De provinciale Groninger evangelisatiearbeid (1)

Een samenvatting in hoofdlijnen (1834-2004).

Na de Afscheiding van de hervormde kerk van ds. H. de Cock (1801-1842) en zijn gemeente in het Groningse Ulrum, in oktober 1834, ontstonden in de paar jaren daarna in rap tempo overal in de provincie door ds. H. de Cock geïnstitueerde Christelijke Afgescheidene Gemeenten.

Het grafmonument van ds. Hendrik de Cock en zijn echtgenote Frouwe Venema op de Zuiderbegraafplaats te Groningen (foto: GereformeerdeKerken.info)

1. De Christelijke Afgescheidene Gemeenten.

Ondanks de vervolgingen tegen de Afgescheidenen, door Koning Willem I bevolen en ingesteld, breidde de Afgescheiden Kerk zich uit en kwam men al gauw in provinciale synodes bijeen; in Groningen in april 1835 voor het eerst, die eerste keer nog samen met afgevaardigden van Friesland en Drenthe. Een jaar later al werd de eerste Groningse klassikale indeling een feit. Ook landelijk was er, ondanks allerlei onenigheid, een verblijdende groei waarneembaar, en ook landelijk kwam men  vanaf 1836 in synode bijeen.

De landelijke Synode van 1860 riep de provinciale synodes op de inwendige zending, c.q. de evangelisatie, ter hand te nemen. Een belangrijk doel was overal in het land Christelijke Afgescheidene Gemeenten te stichten om van daaruit ‘de herkerstening van het vaderland’ voort te zetten. Deze arbeid werd vaak door plaatselijke gemeenten uitgevoerd, soms met behulp van zogenaamde colporteurs, die – spot ten spijt – afgelegen, ontkerstende gebieden bezochten en daar traktaatjes uitdeelden, zondagsschool hielden en door straatprediking het evangelie bekend maakten. Zo werkte oud China-zendeling H.D. van Gennip (1824-1866) sinds 1860 als colporteur in de classis Pekela (men had hem op de landelijke synode van dat jaar ontmoet!). De evangelisatiearbeid in de provincie Groningen strekte zich tot over de provinciegrenzen in Drenthe uit.

2. ‘Opstekend enthousiasme’.

Het vignet van de Gereformeerde Zondagsschoolvereniging ‘Jachin’.

Toen colporteur Van Gennip in 1863 aangaf graag door de Algemene Synode als ‘binnenlandsch zendeling voor heel Nederland’ te worden aangesteld, wees de landelijke Synode dit af. Zo ging men in 1872 evenmin akkoord met het voorstel een centrale landelijke evangelisatiecommissie in te stellen, maar wees de gemeenten, de classes en de provincies opnieuw op hun taak in deze.

In de jaren ’70 van de negentiende eeuw was overal in het land ‘opstekend enthousiasme’ voor het evangelisatiewerk waar te nemen. Her en der werden initiatieven genomen om de evangelisatiearbeid op te pakken. In 1871 was de landelijke Gereformeerde Zondagsschoolvereniging ‘Jachin’ opgericht, die door publicatie van traktaatjes en andere voor de zondagsschool geschikte geschriften, die arbeid ondersteunde.

Het Gereformeerd Tractaatgenootschap ‘Filippus’ gaf ter verspreiding bij het evangelisatiewerk in 1881 onder meer deze scheurkalender uit (op het afgebeelde ‘schild’ kon de scheurkalender geplakt worden).

In 1878 werd bovendien het Gereformeerd Traktaatgenootschap ‘Filippus’ opgericht dat (ook door publicatie van traktaatjes en andere geschriften) ‘afgedoolden en onwetenden’ de blijde Boodschap wilde brengen.

3. De Provinciale Commissie voor Inwendige Zending (1878).

Op aandringen van de classes Enumatil en Stadskanaal werd in 1878 in de provincie Groningen de Commissie voor de Inwendige Zending opgericht (vanaf 1890 werd de benaming Commissie voor de Evangelisatie gebruikt). Aan de gemeenten werd verzocht jaarlijks voor het provinciale werk te collecteren. Van de opbrengst konden onder andere colporteurs worden betaald en hulpbehoevende gemeenten ondersteund, niet alleen voor het eigen kerkelijk leven (indien noodzakelijk), maar ook voor de evangelisatiearbeid ‘in eigen kring’. De organisatie van jaarlijkse provinciale Zendingsdagen behoorde eveneens tot de taken van de Commissie.

Niet iedereen was tevreden over de provinciale commissie. Afgezien van de geringe werkzaamheid in de eerste jaren, wilden de classes Winschoten en Stadskanaal, waar veel evangelisatiewerk verricht werd én nog lag te wachten, liever een klassikale evangelisatiekas. Toen de provinciale vergadering besloot daarmee niet akkoord te gaan, verlieten de afgevaardigden van die classes zelfs de vergadering!

