De Gereformeerde Kerk te Coevorden (2)

De Gereformeerde Kerk te Coevorden (1892).

( < Naar deel 1 ) – In de vacante periode vond een belangrijke landelijke gebeurtenis in de kerken plaats. In 1886 – toen ds. J.W. Draijer (1851-1894) predikant was van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Coevorden – ontrolde zich onder meer in Amsterdam de tweede uittocht van gereformeerden uit de Hervormde Kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen.

Koperen plaquette van dr. A. Kuyper (1837-1920).

Na de Afscheiding van 1834 waren in de hervormde kerk vele orthodoxe gemeenteleden achtergebleven, die wilden trachten de hervormde kerk van binnenuit ‘in het rechte spoor terug te brengen’. Op vele plaatsen in het land – Kootwijk voorop – ontstonden daardoor conflicten met de kerkelijke besturen en werden ambtsdragers en/of hele kerkenraden uit het ambt gezet. Het gevolg was dat op vele plaatsen Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) werden geïnstitueerd. In Amsterdam gebeurde dat op 16 december 1886, nadat het grootste deel van de hervormde kerkenraad was afgezet.

Al vrij snel ontstonden contacten tussen de landelijke synodes van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerk. De bedoeling was te onderzoeken of men beide kerken kon samenvoegen om gezamenlijk verder te gaan. Na veel onderhandelingen en overleg kon uiteindelijk officieel op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de landelijke ineensmelting worden geproclameerd en ontstonden De Gereformeerde Kerken in Nederland.

In Coevorden ontstond geen zelfstandige Nederduitsche Gereformeerde Kerk, maar sloot de Christelijke Gereformeerde Gemeente zich nog hetzelfde jaar, in 1892, bij De Gereformeerde Kerken in Nederland aan. In Coevorden veranderde de naam van de Christelijke Gereformeerde  Gemeente dus in De Gereformeerde Kerk te Coevorden. In de loop van de tijd voegden meerdere hervormde gemeenteleden zich bij de Gereformeerde Kerk.

Ds. E. Buurma (van 1893 tot 1898).

Ds. E. Buurma (1858-1937).

De gereformeerde kerkenraad had het beroepingswerk na het vertrek van ds. Van Apeldoorn al in maart 1892 opgestart, maar ontving vooralsnog vijf bedankjes van beroepen predikanten en kandidaten. Het beroep dat de kerkernaad in mei 1893 uitbracht op ds. E. Buurma (1858-1937) van Onstwedder-Mussel werd door hem aangenomen. Hij deed op 6 augustus 1893 intrede, na door ds. R. Huls (1840-1910) van Nieuw-Amsterdam in het ambt bevestigd te zijn.

Romeinen 1 vers 16 was de intreetekst van ds. Buurma (“Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek“). “Vriendelijk en blijmoedig van karakter, bezat hij de gave om aan eenvoudige mensen leiding te geven, zodat hij velen tot een vaderlijke vriend werd.”

Ds. Buurma was ongeveer vijf jaar aan de Gereformeerde Kerk te Coevorden verbonden en nam op 25 november 1898 afscheid, wegens vertrek naar de kerk van Wilsum in het Duitse Graafschap Bentheim.

Ds. K. Oussoren (van 1899 tot 1904).

Ds. K. Oussoren (1868-1942).

Zijn opvolger stond ongeveer even lang in Coevorden. Kandidaat K. Oussoren (1868-1942) uit Kampen, waar hij gestudeerd had, deed op 10 september 1899 intrede in Coevorden, na door ds. S. Veltman (1871-1935) uit het Drentse Gees bevestigd te zijn. Met vooral twee zaken hield ds. Oussoren zich intensief bezig. Ten eerste met de drankbestrijding en ten tweede met de stichting van de christelijke school.

De ‘gereformeerde kroegen’.

De Gereformeerde Kerk te Coevorden telde tijdens het predikantschap van ds. Oussoren maar liefst vier gereformeerde kroeghouders. Eén van die etablissementen werd zelfs ‘de gereformeerde kroeg’ genoemd, waaraan de predikant zich natuurlijk vreselijk ergerde. De kerkenraad en de predikant vroegen de vier winkeliers verscheidene malen nadrukkelijk hun kroeg te sluiten om de kerk niet in diskrediet te brengen. Hoewel aarzelend, voldeden de meesten aan het verzoek; één van hen werd later conciërge bij de gereformeerde Paul Krugerschool in de stad.

De Paul Krugerschool (1903).

