De Gereformeerde Kerk te Uithuizermeeden (1)

De Gereformeerde Kerk in het Noord-Groningse Uithuizermeeden werd vermoedelijk op 22 september 1835 als Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd door ds. H. de Cock (1801-1842), die in oktober 1834 in Ulrum de Afscheiding begon (de eerste orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk). Hij was de eerste Afgescheiden predikant in ons land.

Kaart: Google.

1. De Afscheiding te Uithuizermeeden.

Ds. J.J. Damsté was niet alleen al sinds 1799 predikant van de Hervormde Gemeente te Uithuizermeeden, ook was hij in de tijd van de Afscheiding preses van het hervormd classicaal bestuur en – ook niet onbelangrijk – stond hij op goede voet met J.D. Janssen in Den Haag, de hoogste ambtenaar van het Ministerie van Eeredienst.

Ambtenaar J.D. Janssen.

In opdracht van koning Willem I had Janssen in 1816 het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk opgesteld. De naam ‘Nederlandsche Hervormde Kerk‘ kwam toen in de plaats van de tot die tijd gebruikte naam ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’. Tegelijk werd de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde aan de kant gezet. Ds. Damsté en ambtenaar J.D. Jansen werden twee geharnaste tegenstanders van ds. De Cock.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

Met de invoering van het ‘Algemeen Reglement‘ in 1816 begon een periode van centralistisch kerkbestuur, waarbij de door de koning benoemde Algemeene Synode naar de pijpen van de regering danste. De koning was het hoofd van de Hervormde Kerk (!), en van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten bleef niet veel meer over. De predikanten hadden op grond van het Algemeen Reglement een grote mate van vrijheid over wat ze op de preekstoel verkondigden. Om kerkelijke twisten te vermijden werd de kerkelijke tucht nauwelijks toegepast, zodat de vrijzinnigheid zich daardoor steeds sterker in de hervormde kerk deed gelden, zeer tegen de zin van veel ‘rechtzinnige hervormden’, overal in het land.

“Verdediging van de ware gereformeerde leer…”

Het boekje van ds. H. de Cock.

Ds. De Cock hield zich daarover niet stil. Hoewel hij aanvankelijk zelf ook ‘moderne’ preken hield, werd hij later door een van zijn gemeenteleden in Ulrum, de eenvoudige Klaas Kuipenga, ‘stilgezet’. Deze vertelde hem over de ware gereformeerde leer, leende hem gereformeerde geschriften en langzamerhand veranderde  de prediking van ds. De Cock in ‘rechtzinnige prediking des Woords’.

Zijn brochure, ‘Verdediging van de ware Gereformeerde leer’, bracht grote verontwaardiging teweeg bij het hervormd kerkbestuur. Hij vergeleek daarin namelijk twee ‘moderne’ c.q. vrijzinnige collega-predikanten, (ds. L. Meyer Brouwer van Uithuizen en dr. G. Benthem Reddingius van Assen), met ‘wolven die de schaapskooi van Christus’ [de kerk] aanvielen door hun vrijzinnige prediking.

Ds. G. Benthem Reddingius, die van 1809 tot 1844 hervormd predikant te Assen was.

Na veel verwikkelingen werd ds. De Cock door het provinciaal kerkbestuur op 29 mei 1834 afgezet als hervormd predikant, maar hij kreeg van de Algemeene Synode nog een half jaar uitstel om zich te bezinnen. De predikant stelde vervolgens echter de Acte van Afscheiding of Wederkering op, die zijn hervormde kerkenraad op 13 oktober 1834 mede ondertekende (en de meeste hervormde gemeenteleden van Ulrum de dag daarop). Daarmee onttrokken zij zich aan de Hervormde Kerk. Na enige tijd verhuisde hij naar Smilde en reisde ondertussen bijna dag na dag het noorden van het land door om samenkomsten van sympathisanten te leiden, en ook om op vele plaatsen Christelijke Afgescheidene Gemeenten te stichten.

Al gauw begonnen ook de rechtszaken. Want op grond van een oude Napoleontische wet had de koning bevolen dat geen godsdienstige bijeenkomsten gehouden mochten worden van meer dan twintig personen, als daarvoor geen toestemming verkregen was van de plaatselijke overheid. Dat de Afgescheidenen die toestemming meestal niet vroegen c.q. niet kregen, is duidelijk.

