De Gereformeerde Kerk te Mijdrecht (2)

Doleantie en Vereniging.

Waar de kerkdiensten gehouden werden.

( < Naar deel 1 ) – Tijdens de eerste kerkenraad op 6  mei 1887 moesten spijkers met koppen geslagen worden. De vergadering werd geopend met het zingen van psalm 66 vers 5 en daarna dachten de broeders na over de vraag waar de kerkdiensten eigenlijk gehouden moesten worden.

In de ‘Herberg’ van M. Winkel werden de eerste Dolerende kerkdiensten gehouden.

De hervormde kerk was voor hen gesloten, omdat ze geschorst waren, zo hadden de kerkvoogden al duidelijk gemaakt. Dus waar de kerkdiensten dan gehouden? In de christelijke school in de Buurt (een uur lopen vanaf Mijdrecht-dorp)? Wel erg lang. Maar… tijdens de vergadering kwam herbergier M. Winkel de kerkenraadskamer binnen; hij verklaarde zijn ‘Herberg’ voor de kerkdiensten te willen afstaan. Per zondag kostte het fl. 10, en nog fl. 2 voor de huur van een kamer door de week voor de catechisaties. Hoe was het mogelijk: ‘Voor Zijne kerke een verblijfplaats waar anders op afschuwelijke wijze den Sabbath werd ontheiligd’. Er konden zo’n 350 kerkgangers in, maar het lokaal was al gauw te klein…!

‘De Heraut’, 29 mei 1887.

Een eigen kerk.

Niet lang daarna werd na enige onderhandelingen voor fl. 6.000 een woning met stal gekocht van een zekere J. Eykelhoff, president-kerkvoogd van de hervormde gemeente (!), die er aanvankelijk fl. 8.000 voor wilde hebben. Na een aanpassing van de stal zouden er ongeveer zeshonderd kerkgangers in kunnen. De koop werd gesloten met een behoorlijke korting en daarna kon de woning ingericht worden als pastorie. Vijfhonderd hoorders waren tijdens de eerste dienst op 17 juli 1887 aanwezig: “’t Was ons daar goed saam te zijn”.

De Dolerende ‘noodkerk’ achter de pastorie.

Allerlei cadeaus werden aangeboden om in de kerk te gebruiken: een bijbel (van de catechisanten), een tafellaken en servetten voor de avondmaalstafel, wat zilveren voorwerpen om te verkopen (opbrengst fl. 41), een avondmaalsstel (ontvangen van de catechisanten in de Buurt), en gemeenteleden tekenden bovendien nog voor fl. 2.000 in tijdens een rondgang door de gemeente. Verder werden een preekstoel en banken gekocht. Al gauw, in de tweede helft van augustus, kwam er zelfs nog een orgel ter waarde van fl. 250. Het traktement van de predikant werd vastgesteld op fl. 100 per maand.

De ‘niet-ontkomenen’ tégen ‘de reformatie’.

De ouderlingen gingen natuurlijk op huisbezoek. Ook bij de niet-Dolerende hervormden. De kerkenraad beschouwde zich immers als kerkenraad van de hele hervormde gemeente?! De broeders merkten ‘dat velen Gods Woord verwerpen’ en zich daarom tegen de ‘reformatie der kerk’ keerden; anderen noemden de Dolerende Kerk een ‘bijkerk’, veroorzaakt door ‘onkennis en tegenstand’. Van de in drie dagen 125 bezochte gezinnen hadden vijftig officieel met de hervormde kerk gebroken om met de Doleantie mee te gaan, 40%.

Regelmatig werd in de Dolerende kerkenraad besproken of de ‘tegenkerkenraad’ (waarmee de hervormde kerkernaad bedoeld werd) wegens ongehoorzaamheid aan haar roeping om ‘de reformatie der kerk’ te steunen, ook onder censuur gesteld moest worden. Dat vond de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Uithoorn ook. De Dolerende kerkenraad besloot ‘eertijds’ een brief aan de hervormde kerkenraad te sturen om een vergadering met hen te hebben betreffende de reformatie der kerk. Die is er vermoedelijk niet gekomen.

