De Gereformeerde Kerk te Surhuisterveen (1)

De Gereformeerde Kerk in het Friese Surhuisterveen werd op 5 november 1854 geïnstitueerd als Christelijke Afgescheidene Gemeente.

Kaart: Google.

De voorgeschiedenis van de gemeentestichting.

Het leven in de hervormde gemeente van Surhuisterveen was – voorafgaande aan de Afscheiding van 1834 – niet altijd pais en vree. Van 1793 tot zijn overlijden in 1811 stond daar ds. N. Gillot, die in samenwerking met de plaatselijke schoolmeester (van de openbare school) het zingen van de Evangelische Gezangen in de gemeente invoerde. Deze liedbundel was door de overheid in de Hervormde Kerk verplicht gesteld, want de hervormde kerk was in die tijd zoiets als de Staatskerk, waarvan de koning het hoofd was. Maar de meeste gemeenteleden moesten van dat door velen als vrijzinnig beschouwde liedboek niets hebben en zongen niet mee.

De hervormde kerk te Surhuisterveen.

Omdat in naburige hervormde gemeenten de liedbundel niet werd gebruikt, gingen bijna alle kerkgangers uit Surhuisterveen naar de kerk in Opende en andere gemeente. Er bleef niets anders over dan het zingen uit die bundel te beëindigen. Toen de classis er op aandrong het zingen van de Gezangen in Surhuisterveen toch maar weer in te voeren, wisten ds. Gillot en de hoofdonderwijzer het zeker: ‘dan is het gedaan met de openbaren godsdienst in ons dorp’. Bovendien konden ze dan rekenen op ‘mishandelingen in hunnen personen en goederen’. De predikant verklaarde dat de hernieuwde invoering van dit liedboek in Surhuisterveen een gevaar voor zijn persoonlijke veiligheid was.

Nog meer problemen in de hervormde gemeente.

In 1811 deed ds. Jan de Jong uit Gaastmeer intrede in de hervormde gemeente. Deze vroegere bakkersknecht was aanvankelijk oefenaar geweest in een ‘vrije gemeente’ in Leeuwarden. Zijn preken werden als rechtzinnig beschouwd en dat misten ze in de toen dienstdoende hervormde predikanten. Al gauw ontstonden op veel plaatsen verwante groepjes, zodat De Jong de hele provincie doorreisde om er te preken. Hij trok talrijke toehoorders en genoot veel aanzien bij zijn aanhangers. Maar door de burgerlijke overheid werd zijn prediking gewantrouwd en later verboden. Met de zgn. ‘Nieuwe Hervormde Kerk’ van De Jong was het toen afgelopen.

De regering had na de Franse tijd een nieuwe gezangenbundel in de kerk ingevoerd: de ‘Evangelische Gezangen’.

Zijn aanhangers zamelden echter geld in om hem in Franeker voor predikant te laten studeren. Dat deed hij, en in 1808 was hij beroepbaar en ging naar zijn eerste gemeente Gaastmeer. Van 1811 tot 1818 stond hij in Surhuisterveen.

Daar nog maar twee jaar werkzaam ontstonden problemen. Zijn collega’s uit de omliggende dorpen kenden zijn voorgeschiedenis en wilden hem met zijn rechtzinnige praatjes en preekjes wel eens zien en beluisteren, vooral ook omdat nogal wat van hun eigen gemeenteleden zondag aan zondag bij ds. De Jong in de kerk zaten. Maar liefst vijf predikanten woonden op Goede Vrijdag 1813 een dienst in Surhuisterveen bij. En ze hadden het erg naar hun zin, want ze lachten, praatten en fluisterden onder de dienst als De Jong weer eens ‘onzin’ verkondigd had. Ook hoorden ze dat alleen de voorzanger zong toen gezang 47 uit de Evangelische Gezangen opgegeven werd. Vooral van de preek van ds. De Jong maakten ze na afloop in hun rapporten aan de classis gehakt. Dat hun gedrag tijdens de dienst de boosheid van de kerkgangers opwekte hoeft geen betoog.

De classis werd er dus bij gehaald en daar liep het verhaal met een sisser af. ‘Het voorgevallene in Surhuisterveen was meer een genomen dan een gegeven ergernis, en de bij de zaak betrokken predikanten waren genoegzaam verontschuldigd’. Opgelost!