Ds. H. de Cock in Uithuizermeeden (‘op Meij’).

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland, die ook de Afgescheiden Gemeente van Uithuizermeeden institueerde en als ‘predikant in algemene dienst’ ook haar eerste predikant was.

Zo kwam de door het provinciaal kerkbestuur afgezette hervormde predikant ds. De Cock, nog vóór zijn afscheiding op 13 oktober, ook ‘op Meij’. Op 8 augustus 1834 leidde hij daar een druk bezochte godsdienstige samenkomst (een ‘conventikel’), die volgens ds. Damsté tot diep in de nacht duurde.

Op 31 oktober moest ds. De Cock voor de rechtbank te Appingedam verschijnen vanwege verstoring van de rust in de Hervormde Kerk. Na afloop van de zitting werd hij door daar aanwezige broeders uit Uithuizermeeden uitgenodigd met hen mee te gaan naar hun dorp. Hij logeerde er bij landbouwer en veehandelaar Harm Wolters van Dam. Toen aan ds. De Cock gevraagd werd in Van Dams schuur een preek te houden, hield hij voor vele toehoorders – onvoorbereid – een preek over 1 Corinthiërs 7 vers 21: “Zijt gij een dienstknecht zijnde geroepen? Laat u dat niet bekommeren; maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever“. En dat was meteen zijn eerste preek buiten Ulrum na zijn officiële afzetting als hervormd predikant door de Algemeene Synode.

De ‘Rensumaborg’ te Uithuizermeeden, zoals deze er lang geleden uitzag. Ook bij de borg werden Afgescheiden godsdienstoefeningen gehouden…

De dag daarop leidde hij ‘voor eene groote schare’ een dienst in de schuur van Pieter Jans Riepma. ’s Middags preekte hij daar opnieuw voor veel toehoorders, en doopte bovendien een tweetal kinderen. Riepma kreeg een boete van fl. 100 vanwege het ter beschikking stellen van zijn schuur voor een ‘ongeoorloofde godsdienstoefening’. Deze trok zich er echter niets van aan, want op 14 december 1834 mocht ‘oefenaar’ Nikolaas Hinderikus Pott in zijn schuur voor zeventig toehoorders ‘een stichtelijk woord’ spreken. Opnieuw fl. 100 boete voor Riepma.

En burgemeester Bouma dan? Deze was op grond van de bevelen van de gouverneur van de provincie Groningen, en zeker die van het Ministerie van Eeredienst, verplicht die bijeenkomsten te verhinderen. Maar Bouma stond eigenlijk wel sympathiek tegenover de Afscheiding. En zijn zoon zéker: die collecteerde toen oefenaar Pott zijn ‘stichtelijk woord’ sprak! De gouverneur van de provincie (wij zouden zeggen de Commissaris van de Koning) vond het maar vreemd dat Bouma niks deed. Hij dreigde maatregelen te zullen nemen als Bouma weer zo laks was in zijn optreden tegen die ‘scheurmakers’. En daarvan waren er velen in Uithuizermeeden! De dominee van Loppersum schreef aan ambtenaar Janssen in Den Haag dan ook: ‘Op de Uithuizermeeden bij mijn collega Damsté heeft de factie [de groep van ds. de Cock] bijna alles ingenomen’…

De Burchtstraat te Uithuizermeeden, lang geleden.

‘Dweepzucht’ te Uithuizermeeden?

In Uithuizermeeden, en ook in andere dorpen in de omgeving, zoals in Bierum, Spijk en ’t Zandt, deden zich in die tijd merkwaardige verschijnselen voor, die leken te wijzen op een soort van opwekkingsbeweging, door anderen echter aangemerkt als ‘dweepzucht’. Daarover schreef waarnemend burgemeester H.B. Jonker een rapport aan de gouverneur van de provincie. Hij schreef  over volgelingen van ds. De Cock die op straat ‘al biddend neervielen, slap werden en niet konden arbeiden, en dat er enigen zijn, die zich soms verbeelden niet te kunnen zien, en door anderen moeten geleid worden’. Iemand had zelfs verteld, zo schreef Jonker, “dat er gepasseerde zondag iemand in het bos van Rensuma tot over de schoenen in het bloed gelopen had, en dat er op gemelde zondag enige mensen zouden doodgemaakt worden, wat gelukkig niet is geschied”.

