De Gereformeerde Kerk te Joure (2)

Ds. J.R. Dijkstra (van 1889 tot 1923).

( < Naar deel 1 ) – Ds. J.R. Dijkstra deed op 3 november 1889 intrede. Het jaartraktement van de predikant bedroeg fl. 1.100. Daarin was fl. 200 opgenomen als gift van ‘eenige vrienden’, mogelijk hervormde gemeenteleden die Doleantiegevoelens koesterden.

‘De Bazuin’, 8 november 1889.

De kerk wordt vergroot (1890).

Al betrekkelijk spoedig na de komst van ds. Dijkstra bleek de kerk aan de Botersteeg te klein te worden om alle kerkgangers te kunnen bevatten. In 1890 kreeg architect R. Dijkstra dan ook opdracht een plan te maken voor een uitbreiding van de kerk en ook een kostenberekening op te stellen. Om de verbouwing mogelijk te maken werden aandelen van fl. 100 uitgegeven, waarvan zo mogelijk elk jaar twee door loting zouden worden afgelost. Negenendertig inschrijvers meldden zich aan en bovendien kwam fl. 75 aan giften binnen. Het resterende geld zou worden gebruikt voor schuldaflossing van kerk en pastorie.

De kerk aan de Botersteeg (bij de pijl).

Aannemer Jelle Drost schreef voor fl. 1.939 voor de klus in en mocht het werk ter hand nemen. Het orgel moest ook worden verplaatst naar boven de preekstoel en bovendien werd het vergroot, waarvoor de gebroeders Adema – die het instrument ook geleverd hadden – fl. 175 ontvingen. Op 3 augustus 1890 werd het vernieuwde en van 160 extra zitplaatsen voorziene kerkgebouw in gebruik genomen. Er waren nu ongeveer vierhonderd zitplaatsen waarvan 55 op de galerij. De vrouwen zaten (gezien van de ingang) links, de mannen rechts. Dat hoorde in die tijd zo.

De inwijdingspreek van ds. Dijkstra was naar aanleiding van 2 Kronieken 6 vers 40: “Nu, mijn God, laat toch Uw ogen open en Uw oren opmerkende zijn, tot het gebed dezer plaats“. Helaas kwam één echtpaar daarna niet meer in de kerk omdat hun het timmerwerk niet was opgedragen.

De kerk in de Botersteeg.

En verder…

Ds. Dijkstra heeft zich ook  veel ingespannen voor de oprichting van de christelijke school; in 1891 ging hij zelfs enkele weken ‘op preekreis’ om te collecteren voor het beoogde doel. Ook de gemeenteleden Jan Martens Praamsma, Arend Bloemberg en Thomas Walma spanden zich er voor in. De school werd op 29 juli 1892 geopend (het eerste schoolhoofd was M.J. ten Hoor). Ook heeft de predikant veel werk verzet voor het evangelisatiewerk in de Zuidoosthoek van Friesland.

Problemen in het jeugdwerk.

De Jongelingsvereniging ‘Onze Hulp is in den Name des Heeren’ bestond al jaren. Op een gegeven moment vond de kerkenraad dat de JV onder zijn toezicht gesteld moest worden (dat was in veel Gereformeerde Kerken de gewoonte) en daarom werd het reglement van de JV aangepast, waaraan dat ‘kerkenraadstoezicht’ toegevoegd werd. Sommige verenigingsleden waren het daarmee echter helemaal niet eens en stichtten een nieuwe JV: ‘Hebt de Waarheid en vrede lief’. Voor hen was het kerkenraadstoezicht een brug te ver. Ze voorzagen zich van een lokaal voor hun vergaderingen.

Het gezin van ds. J.R. Dijkstra (foto: ‘Anderhalve eeuw gereformeerden te Joure en omstreken’).

De kerkenraad besloot uiteindelijk de beide verenigingen op te heffen en een nieuwe JV op te richten onder de naam Timotheüs. In het reglement werd toen niet meer gerept over ‘kerkenraadstoezicht’. Maar sommige leden van Onze Hulp gingen met hun club gewoon door, waarmee ze volgens de kerkenraad ‘onze Leeraar tot een openbare leugenaar maken’.