Ds. J. Lamberts en de ‘Afscheiding’.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

In de tijd van de Afscheiding van 1834 was ds. J. Lamberts hervormd predikant van Surhuisterveen, namelijk van 1827 tot 1840. ‘Hij was een oude stijlregtzinnige maar een oprechte, welmenende man’. Hij merkte dat in het nabijgelegen Drogeham op 11 december 1835 de Afscheiding ontstond door toedoen van ds. S. van Velzen (1809-1896). Daarmee werd hij een van de eerste Afgescheiden predikanten van ons land. Af en toe ontving ds. Lamberts een schriftelijke ‘verklaring van afscheiding’ van een paar gemeenteleden, maar het stelde niet veel voor, want in Surhuisterveen ontstond vooralsnog geen Afgescheiden Gemeente. In de woning van een van de Afgescheidenen, weduwe Doetje van Kammen, werden huissamenkomsten gehouden. ‘Ze is een weduwe met verscheidene kinderen, zonder enige vastigheden of vermogen; wint de kost door het zitten met en verkopen van oude lappen op kermissen’.

Na het vertrek van ds. Lamberts werden de plaatselijke hervormde predikanten steeds minder rechtzinnig. Van de Afgescheidenen moest ook ds. T. van Duinen, die er van 1841 tot 1847 de hervormde kansel bezette, helemaal niets hebben. Het waren ‘dompers’. Af en toe verliet iemand de hervormde gemeente om zich te voegen bij een Afgescheiden Gemeente uit de omtrek; Drachten, Stroobos en Marum hadden hun voorkeur.

De instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Surhuisterveen (1854).

Ds. E.J. Seeger (1822-1907).

Al enige tijd kwam vooral ds. E.J. Seeger (1822-1907) van Marum naar Surhuisterveen om er voor een aantal mensen te preken. Hetzelfde deden ook sommige classispredikanten; het aantal bezoekers van deze bijeenkomsten – die later gehouden werden in de woning van weduwe Snip – groeide zienderogen. Geen wonder dat het idee postvatte in het dorp een eigen Afgescheiden Gemeente te stichten.

Op zondag 22 oktober 1854 werden onder leiding van ds. T.F. de Haan (1791-1868) uit Groningen, die daar ‘hoofdonderwijzer’ was van een predikantenopleiding voor de Afgescheidenen, ambtsdragers verkozen. Ouderling Hessel Wiergers Snip uit Drogeham en ouderling Aldert Piersma uit Groninger Opende woonden de bijeenkomst ook bij.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868), die de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Surhuisterveen institueerde.

Twee weken later, op zondag 5 november 1854, kwam ds. De Haan opnieuw naar Surhuisterveen om daar driemaal te preken. In de derde dienst, ’s avonds om zeven uur, bevestigde hij de gekozen ambtsdragers in het ambt. Het waren de ouderlingen Ubele Derks Sinneker uit Grootegast en Heertje Hendriks Piersma uit Drogeham. Als diaken was gekozen Jan Sapes Schuilenga, die ook in de hervormde gemeente diaken was geweest. De tekst van de bevestigingspreek was uit Matth. 28 vers 18: ‘En Jezus, bij hun komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’.

‘De Bazuin’. 24 november 1854.

Behalve ds. De Haan waren op 5 november ook aanwezig ds. E.J. Seeger van Marum, en de consulent van de gemeente te Drogeham, ds. Cornelis Kok (1786-1874). De vergadering werd besloten met het zingen van psalm 84 de verzen 3 en 6. Met de bevestiging van de ambtsdragers was de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Surhuisterveen een feit!

Ds. C. Kok (1786-1874), consulent van de gemeente te Drogeham, werd ook consulent van de gemeente te Surhuisterveen.

Ds. Seeger leidde de kerkenraadsvergadering die na de derde kerkdienst op 5 november gehouden werd. Ds. Kok werd toen benoemd tot consulent van de gemeente.

Ondertussen groeide het aantal kerkgangers in de schuur van weduwe Snip zodanig dat men daar al gauw vandaan moest. Men verkaste naar de van J. Braaksma gehuurde schuur achter diens woning aan de Verlengde Kolkstraat (die tegenwoordig De Dellen heet). De gemeente van Surhuisterveen bestond toen uit slechts 28 leden: 11 belijdende- en 17 doopleden.