Een van de vele briefwisselingen over de toestand in Uithuizermeeden. Hier een brief van het gemeentebestuur van Uithuizermeeden aan de gouverneur van de provincie Groningen (bron: ‘Archiefstukken betreffende de Afscheiding van1834’).

Ook vertelde Jonker in zijn rapport “dat zondagachtermiddag te twee uur er een menigte van omstreeks twintig personen door het dorp liep, waaronder twee die zich verbeeldden niet te kunnen zien en dus geleid moesten worden”. En ‘s avonds rond negen uur kwam een grote groep mensen bijeen voor de woning van een van die ‘dwepers’, waarbij zich ook een aantal jongelieden voegde. En een uur later liepen vijftig mensen door het dorp, waaronder enigen die ‘blind’ waren en zodoende geleid moesten worden, onder het geroep van ‘Hier zijn wij Heere Jezus, help ons’, enz. Ook stonden ze voor de pastorie van ds. Damsté en riepen: ”Heere Jezus, kom haastiglijk”. Een half uur later deed een andere groep hetzelfde.

De oudst bekende foto van de hervormde pastorie, die in 1892 werd afgebroken (foto: Teun Juk, ‘Uithuizermeeden in woord en beeld op oude prentbriefkaarten’).

Behalve deze vreemde uitwassen gebeurde het ook wel eens dat laat in de avond iemand voor de pastorie ‘voor de Baälspriester stond te bidden‘, waarmee ds. Damsté bedoeld werd. Men vroeg zich zelfs af of de predikant ’s avonds wel veilig was. Ds. De Cock was echter ‘geen voorstander van hartstochtelijke gevoelens’, schreef zijn zoon Helenius later. ’Mijn vader trachtte die gevoelens met gematigdheid te leiden’.

Al met al duurden deze en gelijksoortige gebeurtenissen ongeveer twee jaar, maar waren toen ook voorbij. Jonker besloot zijn schrijven met de opmerking dat ‘verreweg de meesten, die toen zijn opgewekt, de weg der Waarheid bleven bewandelen’.

Vervolging.

Burgemeester Bouma was kennelijk bevreesd geworden voor de waarschuwingen van de gouverneur over zijn lakse gedrag ten aanzien van de Afgescheidenen. Hij moest optreden tegen die ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten, had de gouverneur bevolen! In februari 1835 gaf de burgemeester daaraan gehoor. Maar liefst vijf van deze bijeenkomsten liepen uit op strafvervolging. Harm Wolters van Dam werd veroordeeld tot een boete van fl. 100 voor een bijeenkomst in zijn woning op 10 februari 1835; Reinder Harkes van der Molen was ook voor fl. 100 de pineut voor een ongeoorloofde bijeenkomst in zijn boerderij op 11 februari; Jacob Harms van Dam moest eveneens fl. 100 ophoesten voor het gelegenheid geven tot een bijeenkomst in zijn woning. Landbouwer Siert Gerbrands Wiersema kreeg voor een gelijksoortige bijeenkomst op 13 februari een even hoge boete en Rengenier Jans Bouwman moest evenzeer fl. 100 offeren voor het ter beschikking stellen van zijn woning op de avond van 14 februari. Honderd gulden was in die tijd een enorme som geld!

2. De Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd door ds. H. de Cock.

(Foto: ‘Handboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland’, jaargang 1905).

Het is mogelijk dat de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Uithuizermeeden al in mei 1835 geïnstitueerd was, maar zekerheid daaromtrent bestaat niet. Volgens een gedetailleerde reconstructie van de ‘zendingsreis van ds. H. de Cock’, door dr. H. Veltman, is ‘mei 1835’ echter zelfs onwaarschijnlijk. Met evenveel recht wordt namelijk 22 september 1835 genoemd.

