De Gereformeerde Kerk te Uithuizermeeden (2)

Ds. P.M. Dijksterhuis (van 1873 tot 1880).

( < Naar deel 1 ) – Na enkele vergeefse beroepen op andere predikanten nam ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882) van Den Haag het op hem uitgebrachte beroep aan.

Ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882).

Hij deed op 5 oktober 1873 intrede in de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente van Uithuizermeeden Westelijk Gedeelte’ (zoals ze in het vervolg genoemd zou worden), na door ds. J. Greven (1831-1889) van Uithuizen te zijn bevestigd. De intreepreek ging over Handelingen 8 vers 35: “En Filippus deed zijn mond open, en beginnende van diezelve Schrift, verkondigde hem Jezus“.

Een nieuwe kerk (1874)!

Een belangrijke gebeurtenis tijdens het predikantschap van ds. Dijksterhuis was natuurlijk de bouw van een nieuwe kerk aan de Kerkstraat. Het in 1841 gestichte kerkje was te klein geworden voor de groeiende gemeente en verkeerde bovendien in slechte staat. De ernaast staande pastorie was ook hoognodig aan vernieuwing toe, ze ‘was geheel ongeschikt voor een predikantsgezin, en bovendien voorzien van een rietbedekking met vele versleten plekken’. De kerkenraad was het geheel met de predikant eens dat gezorgd moest worden voor een nieuwe kerk en een nieuwe pastorie. Architect Selms zou de plannen voor de kerk ontwerpen.

De rechthoekige gereformeerde kerk met ongeveer vierhonderd zitplaatsen en daarnaast de oude pastorie.

Het zou een eenvoudig rechthoekig gebouw worden, natuurlijk met een hoofdingang, ‘maar ter weerszijden een entree met voor elk daarvan een portaal ter wering van de tocht’. Ook zou een aantal hoge ijzeren boogramen worden aangebracht, terwijl het interieur zou worden voorzien van een mooi gestukadoord gewelf met boven de preekstoel een klankbord voor een goede akoestiek. De banken zouden worden voorzien van een Davidsster.

De gedenksteen met de namen van de ouderlingen (foto: Reliwiki).

 

De gedenksteen met de namen van de diakenen (foto: Reliwiki).

Bij de hoofdingang, aan de voet van de gevel naast de brede stoep, werden de namen van de kerkenraadsleden aangebracht. Aan weerszijden van de prachtig bewerkte preekstoel stonden de ‘hoge banken’ met overkapping voor de kerkenraad, en ook was in de kerk een ruime galerij gebouwd, waarop in de toekomst ooit nog wel eens een orgel zou komen staan (dat werd in januari 1898 werkelijkheid). Tot zolang deed een voorzanger dienst, die de gemeentezang begeleidde en zorgde voor de juiste toonhoogte van het psalmgezang). Onder de galerij werden later bovendien optrekbare luiken aangebracht, die konden worden neergelaten om een vergaderruimte te maken. En wat de verwarming betreft: er waren voetstoven in voorraad, zodat de damesvoeten verwarmd konden worden.

‘De Bazuin’, 11 september 1874.

Op 6 september 1874 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen. Ds. Dijksterhuis hield een preek over psalm 126 de verzen 2 en 3: “Toen werd onze mond vervuld met lachen en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: de Heere heeft groote dingen aan dezen gedaan; dies zijn wij verblijd”. Uiteraard werd deze psalm ook gezongen, ongetwijfeld uit volle borst.

Ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882).

Ds. Dijksterhuis vertrok in 1880 naar de kerk van ’s-Graveland, nadat hij op 24 oktober dat jaar afscheid genomen had van zijn gemeente in Uithuizermeeden.

‘De Bazuin’, 29 oktober 1880.

Ds. J.B. van Mechelen (van 1881 tot 1892).