Zicht op Mijdrecht, lang geleden…

De tuchtoefening.

De Dolerende kerkenraad had de opdracht te letten op leer en leven van de gemeenteleden. Soms werd de zondagsrust – het vierde gebod – geschonden. Bijvoorbeeld door een gemeentelid dat, ‘van verre komend’, rijdend naar de kerkdienst kwam; of door gemeenteleden die op zondag melk verkochten, omdat ‘ie zuur werd als ze tot levering op maandag moesten wachten; of door dat gemeentelid dat door zijn werkgever gedwongen werd op zondag te werken. De kerkenraad schreef in november 1888 een brief aan de burgerlijke gemeente met het verzoek de zondagsrust te helpen handhaven. De classis oordeelde in die tijd overigens dat als mensen genoodzaakt waren op zondag te werken, zij niet van het avondmaal afgehouden dienden te worden.  — Anderen maakten zich schuldig aan diefstal. Een broeder werd daarom voor de kerkenraad geroepen en besloten werd dat hij in het midden der gemeente belijdenis van zijn zonde moest doen. — De jongelingsvereniging Samuel wilde in 1890 van de kerkenraad weten of jongens op zondag met hun meisje uit mochten gaan en daardoor ook de kerkdienst zouden verzuimen. Wat het antwoord van de kerkenraad was is duidelijk. Tuurlijk niet!

In 1890 werden de kerkdiensten op een bepaalde zondag tot tweemaal toe verstoord door één van de kerkgangers die een kritische opmerking had over de voorganger (iemand ‘van buiten’) en over wat hij in zijn preek te berde bracht. De hele kerkenraad ging bij de broeder op bezoek en vermaande hem dat hij zich tijdens de dienst niet op die manier moest gedragen; na afloop kon hij de voorganger immers altijd nog wel even spreken. De man kwam van de weeromstuit niet meer in de kerk, net zo min als een kort daarvoor bevestigde ouderling die het kennelijk met hem eens was. Hij wilde zijn ambt zelfs neerleggen. Zo gezegd zo gedaan. De classis adviseerde de kerkenraad om het daar maar bij te laten.

Het conflict over de armenhuizen.

Diaken W. Engel.

Ook in de hervormde armenhuizen waren zes bewoners met de Doleantie meegegaan. Ze betaalden de huur daarna echter aan de Dolerende diaconie. De hervormde kerkvoogden dreigden hen uit de huisjes te zetten. Er kwam zelfs een bevel van de deurwaarder met de mededeling dat ze de huisjes binnen acht dagen moesten verlaten, hetgeen ze toen maar deden. Vandaar dat de Dolerende kerkenraad het plan opvatte om voor fl. 1.200 ‘een huis voor de armen te kopen’, waarin zeven gezinnen onderdak konden vinden. Kennelijk is dat ook gebeurd, want in augustus 1889 werd gesproken over ‘het door de diaconie aangekochte pand’.

De zending.

De Dolerende Kerk hield zich ook bezig met de zending. Zo werd in 1891 ook in Mijdrecht een collecte gehouden voor een inspectiereis naar de zendingsvelden op Midden-Java, waar de Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeeniging (NGZV) (van de Dolerende Kerken) arbeidde. De inspectie werd uitgevoerd door ds. F. Lion Cachet (1835-1899), die over zijn bevindingen een vuistdik boek schreef en waaruit we zonder problemen kunnen afleiden dat de zendingsvelden van de NGZV er bedroevend bij lagen. Ook waren er veel te weinig zendelingen. Een collecte om de nood op Midden-Java te lenigen bracht in die tijd in Mijdrecht fl. 25 op.

Ds. F. Lion Cachet (1835-1899).

De Vereniging met de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Uithoorn.

De Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) trachtten een samengaan te verwezenlijken met andere groeperingen die van gereformeerde belijdenis waren. Er waren bijvoorbeeld zgn. ‘Ledeboeriaanse gemeenten’, volgelingen van de ook van de hervormde kerk afgescheiden ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863), die gemeenten om zich heen verzamelde. Ook waren er natuurlijk de Christelijke Gereformeerde Kerk, oorspronkelijk de Christelijke Afgescheidene Kerk genoemd. Ook daarmee wilde men verenigen, al moest er volgens de Dolerenden eerst wel een hindernis uit de weg geruimd worden.

De Dolerenden hadden namelijk grote bezwaren tegen het ‘Reglement van 1869’, waarmee de Christelijke Gereformeerde Kerk zich in 1869 bij de regering had bekend gemaakt. De Dolerenden vonden dat reglement te veel lijken op het hervormde Algemene Reglement, waartegen de Dolerenden te hoop gelopen waren. De Christelijke Gereformeerde Kerk, zo vonden de Dolerenden, hadden net als de hervormde kerk een top-down structuur, terwijl de Dolerenden de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk van het grootste belang vonden.

Eerste contacten met de christelijke gereformeerden.

Ds. H. de Koning (1855-1921) van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Uithoorn.

Begin 1888 schreef de Dolerende kerk van Mijdrecht een brief aan de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van (Mijdrecht en) Uithoorn, met haar kerkgebouw ten zuiden van Mijdrecht, in de zogenaamde Mennonietenbuurt, kortweg de Buurt genoemd), waar de meeste leden woonden. Men vroeg hun samen te proberen tot ‘samenwonen’ te komen. Daaruit vloeide op 6 april 1888 de eerste gezamenlijke kerkenraadsvergadering voort. Men sprak over de zaken waarover men hetzelfde dacht, en vervolgens ook over de onderwerpen waarover verschil van mening bestond, zoals over het Reglement van 1869. Maar het was een broederlijke bijeenkomst geweest. En dat bewees men door ds. H. de Koning (1855-1921) van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Uithoorn uit te nodigen voor te gaan in de kerkdienst van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Mijdrecht. Dat gebeurde op 13 mei 1888.

De gemeenteleden te Uithoorn kerkten in de kerk in de Mennonietenbuurt (kortweg de Buurt genoemd), die van 1871 tot 1927 in gebruik was.

Knelpunten…

Hoewel beide kerken de Drie Formulieren van Enigheid (de drie gereformeerde belijdenisgeschriften) als leidraad voor het geloof hadden aanvaard, waren er ook verschillen van mening, bijvoorbeeld over de predikantenopleiding. De Christelijke Gereformeerde Kerk wilde onder geen beding de Theologische School te Kampen kwijt, terwijl de Dolerenden hun Vrije Universiteit in Amsterdam beslist overeind wilden houden.

Een ander bezwaar van de kant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Uithoorn was, dat de Dolerende classis Amsterdam-Edam-Hoorn aan de Dolerende Kerk van Mijdrecht toestemming had verleend om te trachten de reformatie van de hervormde kerk te Uithoorn ter hand te nemen. Maar… dat was in strijd met wat de beide landelijke kerken hadden afgesproken tijdens hun ineensmeltingsbesprekingen: dat Dolerende Kerken zich niet zouden mengen in de kerkelijke situatie in dorpen of steden waar al een Christelijke Geformeerde Gemeente gevestigd was.

De landelijke ineensmelting (1892).

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

Na veel onderhandelingen kwamen de landelijke synodes van beide kerken uiteindelijk tot een akkoord van samenleven. Afgesproken werd dat de naam van de verenigde kerk zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Op 15 september 1891 reikten de voormannen van beide kerken elkaar de broederhand (dr. A. Kuyper (1837-1920) namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken en ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk. Na nog een laatste vergadering van de twee afzonderlijke synodes kwam men op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk bijeen om officieel het samengaan van beide kerken als De Gereformeerde Kerken in Nederland te proclameren.

Plaatselijk samengaan.