Hoe dan ook, ds. H. de Cock was degene die de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Uithuizermeeden stichtte. De eerste door hem bevestigde kerkenraad bestond uit de 24-jarige oefenaar D.J. van der Werp, de ouderlingen S.G. Wiersema (60 jaar), B.IJ Groendijk (58 jaar) en P.J. Riepma (40 jaar). De diakenen waren W.J. Bos (43 jaar), R.H. van der Molen (36 jaar en P.G. Stenhuis (34 jaar). Ds. De Cock was in de begintijd van de Afscheiding predikant in algemene dienst van de Afgescheiden Gemeenten in Groningen en Drenthe – er waren in het begin immers nog nauwelijks Afgescheiden predikanten beschikbaar. Hij was dus officieel ook de eerste Afgescheiden predikant van Uithuizermeeden.

Verbazingwekkend is het grote aantal leden dat de gemeente (naar eigen zeggen!) direct bij het begin al had: ruim vijfhonderd, van wie er ongeveer tweehonderd belijdenis gedaan hadden. Ds. Damsté kon dat haast niet geloven en schreef aan de Minister van Eeredienst dat deze aantallen zeer overdreven waren. Volgens hem waren het niet meer dan ruim tweehonderd, omdat ‘slechts 56 leden’ niet meer bij hem in de hervormde kerk kwamen, samen met zo’n 150 bijbehorende kinderen. Maar, gaf hij toe, het was moeilijk dat te bepalen, omdat binnen een huishouding de meningen over de Afscheiding immers konden verschillen.

In ieder geval was ds. Damsté zeer geïrriteerd door het grote aantal ‘overlopers’. Het was, zo schreef hij, “De Cock gelukt ook verdeeldheid en scheuring in mijn plaats te veroorzaken”. Vroeger, zei ds. Damsté, had ik het volledige vertrouwen van iedereen, en hij hoopte dat het De Cock niet zou lukken nog meer gemeenten te organiseren. Kon hem het reizen niet verboden worden?! Zou aan oefenaar Van der Werp niet verboden kunnen worden zijn stichtelijke toespraken te houden?! Zélfs ontzag de ds. Damsté zich niet buitengewoon hatelijke verdachtmakingen over te brieven: “Die menigvuldige conventikels en nachtelijke bijeenkomsten geven licht aanleiding tot zedeloosheid en ontucht”.

Oefenaar D.J. van der Werp (van 1835 tot 1841).

Douwe J. van der Werp (1811-1876).

Op 3 augustus 1835 werd Douwe J. van der Werp (1811-1876) ‘oefenaar’ in Uithuizermeeden. Hij was aanvankelijk onderwijzer aan de openbare school in Houwerzijl, maar was op aandringen van de inspecteur, de hervormde professor Petrus Hofstede de Groot (1802-1886) ontslagen, omdat Van der Werp zich beijverde voor de Afgescheiden Gemeenten. Van der Werp werd vervolgens door ds. De Cock als oefenaar aangesteld.

Van der Werp hield zijn ‘stichtelijke toespraken’ in verschillende boerenschuren in het dorp, en in de zomer vaak zelfs in het open veld. ‘Mensen kwamen uit alle oorden van de provincie’ om naar hem te luisteren. Soms telde men ‘meer dan twintig rijtuigen, terwijl daarenboven ook nog wagens bij de herbergen zijn geweest’.

Prof. P. Hofstede de Groot (1802-1886) ontsloeg Douwe van der Werp als onderwijzer en was bovendien een bestrijder van ds. H. de Cock.

Op 6 september 1835 verschenen tijdens zo’n godsdienstig samenzijn in het open veld enkele met stokken gewapende mannen, in andere plaatsen woonachtig. Ze trachtten met geschreeuw de bijeenkomst te verstoren “en gaven na afloop van de ‘oefening’ een aanhangeresse van die nieuwe secte enige stokslagen”.

Oefenaar Douwe van der Werp werd veroordeeld tot fl. 100 omdat hij de godsdienstige bijeenkomst geleid had. In augustus 1838 liep een rechterlijke uitspraak voor de verandering goed af: ds. De Cock, landbouwer Harm Wolters van Dam en bakker Pieter Geerts Steenhuis werden vrijgesproken van schuld, hoewel ze op de deel van Van Dam een godsdienstoefening hadden gehouden.

Enige tijd ook een ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’.