Op 20 maart 1881 deed zijn opvolger intrede in de persoon van ds. J.B. van Mechelen (1843-1931) uit Vrijhoeve-Capelle. Hij was Belg van geboorte, Rooms opgevoed, en het had niet veel gescheeld of zijn ouders hadden hem ‘naar het klooster gevoerd’, maar hij kon ontkomen en ‘vond een veilige schuilplaats in Vrijhoeve-Capelle, waar hij later ook predikant werd. Daar was het hem als predikant overigens niet makkelijk afgegaan, ‘want hij had grote moeilijkheden in de gemeente, ongetwijfeld mede door zijn zeer ontactisch optreden. (…) Hij heeft in zijn ambtelijke arbeid niet alleen van vijanden, doch ook van Christusbelijders uit andere kerkformaties veel tegenwerking ondervonden. In later jaren is hem door zijn vijanden zelfs vergift niet gespaard om hem het preken te beletten, doch ondanks dit alles heeft hij zijn roeping getrouw vervuld”.

Ds. J.B. van Mechelen (1843-1931).

Onrust in de hervormde kerk (1886).

In Uithuizermeeden hadden hij en zijn gemeente voor zover bekend een rustige tijd, al was er landelijk gezien al jaren lang grote onrust in de Hervormde Kerk, die zich ook voortplantte naar enkele gemeenten in de provincie Groningen. Vele hervormden hadden namelijk grote bezwaren tegen de voortwoekerende vrijzinnigheid in de hervormde kerk, gepaard aan de centralistische kerkregering (de ‘synodale hiërarchie‘ genoemd), waarbij de synode het voor het zeggen had en van de zelfstandigheid van de plaatselijke hervormde gemeenten weinig meer overbleef. Uiteindelijk liep de kerkelijke onrust in 1886 en volgende jaren uit op een scheuring in de hervormde kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen.

Zo werkte de synodale hiërarchie volgens dr. Kuyper in zijn weekblad ‘De Heraut’: de synode aan de knoppen. Kuyper wilde echter de kerkenraad aan de knoppen hebben.

Overal in het land ontstonden onder leiding van vooral dr. A. Kuyper (1837-1920) in Amsterdam ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende)’. Ze schaften het in 1816 door de overheid ingevoerde ‘Algemeen Reglement voor het bestuur van de Hervormde Kerk‘ af, en ‘verleenden opnieuw kracht en geldigheid’ aan de aloude Dordtse Kerkorde. In Amsterdam gebeurde dat op 16 december 1886. De eerste Dolerende kerk was echter die van Kootwijk, die al op 2 februari dat jaar ontstond. In de provincie Groningen ontstonden in 1887 en 1888 zeven Dolerende Kerken: die van Bedum, Groningen, Spijk, Wetsinge-Sauwerd, Zuidwolde, Oostwold en Wagenborgen (al in 1886 was in het Friese Gerkesklooster-Stroobos een Dolerende Kerk ontstaan, maar die behoorde destijds kerkelijk tot de provincie Groningen. Hoe dan ook, de Doleantie ging vrijwel geruisloos aan Uithuizermeeden voorbij.

De spoorlijn en de pastorietuin (1891).

De geplande spoorlijn liep dwars door de pastorietuin, hier geprojecteerd op tegenwoordige bebouwing en stratenplan.

Ondertussen voelde ds. Van Mechelen “zich in de noordelijke gemeente [Uithuizermeeden] wel thuis, en hij had een juist begrip van de omstandigheden van de boerenbevolking, wellicht omdat hij zelf ook een boerenbedoening (in het klein) bezat”.

Hij kocht zaaizaden voor zijn akker en weidevelden om voor voldoende veevoer te kunnen zorgen. Maar omdat een spoorlijn werd aangelegd moest in 1891 een deel van de pastorietuin verkocht worden. De spoorlijn Groningen-Roodeschool werd op 16 augustus 1893 officieel geopend.

‘De Bazuin’, 29 april 1892.

Op 24 april 1892 zat de arbeid van ds. Van Mechelen ‘op Meij’ erop. Toen nam hij namelijk afscheid van Uithuizermeeden en vertrok naar de kerk van Rouveen. De kerkenraad kon het beroepingswerk weer ter hand nemen…

Ds. F. ten Hoor (van 1892-1908).

Ds. F. ten Hoor (1857-1908), die van 1892 tot zijn overlijden gereformeerd predikant te Uithuizermeeden was.

Het beroep dat de kerkenraad uitbracht op ds. F. ten Hoor (1857-1908) van het Friese Rottevalle werd door hem aangenomen. Op 17 augustus 1892 deed hij intrede in De Gereformeerde Kerk te Uithuizermeeden Westelijk Gedeelte; zo was inmiddels de officiële benaming van de kerk ‘op Meij’.