Toen ds. Oussoren in Coevorden predikant was, bestond daar slechts één lagere school, namelijk de openbare. De leerkrachten hadden echter de opdracht geheel ‘neutraal onderwijs’ te geven, zodat niemand aan het lesgeven iets kon merken van welke religie ook. Toch stelden vele ouders prijs op de stichting van een School met de Bijbel, maar de oprichting ervan ontmoette veel hindernissen, omdat vanouds alleen de openbare school door het rijk bekostigd werd. Toch werd al vele jaren in ons land strijd gevoerd voor rijksbekostiging van de School met de Bijbel, die slechts ten koste van veel moeite in 1920 uiteindelijk definitief werd bereikt. Deze tachtigjarige schoolstrijd (van omstreeks 1840 tot 1920) had ook in Coevorden positieve gevolgen.

De Paul Krugerschool.

Mede op aandringen en initiatief van de predikant werd in 1900 een christelijke schoolvereniging opgericht. Financiële acties werden gevoerd, en tot ver buiten de stadsgrenzen werden door de predikant spreekbeurten gehouden (met na afloop een collecte voor de schoolstichting in Coevorden). Drie jaar waren nodig voordat de inspanningen beloond werden: aan de toenmalige Buitensingel (die tegenwoordig de Van Heutszsingel heet) kon toen de Paul Krugerschool geopend worden, genoemd naar de vijfde president van de Zuid-Afrikaanse Republiek (Transvaal), die ook gold als de meest vooraanstaande ‘Afrikaner’ (‘Boer’) tijdens de Boerenoorlogen tegen Engeland.

Aanvankelijk was het de bedoeling dat gereformeerden en hervormden in de school zouden samenwerken, maar meningsverschillen verhinderden die opzet, zodat de school voor het grootste deel door kinderen van gereformeerde ouders bezocht werd. Ds. Oussoren opende de school met een toespraak over Psalm 60 vers 6: “Maar nu hebt Gij degenen die U vrezen, een banier gegeven, om die op te heffen vanwege de waarheid”.

Evangelisatiearbeid.

In 1893 had de Particuliere Synode Drenthe een provinciaal Deputaatschap voor Inwendige Zending (c.q. Evangelisatie) ingesteld, dat het evangelisatiewerk in de provincie moest coördineren en daarop toezicht moest houden. Het evangelisatiewerk diende volgens het Reglement door de plaatselijke kerken te worden uitgevoerd, daarbij gesteund door de classes en de particuliere synode, c.q. de provinciale Deputaten voor Inwendige Zending; soms werd het werk ook eigenstandig door de Deputaten van de Particuliere Synode verricht. De deputaten kwamen zoveel mogelijk bij de Drentse Gereformeerde Kerken langs om over het werk te spreken en om in de kerk een zgn. ‘gemeentelijke samenkomst’ te houden, waardoor men de gemeenteleden enthousiast wilde maken voor het werk.

Ds. H.A. Dijkstra (1856-1941) van Diever was vele jaren een van de steunpilaren van de Drentse evangelisatiearbeid.

In 1898 had de Drentse Particuliere Synode de eerste van meerdere colporteur-bijbellezers benoemd, die de provincie doorreisden, geschriften uitdeelden, gesprekken met mensen aanknoopten, zondagsscholen stichtten, mogelijke werkterreinen verkenden, enz. Ook in Coevorden werd een ‘gemeentelijke samenkomst’ gehouden, namelijk op 6 februari 1901: “Het is zes uur, tijd om naar de kerk te gaan ten einde met de gemeente te vergaderen. Het eerst treedt de pastor loci, ds. K. Oussoren op, die een openingswoord naar aanleiding van 1 Corinthiërs 4:20 spreekt. Hierop spreekt ds. H.A. Dijkstra [(1856-1941), van Diever] over Jeremia 1:11 en 12. Daarna ds. R. Huls [van Nieuw-Amsterdam] over de geschiedenis van de Inwendige Zending in Drenthe. Vervolgens ds. G. van Halsema [(1856-1940) van Nijeveen], die tot onderwerp had ‘Hoe moeten de Kerken het werk der Inwendige Zending behartigen?’”

Ds. W.W. Smitt (1869-1935) was van 1900 tot 1903 provinciaal deputaat voor de Evangelisatie in Drenthe.

“En eindelijk sprak ds. W.W. Smitt [(1869-1935) van Assen] een zeer passend slotwoord. Ruim half negen verlieten wij het kerkgebouw. De opkomst der gemeente beantwoordde niet aan onze verwachting”. Dat viel dus tegen. De Deputaten lieten zich daardoor echter niet ontmoedigen. De kerkenraad nam het werk in ieder geval serieus.