In 1844 werd de Kruisgemeente van ‘Uithuistermeeden’ op de synode van de Kruiskerken vertegenwoordigd door de afgevaardigde van de Kruisgemeente te Zalk (Ov.). Bron: ‘Notulen Algemene Kerkvergaderingen’ van de Kruisgemeenten.

Ten gevolge van onenigheid in de Afgescheiden Gemeente van Uithuizermeeden bestond in het dorp gedurende enkele jaren – vermoedelijk ongeveer tussen 1841 tot 1859 – naast de Christelijke Afgescheidene Gemeente ook een ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Die gemeente behoorde tot een klein landelijk kerkgenootschap dat zich in en na 1838 afscheidde van de Christelijke Afgescheidene Kerk. Er was in de landelijke Afgescheiden Kerk namelijk over van alles onenigheid ontstaan. Sommige Afgescheidenen waren het bijvoorbeeld oneens met het vragen van vrijheid van godsdienst aan de overheid. Dat ging de overheid niets aan, vond men. Bovendien moest je – als je door de overheid erkend wilde worden – de naam ‘gereformeerd’ prijsgeven, omdat die benaming volgens de koning alleen aan de hervormde kerk toekwam. Ook was er onenigheid over de positie van de oefenaars in de kerk.

Welke rechten had oefenaar Van der Werp…?

In Uithuizermeeden ging het vooral over het laatste. De vraag was onder meer wat de rechten van kerkenraadsvoorzitter en oefenaar Van der Werp waren. Mocht hij doop en avondmaal bedienen? Of moest hij zich beperken tot het het spreken van een stichtelijk woord tijdens de kerkdiensten? Omdat er nog weinig Afgescheiden predikanten waren was een oefenaar wel handig, maar wat was precies zijn kerkrechtelijke positie? Jarenlang heeft men in Uithuizermeeden daarover met elkaar in de clinch gelegen. Het liep uiteindelijk uit op de vorming van een Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis, naast de Christelijke Afgescheidene Gemeente. Ook oefenaar Van der Werp behoorde enige tijd tot de Kruisgemeenten.

In 1845 was ook een (onbekende) afgevaardigde van de Kruisgemeente van Uithuizermeeden in persoon op de synode aanwezig (bron: ‘Notulen Algemene Kerkvergaderingen’ van de Kruisgemeenten).

We gaan op de troebelen nu niet dieper in, maar in elk geval werd oefenaar Van der Werp op zondag 14 juni 1840 in Zwolle door Kruispredikant ds. A. Schouwenberg (1789-1854) bevestigd als predikant van de Kruisgemeenten! Dát duurde echter nog geen jaar, want in april 1841 was Van der Werp weer terug in de schoot van de Christelijke Afgescheidene Kerk, vermoedelijk onder invloed van ds. De Cock, die hem vervolgens theologisch onderwijs gaf. Maar hij kwam als oefenaar niet meer terug ‘op Meij’. Hij ging namelijk in Sappemeer wonen. In die omgeving zette hij zijn werk als oefenaar voort en studeerde ondertussen voor predikant (wel bleef in Uithuizermeeden de kleine Kruisgemeente voortbestaan, tot uiterlijk 1859 – maar daarover is verder niets bekend).

In 1844 werd Van der Werp als predikant bevestigd in de Christelijke Afgescheiden Gemeente te Leeuwarden. In oktober 1864 emigreerde hij trouwens naar Amerika, waar hij in het stadje Graafschap (Michigan) predikant werd bij de True Dutch Reformed Church.

De monumentale hervormde ‘Mariakerk’ te Uithuizermeeden, lang geleden…

Door de overheid erkend (1841).

Jaren eerder, in september 1835 had de kerkenraad van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Uithuizermeeden aan de koning gevraagd om vrijheid van godsdienstoefening en erkenning van de kerkelijke gemeente. Overheidserkenning (c.q. rechtspersoonlijkheid) was nodig voor het onbezorgd houden van de kerkdiensten en trouwens ook voor de bouw van een kerk (waarvoor je immers rechtspersoonlijkheid nodig had). Aanvankelijk werd dit door de overheid geweigerd. De officiële erkenning als Christelijke Afgescheidene Gemeente te Uithuizermeeden kwam pas zes jaar later, namelijk op 17 september 1841. De voorwaarden waren onder meer dat de naam ‘gereformeerd’ niet mocht worden gebruikt (die behoorde volgens de overheid toe aan de hervormde kerk), terwijl men moest beloven geen aanspraak te zullen maken op de hervormde kerkelijke goederen en men ook de eigen armen zou onderhouden.