De ‘revolutionaire jongens’ zouden worden bezocht en eventueel onder censuur geplaatst worden, maar ze gaven niet toe. Ze gaven geen gehoor aan de opdracht van de kerkenraad om de predikant te ‘rehabiliteren’ en om te stoppen met hun eigen vergaderingen. Een tweetal kerkenraadsleden pleitte tevergeefs tot aan de classis toe voor een strengere straf van de ‘eigenzinnige jongens’.

Ds. J.R. Dijkstra (1850-1925).

Timotheüs.

De vergaderingen van de JV Timotheüs begonnen uiteraard met gebed en psalmgezang. Daarna werden de notulen voorgelezen Vervolgens werd een Bijbelgedeelte besproken. Natuurlijk moest de penningmeester de contributies ophalen. Een van de jongens sprak een  voordracht over een bepaald onderwerp uit, die natuurlijk weer diepgaand besproken werd. Vervolgens werden de bijeenkomsten met gebed en psalmgezang gesloten.

De JV rond de Eerste Wereldoorlog. Achterste rij v.l.n.r.: F. Holtrop, K.P. de Jong, ?, J. Stavast,  ?, ?, B. de Lange, A. Keus, W. Steenbeek, Lenos, Lenos. Voorste rij v.l.n.r.: J. Veldstra, K. Holtrop, R. Dijkstra, ?, B.G. Holtrop.

De jongens van ‘Onze Hulp is in den Naam des Heeren’ deden ook nog iets anders: ze stichtten een zondagsschool. Daarmee was al in 1885 in de consistorie van de kerk begonnen. De kerkenraad nam het zondagsschoolonderwijs later over en gaf het door een de jongens van de JV ‘Hebt de Waarheid en vrede lief’. Waarom ze dat deden? Niet zeker, maar het zal wel iets te maken hebben gehad met de eerdere onenigheid in JV-land in Joure. Het zondagsschoolonderwijs heeft ook enige tijd in de christelijke school plaats gehad, maar er werd zóveel smerig en kapot gemaakt, dat het schoolbestuur dat niet meer wilde.

De Gereformeerde Kerk te Joure (1892).

Gedurende de ambtsperiode van ds. Dijkstra veranderde de naam van de gemeente opnieuw, net als dat in 1869 al gebeurd was. Weer was de oorzaak een landelijke kerkenfusie. Ditmaal die van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), respectievelijk ontstaan uit Afscheiding en Doleantie.

Hoewel de onderhandelingen tussen beide kerkgemeenschappen niet erg soepel verliepen – men nam elkaar regelmatig de maat door middel van strijdvaardige brochures en middels artikelen in kerkelijke bladen – werd uiteindelijk op 17 juni 1892 de eenheid geproclameerd tijdens een gezamenlijke synodevergadering in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk. De leidslieden van de twee kerken reikten elkaar daar de broederhand: ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. A. Kuyper (1837-1920) namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). De naam van de verenigde kerk was De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

In Joure verliep de ‘eenwording’ van beide kerken heel soepel, omdat in Joure immers geen Dolerende Kerk was, maar alleen een Christelijke Gereformeerde Gemeente bestond. Op 1 augustus 1892 constateerde de kerkenraad – na toestemming van de classis – dat ook in Joure De Gereformeerde Kerk tot openbaring gekomen was.

De zondagsrust.

Nogal wat veehouders, ook gereformeerde, hadden de gewoonte op zondag melk te leveren aan de melkfabriek. De verse melk werd dan langs de kant van het boerenpad gezet en door de wagens van de zuivelfabriek opgehaald. Ook op zondag. Dat vond de kerkenraad in verband met de zondagsrust niet acceptabel. De kerkenraad ging daarom bij de betreffende veehouders langs, maar zij zeiden aan de wens van de kerkenraad niet te kunnen voldoen. Hun melk zou immers verzuren als ze tot maandag moesten wachten?! De kerkenraad nam verder geen besluiten. Daarentegen wilde in 1908 een pas gekozen ouderling om deze reden het ambt niet aanvaarden. Ook daarna werden door de kerkenraad geen maatregelen genomen en toen in 1912 enkele melk leverende veehouders belijdenis wilden doen werden ze niet tegengehouden.

Een nieuwe kerk (1922).

