecht dat de predikant bang was dat hij van zijn classis geen attestatie zou krijgen. Maar, geen nood, uit Amerika kreeg hij bericht dat men hem in Niekerk zelfs dan zou aanvaarden als predikant. De classis gaf de attestatie echter zonder noemenswaardige problemen af.

De notulen (‘Minutes’) van de ‘True Dutch Reformed Church’.

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

Ds. Baron had op 4 april 1869 nog maar net afscheid genomen of de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Bergum veranderde, doordat een landelijke kerkenfusie plaatsvond. De Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis gingen samen verder onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk. Ook de gemeente van Bergum sloot zich daarbij aan en heette in het vervolg dus Christelijke Gereformeerde Gemeente te Bergum.

De Westerbuurt te Bergum, lang geleden…

Vanwaar die kerkenfusie?

In en na 1838 was de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis ontstaan als afsplitsing van de Christelijke Afgescheidene Kerk. Ze waren het niet met elkaar eens over het aannemen van een andere kerkorde dan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde van 16128-1619, zoals nogal wat Afgescheiden Gemeenten deden. Ook gingen ze er niet mee akkoord dat veel Afgescheiden Gemeenten de overheid vroegen om officiële erkenning en vrijheid van godsdienstoefening, waardoor ze bovendien de naam ‘gereformeerd’ niet meer mochten gebruiken (die kwam aan de hervormde kerk toe, vond de overheid). Daarom scheidde een aantal gemeenten zich af en noemden zich de Gereformeerde Kerk in Nederland (onder ’t Kruis), al was die laatste toevoeging niet officieel.

In de jaren ’60 van de negentiende eeuw waren de meeste meningsverschillen echter niet meer actueel en konden de meeste gemeenten zich vinden in het samengaan als Christelijke Gereformeerde Kerk.

De gemeente van Veenwoudsterwal zelfstandig (1871).

In 1872 werd het kerkje van Veenwoudsterwal in gebruik genomen, nadat het in Bergum was afgebroken en naar Veenwoudsterwal was vervoerd.

Terwijl de gemeente van Bergum vacant was vond desondanks een drietal belangrijke gebeurtenissen plaats: (1) de bouw van een nieuwe pastorie, (2) de zelfstandig wording van de Christelijke gereformeerden in het nabijgelegen dorp Veenwoudsterwal, en (3) de bouw van een nieuwe kerk! Doordat er geen predikant was had men geen traktementsuitgaven; dat kwam goed uit!

In 1859 had de kerkenraad al besloten in Veenwoudsterwal catechisaties te houden, zodat de jeugd (en ook veel ouderen) daarvoor niet de reis naar Bergum hoefden ondernemen. De lessen werden gegeven in de woning van Johannes en Aafke van der Zwaag ‘aan de puinweg te Veenwoudsterwal’.

Toen de predikant in 1869 vertrok werden in Veenwoudsterwal de plannen actueel om in het dorp een Christelijke Gereformeerde Gemeente met een eigen kerkgebouw te stichten. Dat zou voor Bergum weliswaar een vermindering van het ledental én van de kerkelijke bijdragen betekenen, maar desondanks werden de plannen op 20 augustus 1871 werkelijkheid! Ds. J.J. Koopmans (1828-1911) van Westergeest bevestigde op die dag de gekozen kerkenraadsleden in het ambt, waarmee de kerk een feit was.

Een nieuwe pastorie (1871).

De pastorie in de Tsjibbe Geartsstrjitte (bij de pijl).

De oude pastorie in Bergum was intussen niet meer geschikt voor het doel waarvoor het gebruikt moest worden, zodat in januari 1870 besloten werd een nieuwe pastorie te kopen, die niet meer dan fl. 3.000 mocht kosten. Dat lukte, al ging er daarna meteen een intekenlijst door de gemeente om zoveel mogelijk geld binnen te krijgen. In de Tsjibbe Geartsstrjitte werd een woning gekocht die tot de Tweede Wereldoorlog als pastorie dienst zou doen.

Een nieuwe kerk (1872).

‘De Bazuin’, 29 maart 1872.