Een eigen kerk (1841)!

Toen de erkenning door de overheid in 1841 afkwam, was oefenaar Van der Werp al vertrokken naar Sappemeer, waar hij enige tijd woonde. Vandaar dat de kerkenraad besloot een predikant te beroepen. Ook kon men in de tegenwoordige Kerkstraat met de bouw van een kerkje beginnen! We lezen in de notulen: “In het jaar eenduizend agt honderd een en veertig in de maand Mei is ’t kerkgebouw van de Christelijke Afgescheidene Gemeente begonnen te bouwen, toen wij, Arent S. Winter en Meerten M. Ubbens, kerkvoogden waren in Uithuizermeeden binnendijks”.

Eindelijk was de tijd van schuren en stallen voorbij en konden de Afgescheidenen zich verheugen in het gebruik van een eigen kerkgebouw!

Ds. H. Joffers (van 1842 tot 1844).

Ds. H. Joffers (1807-1874).

Op 1 april 1842 kwam de eerste Afgescheiden predikant (na ds. De Cock) naar Uithuizermeeden. Het was ds. H. Joffers (1807-1874) van de gecombineerde Afgescheiden Gemeente van Beilen en Borger. Op 1 april 1842 deed de predikant intrede in Uithuizermeeden en Uithuizen, want beide gemeenten hadden afgesproken samen een predikant te beroepen.  Zijn intreepreek was naar aanleiding van Handelingen 10 de verzen 19 en 20: “En als Petrus over dat gezicht dacht, zeide de Geest tot hem: Zie, drie mannen zoeken u; daarom, sta op, ga af, en reis met hen, niet twijfelende; want Ik heb hen gezonden“. Drie van de vier zondagen per maand ging ds. Joffers in de dienst in Uithuizermeeden voor, en één zondag per maand preekte hij in Uithuizen. Ds. Joffers bleef tot en met 11 mei 1844 in Uithuizermeeden, want de volgende dag werd hij alleen predikant van de gemeente van Uithuizen (in combinatie met Zandeweer).

“Zijn leven was moeilijk, mede door het voeteuvel waaraan hij leed. (…) Hij behoorde tot een conservatieve richting binnen de Afgescheiden Kerk, ook wel ‘de Jofferpartij’ genoemd. Hij maakte zich door zijn hard, soms brutaal, lomp en fanatiek optreden al meer onmogelijk. (…) Men vindt zijn naam in de Acta der synoden bijna nooit anders dan in verband met ‘protesten’ die hij liet horen”. Over zijn arbeid in Uithuizermeeden is verder nauwelijks iets bekend.

Ds. H.G. Poelman (van 1845 tot 1852).

Na het vertrek van ds. Joffers zette de kerkenraad zich weer aan het beroepingswerk. Ds. H.G. Poelman (1814-1854) van Hattem nam het op hem uitgebrachte beroep aan en deed op 12 september 1845 intrede (van hem is geen foto bekend).

Het grafmonument van ds. Hendrik de Cock en Frouwe Venema op de Zuiderbegraafplaats te Groningen (foto: GereformeerdeKerken.info).

Het jaar daarop, in 1846, trad hij in het huwelijk met Frouwe Venema (1803-1889), de weduwe van de in 1842 overleden ds. H. de Cock. Ds. Poelman had net als zijn voorgangers een uitgestrekte gemeente; ook het huidige Roodeschool (toen ‘Buitendijks’ genoemd) ressorteerde kerkelijk onder Uithuizermeeden. Om de Afgescheidenen in ‘Buitendijks’ dicht bij huis vergaderruimte voor de kerkelijke verenigingen te geven, had de kerkenraad daar in 1846 aan de Hooilandseweg een eenvoudig lokaaltje laten bouwen. Daar gaf ds. Poelman ook catechisatie aan de ‘Buitendijksters’.