Ds. J. Runia (van 1904 tot 1910).

Op 28 augustus 1904 nam ds. Oussoren afscheid van Coevorden en vertrok naar de kerk van Baarland, zodat de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand nam. In september 1904 bracht hij een beroep uit op kandidaat J. Runia (1861-1933), die het beroep aannam en op 18 december 1904 intrede deed. Aanvankelijk was hij oefenaar binnen de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) en wilde – desgevraagd – niet predikant worden op Art. 8 (‘singuliere gaven’), maar slechts met een wetenschappelijk opleiding de kansel betreden. Zo werd hij op bijna 40-jarige leeftijd als student van de Vrije Universiteit in Amsterdam ingeschreven.

Ds. J. Runia (1861-1933).

“Op meerdere vergaderingen trad hij niet op de voorgrond; hij werd trouwens niet geroepen als afgevaardigde naar de ‘meerdere’ kerkelijke vergaderingen. Vanwege zijn vroegere strijd tegen de synodale hiërarchie in de hervormde kerk was het niet vreemd dat hij zich verzette tegen vermeende overheersing van een classis of een andere kerkelijke vergadering. Hij kon zich moeilijk schikken in het gareel van de kerkelijke vergaderingen”.

Hoewel hij in de kerkenraad soms ‘ds. Ruzia’ genoemd werd vanwege de onenigheid die nogal eens ontstond en waarbij hij zich vaak niet al te plooibaar opstelde, was hij geliefd bij zijn gemeente. Bij zijn afscheid op 9 januari 1910 was de kerk aan de Sint Jansstraat zo overvol, dat velen teleurgesteld huiswaarts moesten keren. Hij vertrok naar de kerk van Westmaas.

Ds. B.J. Roorda (van 1910 tot 1914).

Ds. B. Roorda (1863-1940).

Ds. B.J. Roorda (1863-1940) uit het Friese Idskenhuizen deed op 13 november 1910 intrede in Coevorden. Zijn preek was naar aanleiding van Efeze 2 vers 19 tot 22: “Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen, op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere“.

Tijdens zijn ambtsperiode kwam de nieuwe kerk aan de Van Heutszsingel tot stand. De oude kerk aan de Sint Jansstraat was intussen voor de groeiende gemeente namelijk veel te klein geworden. De kerk telde in die tijd zo’n 600 leden.

Een nieuwe kerk (1913).

De nieuwe kerk stond er niet zomaar. Aanvankelijk ging het eerste plan niet door omdat het volgens de gemeentevergadering teveel kosten (fl. 32.000) met zich meebracht. Maar ook de locatie was een vertragende factor, omdat men de door de kerkenraad geschikt geachte plaats, de Buitensingel, die – zoals het woord al aanduidt – men te ver buiten het centrum vond liggen. Toch werd uiteindelijk instemming betuigd met die plaats. De nieuwe kerk zou dan dicht in de buurt van de Paul Krugerschool staan. Zestig manslidmaten stemden voor, zes tegen. Architect Meppelink kreeg opdracht een plan te maken. Op 15 augustus 1912 legde ds. Roorda de eerste steen voor de kerk. Ook werd een oorkonde ingemetseld.

De nieuwe gereformeerde kerk aan de Van Heutszsingel.

De bouw vorderde voorspoedig. De kosten bedroegen fl. 3.150 voor de grondaankoop,  fl. 4.100 voor de fundering, fl. 18.000 voor de bovenbouw van de kerk, fl. 2.225 voor de bouw van de consistorie, fl. 1.680 voor de kerkbanken, fl. 2.640 voor een pijporgel, en nog enkele andere bedragen. Tegen een vergoeding van fl. 1 per jaar mocht op gemeentegrond een hek voor de kerk geplaatst worden. De preekstoel werd meegenomen uit de kerk in de Sint Jansstraat, en in december 1912 kwam zelfs een gift van fl. 1.000 binnen als bijdrage voor de aankoop van het orgel (het oude instrument ging naar de gereformeerde kerk te Gees).

Op donderdag 1 mei 1913 (Hemelvaartsdag) kon de nieuwe kerk in gebruik genomen worden. De toren was van verre zichtbaar en de gemeenteleden zullen onder de indruk geweest zijn van de vooruitgang die sinds de instituering van de kerk zichtbaar was: van particuliere woningen naar een bovenwoning in de Molenstraat, vandaar naar de kleine kerk in de Sint Jansstraat, en nu in een grote kerk, die al gauw ook trots ‘de kathedraal’ genoemd werd.