Op 20 juli 1921 werd de eerste steen gelegd. V.l.n.r.: S. de Vries, ?, H. van Gelderen, ?, J. Jonkman, B. Holtrop, H.W. Brouwer, mevr. Dijkstra, ds. J.R. Dijkstra en M. Postma (foto: ‘Anderhalve eeuw gereformeerden in Joure en omstreken’).

De kerk aan de Botersteeg werd te klein en te bedompt. Vandaar dat de kerkenraad in 1916 over nieuwbouw sprak. En men liet er geen gras over groeien, want al snel werden aan de Midstraat voor fl. 1.400 alvast twee naast elkaar gelegen gebouwen gekocht. De panden werden aanvankelijk verhuurd. In 1917 werd besloten elk kwartaal een kerkcollecte voor nieuwbouw te houden. Maar de financiën waren een punt van voortdurende zorg, zodat men in 1920 besloot de kerk te verbouwen en te vergroten tot een bedehuis met ongeveer vijfhonderd zitplaatsen. Maar ook dat ging niet door. Begin 1921 werd een perceel bouwgrond gekocht aan de Harddraversweg. Naast dat  terrein werden nog twee andere stukken grond gekocht. Ondertussen werden het oude kerkgebouw en de pastorie in januari 1921 te koop aangeboden. Bovendien werden nog andere bezittingen van de kerk verkocht: de kerk bezat namelijk nog zes woningen!

Architect Nauta had intussen tekeningen gemaakt en kwam die op 3 februari 1921 op de kerkenraad laten zien. De kerkenraad wilde een ‘kruiskerk’, en dat vond de gemeentevergadering ook. Zoals vaker gebeurde werd ook nu een rondgang door de kerkelijke gemeente gemaakt om geldelijke toezeggingen te verkrijgen. De opbrengst ervan viel overigens tegen. Maar de JV zette door en hield ook een rondgang door de gemeente. Bovendien spaarde ds. Dijkstra fl. 4.400 bijeen door (zonder de gebruikelijke vergoeding te vragen) elders preken te houden op voorwaarde dat een collecte voor de nieuwbouw in Joure gehouden werd. Er werd uiteindelijk ook voor fl. 20.000 een hypotheek genomen.

De nieuwe gereformeerde kerk aan de Harddraversweg.

Grondwerker Hielkema te Nijehorne was intussen al met het grondwerk begonnen en de aanbesteding van de kerk werd binnengehaald door aannemer M.K. de Groot uit Heerenveen, die de klus voor fl. 49.900 mocht klaren. Van Ek legde door bijna fl. 3.800 de c.v. aan, de kerktelefoon (voor twaalf zitplaatsen) werd geleverd door P. Kleistra en de honderd aangeschafte stoelen werden geleverd door H. Kleistra. De bouw vorderde voorspoedig.

De kerk in gebruik genomen (1922).

Op 20 juli 1921 werd de eerste steen gelegd door ds. Dijkstra. De tekst op de steen was: ‘Niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, het welk is Jezus Christus. 1 Corinthe 3:11. Ds. J.R. Dijkstra’.

Op 9 maart 1922 kon de nieuwe kerk worden ingewijd. Ds. Dijkstra hield ‘voor een talrijke schare’ een preek naar aanleiding van 1 Petrus 2 de verzen 4 en 5: “Tot Welken komende als tot een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar. Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus”.

Ds. R.K.M. Hummelen (1875-1941).

Allerlei toespraken werden afgestoken: ds. R.K.M. Hummelen (1875-1941) van Heerenveen namens de classis, ds. J. Kok (1857-1928) van Idskenhuizen en ds. J.M. de Jong (1874-1927) van Duurswoude. Ds. Dijkstra sprak het slotwoord en samen werd tenslotte staande psalm 73 vers 11 gezongen.

Behalve een kerkzaal telde de kerk ook een catechisatie- en vergaderruimte en een kerkenraadskamer. Naast deze consistorie bevond zich de kamer van de koster, met een keuken en een werkplaats.

Ds. J.M. de Jong (1874-1927), foto met dank aan de heer Sid Looijenga uit Canada.