“De Gereformeerde Kerk te Uithuizermeeden Westelijk Gedeelte” (1892).

De Keizersgrachtkerk te Amsterdam lang geleden (foto: Gebroeders Douwes).

Want twee maanden vóór zijn komst naar Uithuizermeeden vond in Amsterdam een belangrijke gebeurtenis plaats. Op 17 juni 1892 werd in de Keizersgrachtkerk in de hoofdstad namelijk een gezamenlijke synodevergadering gehouden van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie.

Toen in 1886 de Doleantie ontstond waren al snel contacten gelegd tussen beide synodes om te komen tot samengaan in één verenigd kerkgenootschap. De onderhandelingen verliepen echter met horten en stoten, en ook in de kerkelijke bladen werd elkaar nogal eens de maat genomen. Maar uiteindelijk kon men toch tot overeenstemming komen en reikten op 17 juni 1892 de beide voormannen van de twee kerkgenootschappen elkaar de broederhand: enerzijds de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk, en anderzijds dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. Afgesproken was dat de naam van de verenigde kerk zou zijn ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Ook voor Uithuizermeeden gold toen de nieuwe naam: ‘De Gereformeerde Kerk te Uithuizermeeden Westelijk Gedeelte’.

Ds. S. van Velzen (1819-1896).

Ds. Ten Hoor aan het werk.

Ds. Ten Hoor was tijdens zijn ambtsperiode in Uithuizermeeden tweemaal lid van de generale synode: in 1905 van die te Utrecht en in 1908 van die te Amsterdam. “Ten Hoor was een goed, degelijk Schriftverklaarder, die het verkregene in een goeden, verstaanbaren vorm wist te gieten, terwijl men door iets boeiends en opgewekts in zijn voordracht met opgewektheid naar hem kon luisteren. Veel tijd besteedde hij dan ook aan zijn predicatiën. Hij schreef veel, wijl, zooals hij meende, het improviseeren niet voor hem was weggelegd.”

“Zijn arbeid in de gemeente was ruimschoots gezegend. Zijn prediking werd gewaardeerd en de catechisatiën op prijs gesteld. In kranken- en huisbezoek was hij volijverig. Voor een referaat op één of andere vergadering was hij dikwerf moeilijk te vinden. Hij was dan, zooals hij het plastisch uitdrukte, altijd als in barensnood en had geen rust voor zijn werk was afgeleverd. Bescheidenheid was één zijner kenmerken. Op de kerkelijke vergaderingen zou hij niet spoedig het woord nemen. Toch gevoelde en wist men wel, dat hij een goeden kijk op de zaken had”.

De gereformeerde kerk in de Kerkstraat, lang geleden…

Een nieuw orgel (1898).

Een van de belangrijke gebeurtenissen tijdens zijn predikantschap was in 1898 natuurlijk de ingebruikneming van het eerste orgel, op 6 januari! De gemeentezang had zich voordien laten leiden door een zgn. ‘voorzanger’, die de juiste toonhoogte moest aangeven. Meestal waren de voorzangers onderwijzers van de christelijke school. In het vervolg was de voorzanger vrij en werden organisten benoemd. De eerste was de zoon van de dominee: Adriaan Hans.

Een langdurig conflict beslecht (1902).

Al jaren lang was in de kerk van Uithuizermeeden onrust over een conflict rond drie gemeenteleden die door de kerkenraad gecensureerd waren vanwege meningsverschillen over politieke aangelegenheden, die in 1890 begonnen. De gecensureerde broeders, H. Smit, G. Wiersema en J. Offringa gingen niet akkoord met de hun in september 1896 door de kerkenraad opgelegde kerkelijke censuur. Ze hadden daartegen bij de classis dan ook geprotesteerd, die in oktober 1896 de kerkenraad gelijk gaf. Dus gingen ze in beroep bij de Particuliere Synode Groningen, die het in juni 1898 ook met de kerkenraad eens was.

Het rapport van de commissie aan de generale synode van 1902 (bron: Acta Generale Synode 1902).

De Dordtse Kerkorde gaf de broeders gelukkig het recht in beroep te gaan bij de generale synode. Deze werd in 1898 toevallig ook in Groningen gehouden. De synode oordeelde iets genuanceerder. Ze besloot de besluiten van kerkenraad, classis en particuliere synode niet goed te keuren. De kerkenraad moest op last van de synode de kerkelijke censuur van de broeders opheffen.