De Verlengde Kolkstraat (later De Dellen geheten) lang geleden…

Ds. R. Duiker (1856).

De jonge kerkenraad ging niet op zijn handen zitten. Er werd een actieve kerkbouwcommissie in het leven geroepen, terwijl ook een beroep uitgebracht werd op ds. R. Duiker (1825-1917) van Oudega bij Drachten. Op 6 januari 1856 deed hij intrede. In de herfst van 1855 was de kerk (met ingebouwde pastorie) gereed gekomen. Ds. Duiker nam er zijn intrek, maar bleef overigens slechts kort als predikant in het dorp. Op 9 november van dat jaar vertrok hij al naar Niezijl.

Ds. R. Duiker (1825-1917) stond maar kort in Surhuisterveen.

Waarom de predikant zo kort in Surhuisterveen bleef is niet helemaal zeker, maar Wesseling concludeert uit de classis-notulen dat men in Surhuisterveen vermoedelijk niet in staat was het beloofde traktement uit te betalen. Bij zijn vertrek bestond de gemeente van Surhuisterveen overigens inmiddels uit 93 leden.

Ondanks het feit dat hij al afscheid genomen had en vertrokken was naar de gemeente van Niezijl, kwam hij voor één kerkenraadsvergadering, op 3 december, even naar Surhuisterveen terug. Toen werd namelijk een tuchtgeval behandeld dat gedurende zijn predikantschap begonnen was. Een van de gemeenteleden wilde trouwen met de zuster van diens overleden vrouw. ‘De kerkenraad vermaande hem ernstig het huwelijk niet voort te zetten’, maar hij trouwde haar toch. In die tijd vond men een dergelijk huwelijk in strijd met Leviticus 18.

Ds. W.F. Postmus (van 1857 tot 1860).

‘De Bazuin’, 30 januari 1857.

Op 11 januari 1857 (en niet op 4 februari, zoals hier en daar meegedeeld wordt) deed de beroepen kandidaat W.F. Postmus (1821-1907) intrede in de gemeente van Surhuisterveen. Hij werd in het ambt bevestigd door ds. T.F. de Haan en ’s middags deed ds. Postmus intrede met een preek naar aanleiding van Openbaring 14 de verzen 6 en 7: “En ik zag een anderen engel, vliegende in het midden des hemels, en hij had het eeuwig Evangelie, om te verkondigen dengenen die op de aarde wonen, en aan alle natie en geslacht en taal en volk, zeggende met een grote stem: Vreest God en geeft Hem heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen; en aanbidt Hem Die den hemel en de aarde en de zee en de fonteinen der wateren gemaakt heeft“.

Ds. W.F. Postmus (1821-1907).

Ds. Postmus kwam als vrijgezel in de pastorie wonen, maar niet lang na zijn intrede trouwde hij op 22 oktober met Sjoukje Riekeles van Kalsbeek uit Drachten.

Hoewel de ambtsperiode van ds. Postmus voor de gemeente van Surhuisterveen een rustige tijd was, bleek de grensregeling met de naburige Afgescheiden Gemeente te Grootegast een langdurige ‘strijd’ te worden. Moest het dorp Opende (Gr.) bij het Friese Surhuisterveen behoren of bij het Groningse Grootegast? In augustus 1858 besloot de classis de Kruisweg in Opende als grens aan te wijzen. Het gebied ten westen daarvan hoorde hij Surhuisterveen, en de streek ten Oosten van de Kruisweg bij Grootegast. Het voordeel was dat de gemeenteleden in Opende woonachtig zich met het besluit akkoord verklaard hadden.

Maar omdat de classis geen besluit kon nemen over de diaconale zorg voor de Afgescheidenen in Opende bleef die kwestie nog jaren lang hangen. In Opende waren velen armlastig en deels afhankelijk van diaconale kerkelijke steun, die uiteraard de financiën van de betrokken gemeenten zwaar op de proef stelden.

Op 22 april 1860 nam de predikant afscheid van Surhuisterveen en vertrok naar de gemeente te Wezep.

Ds. H.J. van Goor (van 1860 tot 1862).