De oude kerk werd in oktober 1922 voor fl. 4.750 verkocht en de berging ernaast bracht fl. 1.000 op. De voorwaarde was dat er nooit een bioscoop in gevestigd mocht worden. Of de kerkenraad blij was met de uiteindelijke bestemming is niet bekend, maar de broeders zullen niet hebben staan juichen: het werd een concertzaal annex café met een danszaal, waar bovendien film- en toneelvoorstellingen gegeven werden…

Maar er was ook een verbetering: de zitplaatsen werden – zoals in de oude kerk – niet meer bij opbod verhuurd (‘hoe beter de plaats, hoe hoger de prijs’). De kerkenraad besloot namelijk de zitplaatsenverhuur zo te regelen dat geloot werd om de zitplaatsen, ‘om zoo de goede en minder goede zitplaatsen geregeld te doen wisselen’. De verhuur bracht bij de opening van de kerk fl. 1.768 op. Het geld om het kerkelijk leven draaiende te houden moest immers ergens vandaan komen.

‘De Bazuin’, 4 augustus 1923.

Afscheid van ds. Dijkstra (1923).

De predikant verzocht en verkreeg emeritaat met ingang van 2 augustus 1923. Op die dag preekte hij afscheid van zijn gemeente. Op 17 december 1925 overleed hij te Leeuwarden.

Gedenksteen op het graf van ds. J.R. Dijkstra.

Ds. J. Voerman (van 1924 tot 1947).

Op 4 mei 1924 deed ds. J. Voerman (1877-1948) uit de voor de dienst des Woords gecombineerde kerken van Hemelum en Warns en Scharl intrede in Joure. ”Waar ds. Voerman ook preekte, niemand bleef thuis. Zijn preken, hoewel niet altijd aan homiletische eisen voldoende, sloegen in. Zijn hoorders namen wat mee en spraken er met elkander over. Zeker kwam dit ook door de wijze van zeggen: geen lange betogen, maar korte frisse gedachten met een humoristische inslag, die de hoorders pakten. Alles even concreet en zuiver belijnd. Van schipperen hield hij niet”.

“Hij preekte eens over Jozef, de man van moeder Maria en hij vroeg: ‘Wie weet wat van Jozef te zeggen?’ Niemand? Nu, ik ook niet, want er staat geen woord van hem in de Bijbel [hilariteit]. En toch, Jozef was niet iemand met een half ons hersens en een verstand als een kip zonder kop [de gemeente glimlachte en hij vervolgde]: Daar kun je om lachen, maar ik kan je nog meer vertellen over Jozef’, waarna hij begon te spreken over de deugden van Jozef. Zo begonnen zijn preken vaak met een bijzondere inleiding die de aandacht trok en vasthield.

Ds. J. Voerman (1877-1948).

De financiën.

Wat de aandacht in het bijzonder van de kerkenraad ook vasthield waren de financiën. De bouw van de kerk had de financiële situatie er niet beter op gemaakt. Vooral toen de bank, waar de hypotheek genomen was, het geld zo spoedig mogelijk terug wilde hebben, moest een lening bij een andere bank worden afgesloten.

Een gemeentelid stelde tijdens een gemeentevergadering aan de kerkenraad voor uit te zoeken hoeveel de gezinnen naar vermogen zouden moeten bijdragen om de kerk uit de zorgen te halen. Als dat correct berekend was, zouden de zitplaatsen niet meer verhuurd behoeven te worden. De kerkenraad stelde een schema op, aan de hand van de inkomens van de gemeenteleden.

Om de financiën beter te kunnen beheren werd ook een financiële commissie benoemd, die uiteraard verantwoording schuldig was aan de kerkenraad. Een concept-reglement werd opgesteld door VU-hoogleraar dr. F.L. Rutgers (1836-1917).

Prof. dr. F.L. Rutgers (1836-1917).

De commissie werd Commissie van Administratie, of Financiële Commissie genoemd. Hij had in 1932 – het waren de economische crisisjaren! – de moeilijke  taak een verantwoorde begroting samen te stellen. Er werden twee gemaakt: één met een groot tekort van ruim fl. 1.500 en één met een klein tekort van iets meer dan fl. 100. Dat die laatste begroting drastische bezuinigingen nodig maakte spreekt voor zich: allerlei stelposten werden naar beneden gebracht, waaronder het salaris van de koster en dat van de predikant. Uit die twee berekeningen mocht de kerkenraad – bijgestaan door een aantal gemeenteleden – een keuze maken. De begroting met het geringe tekort werd aangenomen.