Ds. Maarten Noordtzij (1840-1915).

Maar de door de conflicten in de gemeente ontstane toestanden waren dermate ingewikkeld dat de synode besloot een commissie naar Uithuizermeeden te sturen: prof. M. Noordtzij (1840-1915) van de Theologische School te Kampen, dr. J. Hania (1861-1929), gereformeerd predikant te Steenwijk, en ouderling J.T. de Boer.

Dr. J. Hania (1861-1929).

In 1902 kwam de commissie met een uitvoerig rapport bij de synode. Deze besloot overeenkomstig het advies: de censuur werd opgeheven en aan de gemeente meegedeeld tijdens een kerkdienst waarin ds. Noordtzij voorging. De censuur werd daadwerkelijk door de kerkenraad opgeheven in een dienst waarin ds. Ten Hoor voorging. ‘De uitkomst bleef dus verblijdend’, merkte de commissie aan het eind van zijn rapport op. Maar de kwestie bleef rondzingen en br. Offringa wilde in het vervolg niet meer aan het avondmaal gaan.

De Christelijke-School.

De eerste christelijke school te Uithuizermeeden (1855).

In Uithuizermeeden was ds. Ten Hoor gedurende zijn gehele ambtsperiode voorzitter van het schoolbestuur. In 1897, tijdens zijn voorzitterschap, moest een keuze gemaakt worden voor de benoeming van een nieuw schoolhoofd. De zoon van de predikant, onderwijzer P. ten Hoor, had ook gesolliciteerd, maar bleek door het bestuur niet op een verkiesbare plaats te zijn gezet: “Het bestuur vreesde door hem te benoemen de school tot een familiezaak te maken, omdat ook drie familieleden met de school in betrekking stonden”. En daar zat wel wat in, hoe sneu het voor ‘de bekwame en beminnelijke’ meester Ten Hoor ook was.

De school liep trouwens goed, want in 1899 werd het vierde schoollokaal in gebruik genomen. In 1905 – de school bestond toen vijftig jaar! – kwam er bovendien een nieuw schoolhuis. In de oude schoolwoning (die ook naast de school stond) ‘tierden vele soorten paddenstoelen welig’, terwijl er ook geen geschikte studeerkamer was. In het nieuwe huis waren al die problemen verholpen.

Ds. Ten Hoor overleden (1908).

‘De Bazuin’, 30 oktober 1908.

Op 25 september 1908 overleed de predikant in het harnas. Hij werd te Uithuizermeeden begraven. Over hem verscheen in het kerkelijk weekblad De Bazuin een uitvoerig In Memoriam.

De steen op het graf van ds. Ten Hoor.

Ds. C.J. van der Boom (van 1910 tot 1918).

Op 30 januari 1910 kon de gemeente haar nieuwe predikant verwelkomen. Het was ds. C.J. van der Boom (1877-1953) uit het Friese Hantum. “Wát ds. Van der Boom uit de school van dr. A. Kuyper ook meegenomen heeft, zeker niet diens strijdlust. Hij was een man des vredes. Hij kon zwijgen en zweeg indien hierdoor de eenheid der kerk en de samenbinding der broeders bevorderd werd. Hij leed liever dan dat hij onrecht deed”.

Zijn ambtsperiode was economisch gezien zeker geen makkelijke tijd. In 1914 brak immers ‘De Grote Oorlog’ uit, die tot 1918 zou duren en die weliswaar ons land buiten de daadwerkelijke strijd hield, maar die evengoed grote invloed had op de groei van de armoede en de daaruit voortvloeiende werkloosheid. Ook in Uithuizermeeden had de diaconie de handen vol aan de ondersteuning van hen die anders het hoofd niet boven water konden houden.

Ds. C.J. van der Boom (1877-1953).

Gereformeerde School‘ (1910).