Op 2 september 1860 stond zijn opvolger voor het eerst op de kansel in Surhuisterveen. Het was ds. H.J. van Goor (1822-1867) uit Oudega (bij Drachten). We weten over zijn korte ambtsperiode in Surhuisterveen niet veel, maar wel dat de kerkenraad de kerkelijke tucht in ieder geval stevig handhaafde. Want een uit de Afgescheiden Gemeente te Marum overgekomen gemeentelid werd door de predikant bezocht omdat in zijn attestatie de opmerking gemaakt was dat hij een ‘los leven’ geleid had, onder meer door ‘vissen, jagen, kwaad gezelschap, drank en verwaarlozing van zijn beroep’.

Op 5 mei 1862 nam hij afscheid van Surhuisterveen en vertrok naar de gemeente van Beilen. Van de predikant is geen foto bekend.

Ds. P. Woudsma (van 1862 tot 1865).

De handtekening van ds. P. Woudsma (1835-1872).

Op 26 oktober 1862 deed kandidaat P. Woudsma (1835-1872) intrede in Surhuisterveen. Hij werd bevestigd door de consulent, ds. J. Reinink (1823-1894) van Westergeest, die overigens later zelf ook predikant in Surhuisterveen zou worden. Ds. Woudsma koos voor zijn intreepreek de tekst uit 2 Corinthiërs 3 vers 5b: “Maar onze bekwaamheid is uit God“.

‘De Bazuin’, 7 november 1862.

Uit zijn werkzame periode in Surhuisterveen zijn ons enkele gegevens nagelaten. De kerkenraad vroeg de mannelijke gemeenteleden zich te onthouden van ‘het vele tabak spuwen’ in de kerk. Pruimtabak was op een gegeven moment niet meer smakelijk en het was het makkelijkst om dit tijdens de dienst in de kerk uit te spuwen, zoals in veel andere kerkgebouwen trouwens ook gebeurde. De koster had er echter een hekel aan om die verontreiniging telkens te moeten wegwerken.

De financiën van de kerk waren in die tijd niet florissant. Toen er verlichting in de kerk moest komen wilde de kerkenraad daarvoor ‘zo goedkoop en geschikt mogelijke middelen’ gebruiken. Ook werd de kerkenraadsvergadering in oktober 1863 kennelijk op verzoek van de kerkenraad door een elftal broeders bezocht om te spreken over het verstrekken van een lening of een renteloos voorschot aan de kerk en over het betalen van een (extra?) kerkelijke bijdrage.

Een opmerkelijk besluit nam de kerkenraad in juni 1863. Men verzocht de veldwachter toen namelijk om in het vervolg geen mededelingen meer op de kerkdeur aan te brengen. Die gewoonte was een overblijfsel uit de tijd van de zgn. ‘kerkespraak’, dat mededelingen van de burgerlijke gemeente in of via de deur van de kerk werden meegedeeld aan de gemeenteleden, die in elk geval op het platteland meestal van (kranten-) nieuws verstoken waren. Op zondag behoorde de gemeente zich echter bij ‘het kerkelijke’ te bepalen. Ander nieuws op de kerkdeur zou maar afleiden.

‘De Bazuin’, 21 juli 1865.

Ds. Woudsma nam op 17 juli 1865 afscheid en vertrok hij naar de kerk van Ulrum.

Ds. H. Krijgsman (van 1865 tot 1868).

De vroegere predikant van Surhuisterveen, ds. Postmus (toen te Veendam), bevestigde de nieuwe dienaar des Woords in het ambt. Het was kandidaat H. Krijgsman (1837-1873), die op 12 november 1865 intrede deed naar aanleiding van Handelingen 20 vers 24: “Maar ik acht op geen ding, noch houd mijn leven dierbaar voor mijzelven, opdat ik mijn loop met blijdschap moge volbrengen, en den dienst, welken ik van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het Evangelie der genade Gods“.

‘De Bazuin’, 24 november 1865.

Ook ds. Krijgsman was maar voor betrekkelijk korte tijd aan de gemeente van Surhuisterveen verbonden. Zijn traktement bedroeg – net als dat van zijn voorganger – fl. 45 per maand. Op de laatste dag van juli 1866 stierf zijn echtgenote. Zijn zuster kwam bij hem wonen en hielp hem sindsdien zoveel mogelijk met zijn arbeid. Over de twintig jaar daarna kunnen onderzoekers geen gebruik maken van kerkenraadsnotulen: ze zijn verdwenen.