Op 28 juni 1914 nam ds. Roorda afscheid en vertrok naar de kerk van Loenen en Vreeland. Aan het eind van de dienst zong de gemeente de geliefde predikant staande psalm 121 vers 4 en psalm 134 vers 3 toe.

Ds. T.L. Kroes (van 1915 tot 1920).

Ds. T.L. Kroes (1883-1942).

Op 28 maart 1915 deed ds. T.L. Kroes (1883-1942) van Schouwerzijl intrede in Coevorden. Zijn ambtsperiode omvatte ook een groot deel van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), toen ‘de Grote Oorlog’ genoemd. Hoewel Nederland neutraal bleef ondervond ons land wel degelijk de gevolgen van de wereldbrand. De wereldwijde economische toestand verslechterde zienderogen en werkloosheid en armoede namen toe. De mobilisatie, die in 1939 afgekondigd werd, leverde een heel ander straatbeeld op: veel militairen, voor wie in de kerk bijbellezingen gehouden werden. Ook kwamen veel vluchtelingen de grenzen over, onder meer uit België en Frankrijk. Om hun onderdak te verlenen werd de Paul Krugerschool enige tijd gevorderd.

In 1916 besloot de kerkenraad voor fl. 800 een gebouwtje te kopen aan de Hoofdweg in het nabijgelegen Steenwijksmoer. De provinciale Deputaten voor Evangelisatie betaalden jaarlijks fl. 40 voor de betaling van de rente van de lening. Er konden catechisaties gehouden worden en bovendien werd het gebruikt voor evangelisatiewerk, zoals de zondagsschool.

Het evangelisatiegebouwtje aan de Hoofdweg te Steenwijksmoer (foto: ‘Van Geslacht tot Geslacht is Uw Trouw’).

Ook konden de gemeenteleden in die omgeving er voor hun verenigingsleven terecht, zoals de vrouwenvereniging en ‘de jongedochtersvereeniging’. Af en toe werd er een kerkdienst gehouden. ‘In het lokaal kwamen mensen onder het gehoor die het pad naar de kerk allang vergeten waren’.

Het werd eerst enigszins verbouwd en kreeg de naam Bethel. Het deed als zodanig dienst tot 1922, toen het voor fl. 750 verkocht werd. De Eerste Wereldoorlog liet zich ook bij dat werk gevoelen. Door gebrek aan petroleum voor de verwarming konden nogal eens geen bijeenkomsten in Bethel gehouden worden.

Ds. Kroes – die bekend stond als ‘een vriendelijk en rustig man’ – nam op 11 januari 1920 afscheid en vertrok naar de kerk van Workum.

Ds. M. Uijtenhoudt (van 1920 tot 1942).

Ds. M. Uijtenhoudt (1874-1942).

Zijn opvolger was ds. M. Uijtenhoudt (1874-1942) uit het Duitse Emlichheim in het Graafschap Bentheim. Hij werd op 31 oktober 1920 door dr. H.H. Kuyper (1864-1945) – zoon van dr. Abraham Kuyper (1837-1920) – in het ambt bevestigd. “Ds. Uijtenhoudt was een opvallende verschijning in Coevorden, met zijn rijzige gestalte en donkere baard. Op straat schreed hij voort, vaak gekleed in een net zwart pak met zwarte hoed. Men vond het opmerkelijk dat de dominee vrijgezel was [hij trouwde pas in 1939]. Hij was ernstig en behoudend, even gestreng voor zichzelf als voor zijn gemeenteleden. De mensen hadden eerbied en ontzag voor hem. Velen droegen hem op handen”.

De kermis was voor hem een steen des aanstoots, en overigens niet alleen voor hem. Drank en vrolijkheid gingen volgens hem hand in hand om tot zondig werelds gedrag te verleiden. De predikant waarschuwde er vanaf de kansel tegen, en hij voegde de daad bij het woord door zelf de kermis te bezoeken om (jeugdige) gemeenteleden op te sporen en te vermanen.

De predikant gaf soms ook ongewild aanleiding tot al dan niet heimelijke vrolijkheid. Zoals toen hij tijdens een evangelisatiebijeenkomst in Holsloot van een wagen viel, omdat een paar jongens de hefbomen van de wagen hadden uitgekozen om zich het lange staan wat te vergemakkelijken, waardoor de wagen uit balans raakte. Of toen tijdens een rit in een wagen – voorzien van een warme stoof – de broekspijp van de predikant vlam vatte.