Een gedurig terugkerende vrees bij gemeenten en classes was een te grote zeggenschap van de particuliere synode en van de provinciale Deputaten. In 1887 werd het reglement van de Commissie daarom zó aangepast dat het zwaartepunt en het initiatief van het werk bij de gemeenten en de classes kwam te liggen, en dat de provinciale Commissie dienstverlenend en ondersteunend zou werken. Pas als de classis de kosten van de evangelisatiearbeid niet kon betalen kon een beroep op de provinciale Commissie gedaan worden. Wel hadden de deputaten het recht om op plaatsen, waar zij de gemeentelijke of klassikale evangelisatiearbeid steunden, door onderzoek ter plaatse van dat werk kennis te nemen, ‘en in overleg met de classis de nodige maatregelen ter verbetering aan te wenden’ (een bepaling waartegen later, onder meer in 1909, tevergeefs geprotesteerd werd – men wilde dat dit aan de gemeenten zelf werd overgelaten).

De provinciale Deputaten oordeelden in 1909 dat wel wat veel gemeenten op financiële steun van de Deputaten leunden. Daarom werd nog eens benadrukt dat het de Deputaten vrij stond een steunaanvraag af te wijzen, al stond beroep op de particuliere synode natuurlijk open. In 1913 werd zelfs (vergeefs) voorgesteld de collecte-afdrachten van de gemeenten aan de provinciale Commissie drastisch te verminderen of zelfs te schrappen.

4. De colporteurs.

Het vroegere evangelisatiekerkje ‘Rehoboth’ in Bellingwolde met links de voormalige pastorie.

Na de werkzaamheid van colporteur H.D. van Gennip (vanaf 1860 enkele jaren werkzaam in de classis Pekela) werden opnieuw provinciale colporteurs benoemd, zoals, al vóór 1890, in Bellingwolde. De arbeid van een colporteur was verre van gemakkelijk. Spot en hoon en soms zelfs regelrechte vijandschap waren vaak zijn deel, ook al trof hij ook vaak een bereidwillig luisterend oor. Soms waren de colporteurs in een bepaalde plaats of begrensde streek werkzaam (zoals bijvoorbeeld in Tjuchem), soms ook reisden ze grote delen van de provincie door. Colporteurs stichtten en leidden zondagsscholen, verspreidden lectuur en deden huisbezoek, en nog meer. De provinciale synode had het recht colporteurs te benoemen en hun werk te regelen. Zo waren de colporteurs Voslamber en Stuive enige tijd in haar dienst.

Met enige regelmaat, bijvoorbeeld in 1905, protesteerde een classis tegen dat recht, omdat men benoeming door de classis een beter middel vond, een recht dat de classes overigens ook hadden; men kon daarvoor, indien nodig, zelfs financiële steun uit de provinciale Kas krijgen. Zo werkte Stuive in die tijd in de classis Stadskanaal (deze werd opgevolgd door colporteur Kuitert) en Brasz in de classis Winschoten.

Met ingang van 1915 werd P. Toxopeüs door de provinciale synode tot colporteur benoemd. Van al zijn voorgangers was hij het langst als zodanig werkzaam. Ook hij stichtte her en der zondagsscholen en clubs, verspreidde lectuur en deed huisbezoek. De toen beschikbare voor uitdeling bestemde traktaatjes troffen echter niet altijd de juiste toon. Daarom zocht de provinciale synode in die tijd (vergeefs) naar ‘begenadigde schrijvers’ die zich beter konden inleven in de taal van ‘de onwetenden en afgedoolden’. In 1927 besloot de provinciale synode in het vervolg geen provinciale colporteurs meer te benoemen, maar dit, desgewenst, geheel aan de classes over te laten.

5. Auto- en tentzending.

Advertentie van de ‘Evangelisatie Vereeniging De Auto Zending’ te Amsterdam.

In 1922 sprak de Particuliere Synode Groningen over het voorstel van de Deputaten om met de synodes van Friesland-Noord, Drenthe en Overijssel, samen te werken in de auto- en tentzending‘. Classes en gemeenten konden indien gewenst gebruik maken van de faciliteiten van de Vereniging voor Autozending te Amsterdam. Tijdens het eerste overleg, datzelfde jaar nog, ‘werd samenwerking wenschelijk geoordeeld’, en ook ‘de aanschaf van een auto, een tent of beide’ kreeg de instemming van de broeders. In 1923 werd ondanks kritiek (‘waakt tegen centralisme!’) besloten gelden ter beschikking te stellen en één gemeente uit te nodigen om in overleg een auto, een tent en toebehoren aan te schaffen en te beheren.

Zolang er geen evangelisatiepredikant was zou de gemeenten gevraagd worden hun Dienaar des Woords voor de arbeid beschikbaar te stellen. Op verzoek van de classes Warffum en Groningen werden al deze besluiten echter in 1924 teruggedraaid. Ook bij de andere particuliere synodes bleek achteraf de belangstelling minimaal te zijn. Later probeerde de classis Appingedam het nóg eens; de Deputaten stelden opnieuw een uitvoerig onderzoek in, maar twee jaar later werd besloten ‘vooralsnog niet over te gaan tot deze vorm van evangelisatie’.