Wel weten we dat tijdens zijn ambtsperiode een derde kachel in de kerk geplaatst werd. Zijn traktement werd in 1868 met fl. 3 per maand verhoogd, maar een heel kort daarna door hem ontvangen beroep van de gemeente in Joure nam hij desondanks aan. Op 16 februari 1868 nam hij afscheid. Van hem is geen foto bekend.

Ds. Krijgsman (1837-1873) was nog maar 36 jaar oud toen hij in Surhuisterveen stierf (‘De Bazuin’, 27 juni 1873).

Ds. J. Reinink (van 1868 tot 1894).

Ds. J. Reinink werd beroepen (‘De Bazuin’, 21 februari 1868).

Voor het eerst kreeg Surhuisterveen toen een predikant die vele jaren lang aan de gemeente verbonden bleef; het was ds. J. Reinink (1823-1894) uit Westergeest, eerder al consulent van Surhuisterveen geweest. Hij deed op 26 april 1868 intrede, na bevestigd te zijn door ds. R. Scheuning ten Have (1793-1871) van Drachten.

‘De Bazuin’, 1 mei 1868.

De in de kerk ingebouwde pastorie was intussen opgeknapt en vertimmerd (kosten bijna fl. 100). Het traktement bedroeg fl. 50 per maand. Daarvoor moest hij natuurlijk ook catechisatiewerk verrichten. Om aan die verplichting te voldoen moest  de predikant ook naar Opende om daar voor de daar wonende gemeenteleden de lessen te verzorgen.

Ds. R. Scheuning ten Have (1793-1871) van Drachten bevestigde ds. J. Reinink in het ambt.

De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Surhuisterveen (1869).

In juni 1869 veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Christelijke Gereformeerde Gemeente. Dat werd veroorzaakt door de kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de in 1838 ontstane Gereformeerde Kerk in Nederland (onder ‘t Kruis), al was die laatste toevoeging niet officieel.

Het ontstaan van het laatstgenoemde kerkgenootschap was te wijten aan verschillen van mening over onder meer het bij de overheid aanvragen van vrijheid van godsdienstoefening en het verbod om bij erkenning de benaming ‘gereformeerd’ te (blijven) gebruiken. Die benaming kwam volgens de overheid namelijk aan de hervormde kerk toe.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

De Kruisgemeenten wilden bovendien de Dordtse Kerkorde handhaven, maar als je die als kerkreglement meestuurde naar de overheid kon je de erkenning op je buik schrijven. Vandaar dat nogal wat Afgescheiden Gemeenten de zgn. ‘Utrechtse Kerkorde’ opstuurden, opgesteld door ds. H.P. Scholte (1805-1868), toen predikant van Utrecht.

In de jaren ’60 van de negentiende eeuw waren de meeste verschillen van mening echter niet meer actueel, zodat beide kerkgenootschappen in juni 1869 tot eenheid konden komen. De naam van het verenigde kerkgenootschap werd ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Vandaar dat de gemeente in Surhuisterveen sindsdien Christelijke Gereformeerde Gemeente heette.

De Doleantie in de omgeving van Surhuisterveen (1887).

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

In april 1887 waren ook in Surhuisterveen ontevreden hervormde gemeenteleden die de band met de hervormde kerk wilden verbreken. Dit in navolging van de Doleantie elders in het land, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk (na de Afscheiding van 1834).

In dit boekje legde dr. A. Kuyper (1837-1920) uit hoe de Doleantie in Amsterdam tot stand gekomen was.

Vooral de Doleantiestrijd in Amsterdam trok de aandacht, waar de hervormde kerkelijke besturen de meerderheid van de Amsterdamse kerkenraad in 1886 had afgezet wegens voortgaand verzet tegen de kerkelijke reglementen en tegen de grote macht van de algemene synode (die al snel de synodale hiërarchie genoemd werd). De Amsterdamse ‘benauwde broederen’ stichtten in de hoofdstad op 16 december 1886 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), en organiseerden van 11 tot en met 14 januari 1887 het in de hoofdstad gehouden Gereformeerd Kerkelijk Congres.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Op dat congres waren maar liefst 1.500 geestverwanten uit het hele land aanwezig om samen te spreken over de doorzetting van de Doleantie elders in het land. Er werden lezingen en toespraken gehouden en mondelingen en schriftelijke adviezen gegeven, zoals de zgn. Modellenboekjes, waarin opgenomen waren ‘alle te schrijven brieven’ om de Doleantie in de dorpen en de steden vorm te geven.