In diezelfde tijd had de Bergumer kerkenraad het ook druk met de bouw van een nieuwe kerk in het eigen dorp. De oude kerk kon het groeiende aantal kerkgangers niet meer bevatten. En voor het oude kerkje werd een goede oplossing bedacht: de gereformeerden uit Veenwoudsterwal kregen toestemming – zodra de nieuwe kerk in Bergum klaar was – het bedehuis aan de Tuskendiken af te breken en in Veenwoudsterwal weer op te bouwen! Johannes van der Wal stelde een stuk grond gratis beschikbaar. Rond oktober 1872 konden ze in Veenwoudsterwal hun kerkje in gebruik nemen.

De gereformeerde kerk die in 1872 in gebruik genomen werd.

De kerk aan de tegenwoordige Bulthuissingel in Bergum was toen al gereed gekomen. Er was een collecte voor de kerkbouw gehouden en ook burgemeester Panhuis schonk fl. 25, maar hij stelde wel als voorwaarde dat op verjaardagen van het Koninklijk Huis de vlag uitgestoken zou moeten worden. Daar had de kerkenraad geen enkel probleem mee. Op 24 april 1872 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen!

Ds. Helenius de Cock (1824-1894) leidde de dienst bij de ingebruikneming van de kerk.

Niemand minder dan ds. Helenius de Cock (1824-1894), docent aan de Theologische School te Kampen en de zoon van de eerste Afgescheiden predikant in ons land, ds. Hendrik de Cock (1801-1842), had de leiding bij de ingebruikneming van de nieuwe kerk. Hij preekte over Mattheus 28 vers 20: “En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen”.

Ds. A. van der Sluijs (van 1872 tot 1875).

Ds. A. van der Sluijs (1848-1906).

En toen kwam de nieuwe predikant. Eindelijk. Want er waren maar liefst zestien vergeefse beroepen voor nodig geweest toen op 13 oktober 1872 ds. A. van der Sluijs (1848-1906) intrede deed in Bergum, zijn eerste gemeente. 2 Corinthiërs 4 vers 7 was zijn intreepreek (“Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons“).

Zeer regelmatig traden nieuwe leden tot de gemeente toe, wat na het zelfstandig worden van de gemeente van Veenwoudsterwal ook nodig was. Naast de pastorie werd een kosterswoning aangekocht, en de verkoop van het ‘koffiehuis’ en een paar stukken grond bij die woning waren kennelijk nodig om de financiën op peil te brengen, maar het jaar 1872 werd desondanks afgesloten met een schuld van fl. 4.230, zeker voor die tijd een hoog bedrag.

‘De Bazuin’, 18 oktober 1872.

Voor het overige luisterden de gemeenteleden graag naar hun predikant; toehoorders kwamen ook uit de wijde omgeving naar de nieuwe kerk in Bergum. Niet verwonderlijk dat ds. Van der Sluijs ook beroepen van andere kerken ontving, waarvoor hij vrijmoedig bedankte. De kerkenraad besloot zelfs zijn belasting te betalen nadat hij voor een beroep van de kerk van De Lier had bedankt.

Maar toen hij in december 1874 het beroep ontving van de kerk van Sneek kon hij de verleiding niet weerstaan dat aan te nemen. Op 1 augustus 1875 kwam door het afscheid een eind aan zijn korte verblijf in Bergum.

Ds. O. Los (van 1875 tot 1878).

Ds. O. Los (1842-1909).

De volgende predikant verbleef ook betrekkelijk kort in Bergum. Het was ds. O. Los (1842-1909) uit Steenwijk, die op 24 oktober 1875 intrede deed, nog geen drie maanden na het vertrek van ds. Van der Sluijs. “Na veel worsteling en strijd wenschte hij de roeping in de vreze des Heeren aan te nemen”. Ds. L. van Dellen (1842-1919) van Veenwoudsterwal bevestigde hem in het ambt.

Het lijkt alsof deze periode aan elkaar hangt van problemen en probleempjes. Vooral de tuchtoefening door de kerkenraad nam veel tijd in beslag: er waren gemeenteleden die de rustdag niet handhaafden, die zich te buiten gingen aan drank en/of geweld, die niet (meer) naar de kerk kwamen; en een diaken had zelfs ‘ongeoorloofde gemeenschap met een vrouwelijk gemeentelid’ gehad. Kort behoorde was zijn gemeenschap met de kerk in ieder geval tot het verleden.