Op 27 juni 1892 kwamen beide kerkenraden in Mijdrecht bij elkaar, waar men besloot tot voorlopige ineensmelting van beide plaatselijke kerken. Natuurlijk moesten de manslidmaten daarover ook nog oordelen; zij werden dan ook opgeroepen een vergadering bij te wonen die op 7 juli gehouden zou worden.

Een kaart waarop aangegeven de grens tussen de beide Gereformeerde Kerken: die van Mijdrecht en die van Uithoorn.

Afgesproken werd dat het kerkelijk grondgebied van Uithoorn en Mijdrecht in tweeën gedeeld zou worden, met dien verstande dat het gedeelte dat burgerlijk tot Mijdrecht behoorde (waar alle kerkenraadsleden van de Geref. Kerk van Uithoorn woonachtig waren) – ten oosten van de Kromme Mijdrecht en de Amstel) – tot de Gereformeerde Kerk te Mijdrecht gerekend zou worden. Dat gebied bestond uit de zogenoemde Buurt en Amstelhoek. In Mijdrecht bestond dus een gereformeerde kerkenraad bestaande uit de twee vroegere raden (Chr. Geref. en Ned. Geref.). De kerkdiensten zouden in de twee kerkgebouwen gehouden worden: het bedehuis van de Christelijke Gereformeerden te Uithoorn (in de Buurt) en dat van de Nederduitsche Gereformeerden in Mijdrecht. Ook waren er nu dus twee predikanten verbonden aan de Gereformeerde Kerk te Mijdrecht: ds. J.J. Westerbeek van Eerten (1856-1926) van de vroegere Dolerenden en ds. H. de Koning van de Christelijke Gereformeerden.

Ds. J.J. Westerbeek van Eerten (1856-1926).

Het andere gedeelte van de samengevloeide gemeente zou verdergaan als De Gereformeerde Kerk te Uithoorn, ten westen van de Kromme Mijdrecht en de Amstel. Het kerkgebouw dat vóór het samengaan door hen werd gebruikt stond in de Buurt en behoorde dus nu tot de Gereformeerde Kerk te Mijdrecht! En hun ds. De Koning was eveneens overgegaan naar de Gereformeerde Kerk te Mijdrecht. Ze hadden niks meer! Zelfs geen kerkenraad, want alle kerkenraadsleden van Mijdrecht woonden nu eenmaal aan de oostkant van de Kromme Mijdrecht c.q. de Amstel woonden.

De kerk te Uithoorn.

Op 19 oktober 1892 werden dus onder leiding van consulent ds. H. de Koning ouderlingen en diakenen gekozen: als ouderling werden aangewezen J.H. Koppenol en Th. Waij en als diaken A. van Hilten en F. Bolle. Op 16 november werden ze door ds. de Koning in het ambt bevestigd.

De kerk in de Mennonietenbuurt die van 1871tot 1927 in gebruik was.

Tijdens de gemeenschappelijke kerkenraadsvergadering van Mijdrecht en Uithoorn op 13 januari 1893 werden allerlei zaken alsnog geregeld. De kerk van Uithoorn zou tijdelijk inwonen bij de kerk van Mijdrecht en van de diensten van die kerk gebruik maken (ze kerkten in het kerkje in de Mennonietenbuurt (de Buurt) dat tot de kerk van Mijdrecht behoorde. Uithoorn zou voor haar eigen armen zorgen. De gemeenteleden van Uithoorn konden hun collectegeld – ‘gewikkeld in een papiertje!’ – in de collectezakjes gooien, voorzien van de naam ‘Uithoorn’. De kerkenraad van Uithoorn zou er voor zorgen dat zoveel mogelijk van haar leden plaatsen huurden in het kerkje in de Buurt.

Tot slot zij over de kerk van Uithoorn nog vermeld dat ze in 1924 een eigen kerk bouwden en sindsdien dus niet meer ‘inwoonden’ bij de kerk van Mijdrecht. Ze hadden sinds 1925 ook een eigen predikant: ds. H. Boswijk (1896-1982).

Naar deel 3 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info