Oefenaar Lambertus Warmolts (1887).

Oefenaar Lambertus Warmolts.

Br. Lambertus Warmolts was door de classis Leeuwarden van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) als oefenaar toegelaten. Hij woonde in de Doleantietijd in Surhuisterveen. Hij was een volbloed Kuyperiaan en deed zijn uiterste best om de Doleantie ook in zijn omgeving te bevorderen. Overeenkomstig het advies van het Gereformeerd Kerkelijk Congres was hij in Surhuisterveen en wijde omgeving met zgn. ‘verzamellijsten’ rond gegaan om voorstanders van de Doleantie te winnen. Veertig personen hadden schriftelijk verklaard met de Doleantie in te stemmen.

Zijn arbeid kwam op 4 maart 1887 ter sprake op de classis Dokkum van de Dolerende Kerken. Ds. G.H. van Kasteel (1850-1931) van de Dolerende Kerk te Kollum, bracht het ter sprake. Na overleg besloot men dat ds. Van Kasteel br. Warmolts verder van advies zou dienen. Uit de werkzaamheid van br. Warmolts ontstond de Gereformeerde Kerk te Drogeham B, die later de Gereformeerde Kerk te Harkema-Opeinde heette.

Ds. G.H. van Kasteel (1850-1931).

De Evangelisatie op de Surhuisterveenseheide.

De classis Dokkum van de Dolerende Kerken sprak in september 1890 ook over de evangelisatie op de Surhuisterveenseheide, tussen Surhuisterveen en Rottevalle. ‘Een zeker persoon’ was daar met de evangelisatie bezig gegaan. De classis besloot uit te zoeken of zijn arbeid ondersteuning verdiende. Daarom stelde ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) van Reitsum voor om een paar naburige kerken te vragen een en ander uit te zoeken in overleg met de Christelijke Gereformeerde Gemeenten van Rottevalle en Surhuisterveen. Langzaam zouden er ook door de gemeente van Surhuisterveen evangelisatieactiviteiten ontplooid gaan worden, maar ds. Reinink maakte dat niet meer mee.

Ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) Foto: Archief Ploos van Amstel.

De Gereformeerde Kerk te Surhuisterveen (1892).

Na het ontstaan van de Dolerende Kerken traden de landelijke synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) met elkaar in contact om te spreken over samenvoeging van beide kerken. Uiteindelijk kon op 17 juni 1892 tijdens een gezamenlijke synodevergadering in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de eenwording van beide kerken worden geproclameerd. De leidslieden van beide kerken reikten elkaar daar de broederhand: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896), een der eerste Afgescheiden predikanten, en dr. A. Kuyper (1837-1920), de voorman van de Doleantie. Afgesproken werd dat de kerknaam in het vervolg zou zijn De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Daarbij sloot ook de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Surhuisterveen zich aan en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te Surhuisterveen.

Surhuisterveen, lang geleden…

 De diaconie (1893).

De Gereformeerde Kerk te Surhuisterveen was dan wel niet armlastig, maar het geld groeide ook daar niet aan de boom. Meestal werden de door de diaconie ondersteunde gemeenteleden met giften in natura geholpen, wat overigens in veel kerken zo ging. Turf, eieren, vet, enz. werden vaak aan de behoeftigen verstrekt. Toch wilde de kerkenraad – op voorstel van enkele diakenen – de zaak anders en beter aanpakken. Daarom werd op Eerste Kerstdag 1893 na de kerkdienst een gemeentevergadering over de zaak gehouden. Maar de gemeenteleden vonden verandering niet nodig. Ze konden hun diaconale gaven overigens deponeren in collectebusjes bij de uitgang van de kerk. Het geld voor de diaconie was verder afkomstig uit de kerkelijke kas en uit de opbrengst van collectes en zitplaatsgelden.

Ds. Reinink overleden (1894).

De steen op het graf van ds. Reinink, die in Surhuisterveen begraven werd.

Totaal onverwacht overleed ds. Reinink op 16 december 1894, enkele ogenblikken voordat hij de preekstoel zou beklimmen.

© 2022. GereformeerdeKerken.info

Naar deel 2 >