In 1876 kwam ook een door zes gemeenteleden getekend bezwaarschrift binnen tegen de talstelling van nieuwe kerkenraadsleden. Ook kwam een klacht binnen van een arbeider die door ‘zijn’ boer vroegtijdig ontslagen was. Een diaken nam in 1877 ontslag omdat hij vond dat de ouderlingen veel te veel overwicht hadden in de kerkenraad. Ook de predikant zélf moest het ontgelden, want in 1877 bleek dat een groot deel van zijn jaartraktement niet betaald kon worden omdat de collecten te weinig opgebracht hadden. Besloten werd dat de kerkenraadsleden zoveel mogelijk het ontbrekende geld uit eigen zak zouden bijleggen.

‘De Bazuin’, 15 februari 1878.

In november 1877 besloot de kerkenraad dat de predikant gedurende de wintermaanden elke week op een doordeweekse dag ‘Bijbeloefening’ zou houden. Maar dat verwaterde al snel omdat hij een beroep ontving van de gemeente in het Zeeuwse Colijnsplaat, dat hij aannam. Op 10 februari 1878 nam hij afscheid en vertrok herwaarts.

Ds. M. Sijpkens (van 1878 tot 1881).

Op 1 december 1878 deed de opvolger van ds. Los intrede: ds. M. Sijpkens (1855-1882) die in Bergum zijn eerste gemeente vond (van hem is geen foto bekend). Ook hij was betrekkelijk kort aan de gemeente van Bergum verbonden. De gezondheidstoestand van de predikant was zwak. Met de financiële positie van de kerk was het in die tijd niet anders. In 1878 moest de gemeente het zien te rooien met een schuld van ruim fl. 15.600! “Omdat het niet goed is om steeds vacant te zijn, wordt besloten tot beroep over te gaan niettegenstaande de moeilijke financiële toestand van de gemeente”, zo leest men in de notulen.

‘De Bazuin’, 6 december 1878.

Ondertussen was de pastorie in de vacante periode gedurende een jaar verhuurd aan ene Van der Veen (geld was altijd welkom), die echter een logement in de woning begon, tot ergernis van velen. De kerkenraad kreeg in elk geval nog voor elkaar dat daar op zondag geen alcohol geschonken zou worden. Door de week was al erg genoeg.

Voor de rest waren er nog problemen met gemeenteleden. De een had teveel aan Bacchus  geofferd, de ander verzuimde de kerkdiensten, en er werd door sommigen ‘kwaad gesproken van de prediking’. Ook stond een gemeentelid op het punt te trouwen toen hij plotseling verstek liet gaan en naar Rinsumageest verhuisde. Dat kon niet door de beugel, zodat de kerkenraad in Rinsumageest over het gebeurde ingelicht werd.

Een ander probleem was de diaconale zorg, die veel geld eiste, ‘want er waren vele armen’. Het plan om daarvoor samen met de hervormde gemeente geld in het dorp op te halen – bij kerkleden én bij buitenstaanders – wilde niet slagen. De hervormde diaconie had daar geen zin in.

In augustus 1881 ontving ds. Sijpkens een beroep uit Thesinge en dat nam hij aan. Op 9 oktober 1881 nam hij afscheid van Bergum.

De Lageweg in Bergum, lang geleden….

Drie jaar vacant uit armoede.

De financiële positie van de kerk was er de oorzaak van dat de kerkenraad ‘de moed niet had’ een predikant te beroepen. Zo kon aan de verplichting tot aflossing van de schulden niet eens worden voldaan. De pastorie werd daarom verhuurd tot half mei 1883.

In augustus 1882 kwam een tweetal gemeenteleden in de kerkenraad om “hunne begeerte te openbaren tot het beroepen van een Leeraar en wel met name en bij voorkeur ds G.A. Gezelle Meerburg (1841-1903)” van Spijkenisse. Hij werd inderdaad beroepen, maar hij bedankte. Ook een tweede beroep (met de toezegging van een traktement van fl. 900) legde hij naast zich neer. Daar bleef het verder bij, want men had nog steeds ‘de moed niet’.