Frouwe Venema (1803-1889), de weduwe van ds. H. de Cock, trouwde in 1846 met ds. H.G. Poelman (1814-1854).

Toen hem echter in 1852 de eer te beurt viel benoemd te worden als docent in Groningen voor de opleiding van aanstaande predikanten van de Christelijke Afgescheidene Kerk, nam hij die benoeming aan en preekte op 23 oktober 1852 afscheid van Uithuizermeeden.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868).

Hij vertrok naar de Martinistad, waar hij op 8 november 1852 werd geïnstalleerd door de ‘hoofdonderwijzer’ van de opleiding, zoals ds. T.F. de Haan (1791-1868) genoemd werd. Maar… ds. Poelman overleed binnen enkele dagen aan de cholera.

Ds. J. Mekkes (van 1854 tot 1872).

De kerkenraad pakte het beroepingswerk dus weer aan. Een beroep werd uitgebracht op ds. J. Mekkes (1820-1872) van Niezijl. Op 18 januari 1854 deed hij intrede, na in het ambt te zijn bevestigd door ds. K.J. Timmerman (1816-1870) van Uithuizen. Tijdens zijn predikantschap ‘op Meij’, dat ongeveer achttien jaar duurde, vonden in de kerk belangrijke gebeurtenissen plaats, zowel plaatselijk als landelijk.

De eerste docenten te Kampen.

– In de eerste plaats werd op 6 december 1854 de Theologische School te Kampen opgericht. Dit was een heel belangrijke gebeurtenis voor de goede voortgang van het kerkelijk leven van de Christelijke Afgescheidene Kerk. In het vervolg zouden aanstaande predikanten een degelijke opleiding kunnen krijgen en zou het predikantentekort daardoor steeds meer afnemen.

De christelijke school te Uithuizermeeden (1855).

– Op 21 februari 1855 werd door de kerkenraad van de Christelijke Afgescheidene Gemeente de Christelijke School te Uithuizermeeden geopend. Daarvoor was voor kerkenraad en gemeente veel geloof en moed nodig, omdat op geen enkele subsidie – maar wel op veel tegenwerking – kon worden gerekend. Christelijke scholen moesten in die tijd alle kosten zelf betalen. De gemeenteraad wilde aanvankelijk geen toestemming geven; de heren vonden dat ‘het onderwijs dat in het dorp voorhanden was [c.q. de openbare school bij de hervormde kerk] voldoende was’. De tegenkanting tegen de schoolstichting was zó groot dat de rechtskundig adviseur van het schoolbestuur, mr. O.Q. van Swinderen, voor de zekerheid in het holst van de nacht opmetingen verrichtte, om te zien of de wettelijke afstand tot de openbare school groot genoeg was!

Meester Frederik Christiaan Wijle (1831-1890), de eerste hoofdonderwijzer van de Meister christelijke school.

Ondanks alles kwam de school er met een gebouw aan de ‘Hoofdweg’, de tegenwoordige Hoofdstraat. Het eerste schoolhoofd was meester F.C. Wijle (1831-1890) uit Amsterdam. Hoewel hij maar ongeveer drie jaar aan de school verbonden was heeft hij toen én later ontzettend veel voor het christelijk onderwijs betekend. Elders op deze website wordt uitvoerig ingegaan op de schoolstichting te Uithuizermeeden en op het werkzaam leven van meester Wijle.

‘De Bazuin’, 9 maart 1855.

Ds. Mekkes en meester Wijle konden trouwens goed met elkaar opschieten. Toen Wijle het maandblad ‘De Christelijke Opmerker’ oprichtte en daarvan de redacteur werd, werkten onder meer ds. Mekkes en ook ds. Timmerman van Uithuizen eraan mee.

Het eerste nummer van ‘De Christelijke Opmerker’ (1856).

3. ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ (1869).

Er gebeurde in de tijd van ds. Mekkes nog meer. In 1869 vond een landelijke kerkenfusie plaats van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de al eerder genoemde Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Hoewel in Uithuizermeeden al minstens tien jaar geen Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis meer bestond, had die kerkenfusie toch ook in het dorp gevolgen. De synodes van de twee kerkgenootschappen besloten namelijk samen als één landelijke kerk verder te gaan onder de naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Daardoor heette ook de Afgescheiden Gemeente te Uithuizermeeden in het vervolg ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’.