De predikant interesseerde zich in het bijzonder voor de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Coevorden, waarover hij een boek schreef, en al bezig was met het verzamelen van illustraties, toen hij op 10 maart 1942 plotseling in het harnas stierf. Het verhaal verscheen helaas nooit in druk.

De kerkelijke praktijk van alle dag.

Verscheidene gemeenteleden kwamen met paard en wagen naar de kerk. Voor de paarden werd een paardenstal bij de kerk gebouwd (ill.: ‘Van Geslacht tot Geslacht is Uw Trouw’).

De zitplaatsen in de kerk van Coevorden werden – zoals op zoveel andere plaatsen – verhuurd, net als in de vorige plaatsen van samenkomst. Maar vrouwen en mannen zaten nu niet meer apart, zoals vroeger wèl het geval was in de Sint Jansstraat. Midden in de kerkruimte stond een grote kachel die ’s winters met turf gestookt werd. De kerkenraad besloot overigens in 1936 voor fl. 2.500 centrale verwarming aan te leggen.

Het orgel werd van lucht voorzien door de oppermachtige orgeltrappers. Deze had immers tot taak had de hefbomen (aan de balgen) op en neer te trappen. Als hij zijn orgeltrappen niet zorgvuldig en regelmatig deed, was het orgelspel niet om aan te horen. Bij de ingrijpende restauratie van het orgel, in 1940, werd een windmotor aangeschaft, zodat de orgeltrappers overbodig werden.

Foto van het toenmalige orgel van de gereformeerde kerk.

De preken duurden gauw anderhalf uur, maar werden onderbroken door het zingen van een ‘tussenzang’. Dat bevorderde de aandacht van de gemeente weer. — De collectes werden door de diakenen verricht met behulp van lange stokken met aan het eind een collectezak gemonteerd. Pas veel later kwamen de doorgeefzakjes. — Als de predikant merkte dat een gemeentelid ontbrak in de zondagse samenkomst (hij hield zijn schapen goed in de gaten) ging hij vaak nog dezelfde dag op bezoek om naar de reden van de absentie te vragen. — De predikant nam de ‘reguliere’ huisbezoeken zeer serieus, waarbij hij voor iedereen de tijd nam. Vaak werden meerdere bezoeken op een dag afgelegd, en genoot de predikant onderweg bij één van de gemeenteleden de maaltijd.

Het verenigingsleven.

Meisjesvereniging in 1932 (foto: ‘Van Geslacht tot Geslacht is Uw Trouw’).

Ook de kerk van Coevorden kende een levendig verenigingsleven. Natuurlijk werd het jeugdwerk zeer serieus genomen en bloeiden de jongelingsverenigingen (JV) – bijvoorbeeld ‘Onderzoekt de Schriften‘ – en de meisjesverenigingen (MV) – zoals ‘Martha’. Daar leerde de jeugd studeren – de jongens en meisjes moesten thuis regelmatig een ‘inleiding’ maken over een opgegeven bijbels, maatschappelijk of kerkhistorisch onderwerp, waarna erover gediscussieerd werd. Natuurlijk was ook ontspanning onderdeel van de bijeenkomsten. Voor de jongens van 12 tot 16 jaar was er de knapenvereniging (‘Immanuel’) en voor de meisjes van diezelfde leeftijdscategorie een of meer meisjesverenigingen (zoals Inter Nos en Klimop). De knapen bezochten vanaf hun 16de jaar de JV. De JV ‘Onderzoekt de Schriften‘ was overigens al in 1872 opgericht (door koster A. van Giesen), maar was rond 1900 opgeheven. Later werd de JV opnieuw opgericht. Er volgden ook vrouwenverenigingen en pas in 1935 werd een Mannenvereniging opgericht. Natuurlijk werd ook door andersoortige verenigingen van de vergaderruimte in de kerk gebruik gemaakt, zoals door de (kerkelijke) Reciteervereniging, de Schoolvereniging en de Zangvereniging.

K. van Giesen was van 1918 tot 1934 koster van de kerk. Hier samen met zijn echtgenote (foto: ‘Van Geslacht tot Geslacht is Uw Trouw’).

In 1931 werd in Coevorden, samen met de hervormden, de eerste kleuterschool opgericht (toen ‘Fröbelschool’ genoemd). De leerlingetjes zaten in Rehoboth, een hervormd evangelisatiegebouw aan de Krimweg.

Naar deel 3 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info