Vanaf de oprichting 1855 – door de kerkenraad van de Christelijke Afgescheidene Gemeente – werd de school consequent ‘christelijke school’ genoemd – níet gereformeerde school. Ook kinderen uit hervormde gezinnen waren welkom (de kinderen van de hervormde predikant ds. De Jong zaten ook op de christelijke school), al bleef het bestuur voorbehouden aan gereformeerden. Vaak bleven kinderen uit hervormde gezinnen echter op de openbare school ‘bij de toren’, de hervormde kerk. In 1907 kwam men in hervormde kring op het denkbeeld ook zelf een hervormde lagere school op te richten. Dat kwam ook voor de openbare school op een slecht moment, want de gemeenteraad was juist van plan die uit te breiden. Dat kon men toen wel vergeten.

In 1905 werd een nieuwe ‘schoolwoning’ in gebruik genomen, die tot 1961 dienst deed.

In 1910 was het zover. In de Stationsstraat werd inderdaad de Hervormde School gebouwd en geopend. Het scheelde de christelijke school aan de Hoofdstraat bijna zestig leerlingen. Van 197 leerlingen in 1909 daalde het aantal naar 119 in het jaar daarop. Het bestuur van de christelijke school besloot haar school in het vervolg Gereformeerde School te noemen.

De Gereformeerde Kerk te Uithuizermeeden” (1911).

Na de instituering (in 1871) van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Uithuizermeeden Oostelijk Gedeelte (‘Buitendijks’, het latere Roodeschool) was de naam van de kerk van Uithuizermeeden officieel: Christelijke Gereformeerde Gemeente te Uithuizermeeden Westelijk Gedeelte. Die naam veranderde vervolgens twee keer: eerst in 1892, toen de kerk op Meij ‘De Gereformeerde Kerk te Uithuizermeeden Westelijk Gedeelte’ heette (daarover schreven we al eerder), en daarna nogmaals in 1911. Toen werd namelijk in onderling overleg tussen beide kerkenraden besloten de moederkerk in het vervolg ‘De Gereformeerde Kerk te Uithuizermeeden’ te noemen en die van ‘Oostelijk Gedeelte’ in het vervolg ‘De Gereformeerde Kerk te Roodeschool’. De naam ‘Roodeschool’ werd ontleend aan het rode dak van de in 1686 gebouwde openbare school aan de Laanweg.

De gereformeerde kerk.

De school ‘los’ van de kerk (1914).

De Gereformeerde School had in de loop van de jaren steeds meer vrijheid gekregen ten opzichte van de kerkenraad. Het schoolgebouw en de schoolwoning waren aanvankelijk eigendom van de Gereformeerde Kerk. En er was een schoolcommissie (verantwoording schuldig aan de kerkenraad), uitdrukkelijk géén bestuur. Het hoofd van de school en de onderwijzers werden benoemd door de kerkenraad, niet door de schoolcommissie.

In 1897 kreeg de schoolcommissie echter meer rechten: sindsdien hoefde alleen het schoolhoofd nog in overleg met de kerkenraad benoemd te worden. In 1912 werd het huishoudelijk reglement van de school zó aangepast – zij het dat de kerkenraad aanvankelijk wel tegensputterde – dat de schoolcommissie werd veranderd in bestuur, dat volledige zeggenschap over de school en de gang van zaken op school kreeg. Wel bleef de kerkenraad welkom op school om kennis te nemen van de wijze waarop les gegeven werd in de Bijbelse Geschiedenis. Dat bleef nog heel lang zo.

Diaconiewoningen (1915).

De in 1915 gebouwde diaconiewoningen (foto: Meij 650).

Al jaren daarvóór, in 1904, werd in Uithuizermeeden een begrafenisvereniging opgericht. De diaconie besloot in januari 1905 minvermogende gemeenteleden daarvan lid te maken voor rekening van de diaconie. De begrafenis (volgens de regels van de ‘derde klasse’) werd dan door de begrafenisvereniging vergoed. In 1915 werd ook een aantal diaconiewoninkjes gebouwd, waar minvermogende gemeenteleden konden wonen voor rekening van de diaconie. Wel moest zo nu en dan door de diaconie worden opgetreden als er klachten over geluidhinder vanuit de diaconiewoningen binnenkwamen.

Een nieuwe gereformeerde school (1917).

De school die in 1917 in gebruik genomen werd.