Overigens was het orgel uit de oude kerk inmiddels ook opgeknapt en kon het instrument in 1925 in de nieuwe kerk aan de Harddraversweg geplaatst worden! En in 1939 moest geld uitgetrokken worden voor de vochtbestrijding in de kerk: de muren sloegen door en de daken lekten hier en daar. De daarvoor benodigde fl. 4.000 werd bijeengebracht door renteloze aandelen uit te geven. De plannen (in 1937) om een nieuwe pastorie te bouwen gingen – ook door de economische depressie – vooralsnog niet door.

Evangelisatie en Zending.

Een bekende (in veel kerken vertoonde) film over het zendingswerk was de ‘Java-Soemba film’. Hier het tekstboekje daarvan (met dank aan de heer A. Laninga uit Canada).

In maart 1927 werd een zendingscommissie opgericht, op initiatief van de JV en de MV. De commissie had tot taak financiële middelen te verkrijgen ten behoeve van het werk op de gereformeerde zendingsvelden (vooral Soemba) en ook het wekken van belangstelling bij de gemeenteleden voor het zendingswerk; dat deed hij door bijeenkomsten te organiseren.

In 1937 vond de kerkenraad dat er een evangelisatiecommissie moest komen. Maar toen op een daarvoor georganiseerde bijeenkomst slechts acht gemeenteleden acte de présence gaven, liet men het er vooralsnog maar bij. Toch werd uiteindelijk jaren later een evangelisatiecommissie opgericht, die onder meer met een bijbelkraam op de markt stond.

Ds. Voerman ging overigens zo nu en dan naar de Noordoostpolder-in-wording, om daar te evangeliseren onder de Zuiderzeewerkers en hun wat fleur in het grauwe leven te brengen. B. de Groot schreef: “Hij wist hoe hij met het ruige volkje om moest gaan. De eerste keer vroeg hij of ze konden zingen. Het enthousiasme was niet groot. Of ze misschien de Internationale kenden. Nou, dat wilden ze die kleine, ‘fine’ dominee wel eens laten horen. En weldra dreunden de harde mannenstemmen door de polder dat ‘morgen de proletariërs zouden heersen’. Toen ze zwegen vertelde de dominee dat hij nog een andere Internationale kende: ‘Er ruist langs de wolken’. En werkelijk, hij kreeg hen mee. En hij mocht weer komen”.

De Tweede Wereldoorlog.

Een uitgave over de bevrijding van Joure, naar aanleiding van ’75 jaar vrijheid’.

Nederland was in de Eerste Wereldoorlog (de ‘Grote Oorlog’ van 1914 tot 1918) neutraal gebleven, maar op 10 mei 1940 viel de vijand uit het oosten ook ons land bij verrassing binnen. In ons land was in 1931 de Nationaal-Socialistische Beweging (de NSB) opgericht, die met de bezetters heulde. De generale synode van de Gereformeerde Kerken was daarover in 1936 al duidelijk geweest en herhaalde dat in 1941: het lidmaatschap van De Gereformeerde Kerken in Nederland was niet verenigbaar met dat van de NSB. Kerkenraden werden opgeroepen NSB-leden te vermanen en hen bij volhardende ongehoorzaamheid desnoods uit de kerk te zetten.

In Joure waren ook enkele gemeenteleden die het met de NSB hielden. Zo werd een van hen door een kerkenraadsafvaardiging bezocht en hem werd het avondmaal ontzegd. Enkele leden uit de omliggende dorpen Akmarijp, Terkaple en Westermeer – die hun brief voor de zekerheid maar niet ondertekend hadden – uitten kritiek op de prediking van ds. Voerman en ook op het niet bidden voor de bezetter. De brief werd voor kennisgeving aangenomen. Als reactie op die brief las ds. Voerman begin 1942 een door hem opgesteld schrijven voor, waarin hij de gereformeerde belijdenis stelde tegenover de uitgangspunten van de NSB. Geen wonder dat hij zo nu en dan moest onderduiken. Van eind 1943 tot eind 1944 was hij geheel afwezig. Twee kerkenraadsleden kwamen in concentratiekampen om het leven: J. Veldstra en W. van der Bij. Hun portretten werden opgehangen in de kerkenraadskamer.

Op 31 augustus 1947 nam ds. Voerman afscheid van Joure wegens gevraagd en verkregen emeritaat.

Naar deel 3 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info