6. Evangelisatie-predikanten.

Toen oud China-zendeling H.D. van Gennip (als colporteur werkzaam in de classis Pekela) in 1860 had aangegeven dat hij graag door de landelijke synode wilde worden aangesteld als ‘binnenlandsch zendeling voor heel Nederland‘, besloot die synode daar in 1863 opnieuw niet op in te gaan. Wel werden ‘de provinciën’ in 1869 nogmaals ernstig opgewekt tot behartiging van de inwendige zending, ‘indien noodig met hulp van bekwaame leeraars’. De generale synode sprak in 1923 bovendien uit dat de evangelisatie een voluit kerkelijke zaak was, die niet aan verenigingen kon worden overgelaten.

Ds. G.J. de Leeuw (1905-1967). Foto: via G. Kuiper, Appingedam.

Toen de classis Winschoten in 1932 aan de particuliere synode voorstelde ‘zoodanige maatregelen te nemen dat het ten spoedigste moge komen tot de beroeping van een predikant speciaal voor het werk der evangelisatie in Oost-Groningen’, besloot de Synode daarmee akkoord te gaan, Finsterwolde te kiezen als centrum voor het werk en de Kerk van Oostwold te vragen een evangelisatiepredikant te beroepen. Zo was ds. G.J. de Leeuw (1905-1967) van 1935 tot 1940, met steun van de particuliere synode, de eerste evangelisatiepredikant te Finsterwolde. Daar was inmiddels een huis met een grote tuin gekocht, waar het kerkje (c.q. clubhuis ’t Schienvat) gebouwd werd.

Het houten kerkje ’t Schienvat met de bijbehorende pastorie.

De particuliere synode had een zeer bijzondere betrekking tot ‘Finsterwolde’. Geen wonder dat veel aandacht aan dit werk besteed werd, zowel door de Deputaten als door de synode. Uitbreiding van de gebouwen, aankoop van grond voor uitbreiding of als buffer tussen ’t Schienvat en bebouwing in de omgeving, en financiële perikelen, het kwam allemaal ter tafel.

Ds. G. Assies (1927-2007) was van 1954 tot 1971 achtereenvolgens ‘leider’ en ‘evangelisatiepredikant’ in Finsterwolde.

Ook werd veel tijd besteed aan de benoeming van de achtereenvolgende opvolgers van ds. De Leeuw: ds. W.P. Kramer (1940-1945); theologisch VU-student H.T. Van Bochove (‘leider van het evangelisatiewerk’ van 1946-1950); A.M. Franssen (leider van 1950-1954); (ds.) G. Assies (1927-2007) (leider van 1954-1958 en evangelisatiepredikant van 1958-1961);

Ds. E.Th. Thijs (1933-2005).

ds. E.Th. Thijs (1933-2005) (voor de arbeid in de Stichting Clubhuizen ’t Schienvat van 1962-1966) en de heer P. Bijl (hulpdiensten voor de arbeid in de Stichting Clubhuizen ’t Schienvat van 1966-1972).

Het logo van ’t Schienvat.

In 1976 besloot de particuliere synode voortaan zélf evangelisatiepredikanten in dienst te nemen en ‘in het vervolg geen medewerking en financiële steun meer te verlenen aan de vervulling van de thans bestaande vacatures, bij het ontstaan van een vacature, of bij het voor het eerst beroepen van een plaatselijke of klassikale evangelisatiepredikant’.

7. ‘… om ook stimulerend op te treden…’.

Gemeenten en classes konden, indien nodig, financiële ondersteuning uit de provinciale Evangelisatiekas krijgen voor de ‘evangelisatiearbeid in eigen kring’. Maar in 1959 vroegen de Generale Deputaten voor de Evangelisatie hun provinciale collega’s ook stimulerend op te treden. Om een overzicht van alle evangelisatiearbeid in de provincie te krijgen, stuurden de provinciale deputaten in 1960 een enquête rond.

Tijdens de daarop volgende klassikale werkvergaderingen werden alle praktische mogelijkheden en moeilijkheden van het werk samen besproken. Concluderend kon worden opgemerkt, dat kerkenraden meer leiding moesten geven. Ook bleek dat de lectuurverspreiding vaak door kinderen gebeurde en dat het belangrijke bezoekwerk nogal eens niet plaatsvond.

Ds. P.B. Suurmond (1921-2010).

Ook in de jaren daarop werden door de provinciale Deputaten regelmatig nieuwe bezoekrondes langs de classes gehouden om te zien welke moeilijkheden en mogelijkheden men was tegengekomen en welke veranderingen en verbeteringen eventueel konden worden doorgevoerd. Daarbij was ook een (landelijke) evangelisatiepredikant in algemene dienst aanwezig. Zo propageerde ds. P.B. Suurmond (1921-2010) (predikant in algemene dienst) in het seizoen 1963-1964 de ‘georganiseerde ongeorganiseerde evangelisatie-arbeid’: niet een officieel kerkelijk bezoek, maar een toevallige ontmoeting was het beste moment voor een diepergaand gesprek met niet-kerkelijke medemensen.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info