De kerk van ‘Uithuizermeeden Oostelijk Gedeelte’ zelfstandig (1871).

Oude kaart van ‘Uithuistermeeden’ en omgeving.

En nóg waren daarmee de veranderingen niet voorbij. Inmiddels waren in ‘Buitendijks’ – zoals het tegenwoordige Roodeschool genoemd werd – zoveel gereformeerden woonachtig, dat de kerkenraad van Uithuizermeeden besloot (ook om de grote afstand tussen de beide dorpen) in Buitendijks – het ‘Oostelijk Gedeelte’ van de kerk van Uithuizermeeden – een zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente te stichten. In 1856 hadden de broeders uit Roodeschool het al eens geprobeerd, maar de kerkenraad vond dat de financiële bezwaren toen te groot waren. Het kerkje aan de Hooilandseweg (zo merkten de eerwaarde broeders toen op) kon desgewenst wel vergroot worden.

Maar vijftien jaar later kwam het toch tot kerkstichting in ‘Buitendijks’. Op 4 juni 1871 werd de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Uithuizermeeden Oostelijk Gedeelte’ door ds. Mekkes geïnstitueerd. De gemeente telde meteen al 270 leden, van wie er bijna zestig belijdenis gedaan hadden.

“Christelijke Gereformeerde Gemeente te Uithuizermeeden Westelijk Gedeelte”.

De moederkerk veranderde ook van naam: werd tót de zelfstandig wording van de kerk van ‘Uithuizermeeden Oostelijk Gedeelte’ gesproken van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Uithuizermeeden, daarná heette ze Christelijke Gereformeerde Gemeente te Uithuizermeeden Westelijk Gedeelte. Dat duurde tot 1911, toen de benaming van Oostelijk Gedeelte veranderde in Roodeschool, en Westelijk Gedeelte weer gewoon Uithuizermeeden heette. Daarover later.

Over de grensregeling ontstonden echter even problemen: broeder Tjark Berends Groendijk – voorzitter van de kerkenraad van de nieuwe kerk – hoorde eigenlijk bij ‘Uithuizermeeden Westelijk Gedeelte’, de ‘moederkerk’ dus. Vandaar dat ds. Mekkes hem aanvankelijk niet in het ambt durfde bevestigen. Uiteindelijk besliste de classis dat br. Groendijk bij ‘Uithuizermeeden Oostelijk Gedeelte’ gerekend mocht worden en kon hij bevestigd worden.

Rechts de kerk van ‘Uithuizermeeden Oostelijk Gedeelte’ (later Roodeschool). Op de voorgrond rechts de latere christelijke school in dat dorp (1887).

Al gauw werd aan de Hooilandseweg een nieuw kerkgebouw gesticht met ernaast een pastorie. Daarin kwam niet lang daarna de eerste predikant te wonen: ds. J. Groenewegen (1836-1907) uit Midwolda. “Zo werden dus ook de afgelegen dorpen Oosteinde, Oudeschip, Koningsoord en Wortelpot uit hun isolement getrokken”, als behorend tot het territoir van de kerk van Uithuizermeeden Oostelijk Gedeelte. Die kerk groeide snel: in 1902 telde ze al 450 leden en veertig jaar daarna meer dan 700!

Ds. Mekkes overleden.

‘De Bazuin’ van 9 augustus 1872. Daar wordt overigens als overlijdensdatum niet 2 augustus, maar “heden… 3 augustus” genoemd.

Ds. Mekkes overleed op 2 augustus 1872 in het harnas en werd op de begraafplaats te Uithuizermeeden ter aarde besteld. Via een rondgang langs de gemeenteleden werd de plaatsing van een monumentaal gietijzeren grafmonument betaald, gesierd met de tekst: ‘Hulde aan de nagedachtenis van ds. J. Mekkes door vele leden zyner gemeente’.

Het oorspronkelijke, verloren gegane, monument op het graf van ds. Mekkes (met hartelijke dank aan de heer G. Kuiper te Appingedam).

Omdat het monument uit 1872 verloren ging, werd op zijn graf later een nieuwe grafsteen geplaatst.

De tegenwoordige steen op het graf van ds. Mekkes.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info