Weliswaar begon het schoolgebouw aan de Hoofdweg al in 1898 af te takelen, maar het bleef bij oplappen, want echt verbouwen kostte veel geld en de ouders zouden het moeten betalen. Subsidie voor christelijk schoolonderwijs was er immers niet. Inspecteur Nauta schreef in 1916 echter een brief, dat er nu echt wat aan het gebouw moest worden gedaan. De kerkenraad – oprichter en eigenaar van de school! – wist intussen dat er een nieuwe onderwijswet op komst was, waarbij – niet in de laatste plaats dankzij de niet aflatende inspanning van de toenmalige gereformeerde roerganger, dr. A. Kuyper – het christelijk onderwijs in het vervolg op dezelfde manier gesubsidieerd zou worden als het openbaar onderwijs!

Zodoende kon in 1917 besloten worden een geheel nieuwe school te bouwen! Architect Offringa bezocht met de bouwcommissie, om ideeën op te doen, allerlei scholen in de buurt, en al gauw kon men met de bouw beginnen. Daarover lezen we echter verder helemaal niets, al is er wel een bouwtekening gevonden, waaruit blijkt dat de school vier klaslokalen had. De hele zaak kostte bijna fl. 17.000. Betaald door… het Rijk!

In 1918 eindigde de ‘Grote Oorlog’ met een wapenstilstand. Ook de ambtsperiode van ds. Van der Boom hield op 7 april 1918 op. Toen preekte hij afscheid in de kerk aan de Kerkstraat. Hij vertrok naar de kerk van het Friese Paesens en Moddergat.

Ds. J. Lugtigheid (van 1918 tot 1936).

Ds. J. Lugtigheid (1870-1943) toen hij in  Geesteren stond (van 1901 tot 1913).

Na enkele vergeefse beroepingen deed de opvolger van ds. Van der Boom op 20 oktober 1918 intrede in Uithuizermeeden. Het was ds. J. Lugtigheid (1870-1943) uit Nijverdal. De bevestiger was ds. G.H.A. van der Vegte (1874-1936) te Groningen, en de intreepreek handelde over Jesaja 40 de verzen 6 tot 9, waarvan de kern luidt: “Het gras verdort, de bloem valt af; maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid”. De pastorie naast de kerk in de Kerkstraat was net verbouwd, dus daar kon de predikant intrekken.

Ds. Lugtigheid had een open hart voor de noden van het zware leven van de arbeiders en hun niet benijdenswaardige positie ten aanzien van de boeren voor wie ze werkten. Ze ‘werkten in hoofdzaak in de landbouw, niet belust op wereldse grootheid, maar tevreden met hun lot’. Omdat hij zich het lot van de minderbedeelden van harte aantrok werd hij al spoedig betiteld als ‘de rode dominee’. De verhoudingen verscherpten toen overal in het land werknemers een achturige werkdag eisten, een betere sociale positie. Stakingen braken uit, rellen soms.

Ook in Uithuizermeeden merkte men die onrust maar al te goed, zodat de kerkenraad op een zeker moment moest besluiten het avondmaal eenmaal niet te vieren vanwege de verdeeldheid in de gemeente. Zelfs waren er arbeiders die door hun verzet in aanraking met justitie kwamen. Daarvoor werden ze door de kerkenraad vermaand of indien nodig onder censuur geplaatst.

De kerk verbouwd en vergroot (1922).

Bouwtekeningen van de nieuwe kerk.

De kerk aan de Kerkstraat was na verloop van tijd te klein voor de groeiende gemeente en haar kerkelijke activiteiten. De kerkgang groeide, zodat de kerkzaal (met haar 400 zitplaatsen) niet meer voldeed. Eerder was achter de pastorie al een vrij van de kerk staand lokaal gebouwd voor de catechisatie, maar uiteindelijk bleek ook dat te klein. Als vanzelf kwamen plannen op om de kerk uit te breiden. Bij het plaatsen van extra banken kon het immers niet blijven. Het viel trouwens ook op dat zo weinig kinderen de kerk bezochten; dit werd veroorzaakt door de geringe plaatsruimte.

Op 8 maart 1922 besloot de kerkenraad door te pakken en tot uitbreiding over te gaan met twee vleugels, wat de kerk veel extra zitplaatsen opleverde (het werden er zo’n 735!) en waardoor het rechthoekige gebouw een kruisvorm zou krijgen. Architect was P.H. Offringa. Ook kwam er een commissie die voor de aanschaf van een nieuw orgel moest zorgen. Achter de kerk bevonden zich nu drie vergaderlokalen die tot één groot lokaal omgevormd konden worden. De kerk werd bovendien voorzien van prachtige gekleurde beschilderde ramen. Tijdens de verbouw kon gekerkt worden in de schuur van P.J. Riepma. De muziekvereniging ‘Oranje-Nassau’ begeleidde de kerkzang.