Aan de provinciale synode werd gevraagd alle Christelijke Gereformeerde Gemeenten in de provincie voor Bergum te laten collecteren. Ook gingen kerkenraadsleden de provincie in om bij de huizen van geestverwanten om geld te vragen. En natuurlijk werd in de eigen gemeente een rondgang gehouden. En zelfs werd een verzoek aan de generale synode gestuurd om naar de andere provincies een collectant te mogen sturen. De synode antwoordde daarop dat geen collecten bij de huizen toegestaan werd, maar natuurlijk mocht elke kerk best een collecte houden. Dat leverde echter weinig op.

Ds. J. Kooi (van 1884 tot 1918).

Ds. J. Kooi (1848-1925) van Bergum.

Op 18 mei 1884 deed ds. J. Kooi (1848-1925) van Hindeloopen intrede in Bergum. “In menig opzicht is zijn arbeid te Bergum moeilijk geweest. Zijn traktement was te gering om in de behoeften van zijn gezin te voorzien. Daarbij kwam, nog dat hij met zijn weinige talenten wel de eenvoudigen kon stichten, doch de meer ontwikkelden in zijn prediking naar hun zeggen geen voldoening konden vinden, en hem dit meer dan eens op minder aangename wijze lieten voelen. Dat hij hieronder leed, valt licht te begrijpen, en hoewel hij een sterk gestel had, werd zijn zenuwleven ondermijnd zodat hij zich in Thesinge, zijn volgende standplaats, genoodzaakt zag emeritaat te vragen”.

Het collecteren in andere gemeenten ging ondertussen voort. De financiële situatie van de kerk van Bergum was nog steeds problematisch. In juli 1885 gaf de synode toestemming om in andere gemeenten in het land te collecteren, maar ondanks een opwekkend stukje van de predikant in ‘De Bazuin’ leverde dat niet veel op.

De Doleantie.

Dr. Abraham Kuyper (1837-1920), de voorman van de Doleantie.

Na de Afscheiding van 1834 was de Doleantie de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. Ook in Friesland ontstonden Dolerende Kerken, die Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) heetten. Reitsum was met ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) de eerste Dolerende kerk in Friesland. Maar Amsterdam had sinds 16 december 1886 natuurlijk de bekendste Nederduitsche Gereformeerde Kerk, waaraan immers dr. A. Kuyper (1837-1920) verbonden was.

Al snel begonnen de landelijke synodes van de beide kerken met onderhandelingen om te proberen nader tot elkaar te komen. Dat lukte na veel hobbels op 17 juni 1892 toen tijdens een bijeenkomst in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de ‘Vereniging’ van beide kerken geproclameerd werd en De Gereformeerde Kerken in Nederland officieel ontstonden.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Niet iedereen stond overigens te trappelen om beide kerken te verenigen. Twee predikanten (ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag) hadden bij hun synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk in een bezwaarschrift gevraagd om de onderhandelingen met de Dolerenden te beëindigen. Ze waren bang dat de Dolerenden met hun Vrije Universiteit in Amsterdam de Theologische School in Kampen – ‘het Werk Gods’ – zouden overvleugelen en uiteindelijk vernietigen. Bovendien waren de plaatselijke kerken nooit geraadpleegd over de samenvloeiingsplannen, zo klaagden ze. En verder beviel een aantal van de leerstukken van dr. Kuyper hun niet.

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

Toen de synode de ‘ineensmelting’ gewoon doorzette scheidde een groep kerkleden en gemeenten zich af van De Gereformeerde Kerken in Nederland en stichtten de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk, ‘om te blijven wat wij waren’. In Friesland was bijvoorbeeld de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Suawoude het met de ‘Vereniging’ van 1892 oneens en sloot zich een jaar later daarom onder leiding van ds. J.W. Draijer (1851-1894) aan bij de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk.

In Bergum ging men in 1892 echter wél met de ‘Vereniging’ mee, al waren er bedenkingen. De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Bergum heette sinds juni 1892 dus De Gereformeerde Kerk te Bergum.

Naar deel 2 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info