Het nieuwe orgel (1924).

Het orgel dat in 1924 in de twee jaar eerder uitgebreide kerk werd geplaatst (foto: Meij 650).

Op 8 december 1922 kon de sterk uitgebreide kerk in gebruik genomen worden. Het orgel (gebouwd door de fa. Ludwig Rölfing uit Osnabrück) was er nog niet direct; de levering werd vertraagd. Maar het nieuwe instrument kon op 8 augustus 1924 toch in gebruik genomen worden. Iedereen, maar vooral organist D. Ubbens, was tevreden. “Zó gevoelvol werden de religieuze liederen door deze ervaren speelman vertolkt, dat velen moeite hadden hun tranen in te houden”.

Meester W.E. Keuning ontslagen (1924).

Een moeilijke tijd voor ds. Lugtigheid was ongetwijfeld het ontslag van de 37-jarige meester W.E. Keuning, sinds 1909 aan de gereformeerde school verbonden. Meester Keuning – beter bekend als de dichter Willem de Mérode – was bij de jeugd geliefd om zijn verhalen (‘daaraan besteedde hij meer tijd dan aan rekenen’). Hij werd beschreven als een “vroeg kalende, boers uitziende man in z’n eeuwig donkerblauwe pak, die dag in dag uit met kleine stijve pasjes de paar honderd meter liep van zijn huurkamer naar school en terug”.

Meester W.E. Keuning (Willem de Mérode).

Maar op 27 februari 1924 werd het bestuur door de burgemeester meegedeeld “dat W.E. Keuning op last van den Officier van Justitie gisteravond was gearresteerd wegens zedenmisdrijf met jongens”. Het bestuur won inlichtingen in bij de Schoolraad, maar uiteindelijk bleef niets anders over dan dat ‘aan W.E. Keuning met ingang van 5 maart 1924 ontslag gegeven zal worden als onderwijzer der school’. Meester Keuning verhuisde naar Eerbeek. Hij wordt algemeen beschouwd als de beste protestants-christelijke dichter uit de tijd tussen de beide wereldoorlogen. Zijn pseudoniem Willem de Mérode werd alom bekend; hij publiceerde veel in het christelijk letterkundige tijdschrift ‘Opwaartsche Wegen’.

Het nieuwe orgel in de uitgebreide kerk…

Economische crisis en andere donkere wolken… (jaren ’30).

In 1929 was de beurs van Wall Street in New York gecrasht. Dat dompelde de wereld onder in een diepe economische crisis, die ook in ons land, en evenzeer in de kerk, zijn sporen naliet. De kerkelijke financiën hadden er ook onder te leiden. De ordebewaker, door de kerkenraad aangesteld om de onrust (onder de jeugd) op de galerij te beteugelen, en de koster moesten salaris inleveren; er moest gezorgd worden dat de vergaderingen niet onnodig gerekt werden (vuur en licht kwamen niet uit de lucht vallen), en ook de bijeenkomsten van de verenigingen mochten niet langer dan tot 22.00 uur duren.

Ds. J. Lugtigheid (1870-1943).

Ds. Lugtigheid met emeritaat (1936).

Ds. Lugtigheid nam op 28 juni 1936 afscheid van de kerk van Uithuizermeeden. Hij ging met emeritaat.

Het was een tijd vol donkere wolken die uit het oosten kwamen aandrijven. Hitler was in Duitsland aan de macht gekomen; in Nederland sympathiseerde de Nationaal-Socialistische Beweging (de NSB) met de nazi’s. De gevaren daarvan werden door veel Gereformeerde Kerken beseft. Vandaar dat de generale synode – waar alle Gereformeerde Kerken door afvaardiging bijeen waren – in 1936 besloot het lidmaatschap van de NSB onverenigbaar te verklaren met dat van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Wie dat duidelijke verbod aan zijn NSB-laars lapte moest door de kerkenraad onder censuur geplaatst worden.

Naar deel 3 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info