De Gereformeerde Kerk te Zwijndrecht (1)

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Zwijndrecht werd in 1892 geïnstitueerd als voortzetting van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk, die door de Doleantie op 14 maart 1890 het licht zag.

Kaart: Google.

Zo’n vijftig jaar eerder bestond in Zwijndrecht echter al een Christelijke Afgescheidene Gemeente, die op 13 april 1837 was geïnstitueerd, maar die het slechts enkele jaren volhield, want in 1843 ging ze teniet. Over de geschiedenis van De Gereformeerde Kerk te Zwijndrecht willen we in enkele punten iets meedelen.

1. De Afscheiding te Zwijndrecht.

Weliswaar was in 1836 in Zwijndrecht al sprake van een Afgescheiden ‘ouderling’, maar uit de stukken blijkt, dat ds. H.P. Scholte (1805-1868) – Afgescheiden predikant van Utrecht – de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwijndrecht pas op 13 april 1837 institueerde.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Erkenning gevraagd en geweigerd (1836).

Ongeveer een half jaar eerder, in september/oktober 1836, werd door Afgescheidenen uit een zeventiental plaatsen in het zuidoosten van de provincie Zuid-Holland eenzelfde – door de kerkenraad van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Amsterdam opgesteld – gedrukt verzoekschrift aan Koning Willem I gezonden, waarin de ondertekenaars zonder omhaal van woorden meedeelden dat zij zich hadden afgescheiden van de hervormde kerk, en dat ze zich wilden houden aan de Drie Formulieren van Eenigheid (de gereformeerde belijdenisgeschriften).

Ze verzochten de koning hen te erkennen als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeenten. Ze beloofden (1) hun eigen armen te zullen verzorgen zonder aanspraak te maken op ’s Rijks Kas, noch op bezittingen, rechten en inkomsten van de hervormde kerk; (2) ze protesteerden tegen de bezoldiging van hervormde predikanten uit ’s Rijks Kas en deelden voor de duidelijkheid alvast mee dat zij voor hún gemeenten dat absoluut niet wilden – daarvoor hoefden de Haagse Heren dus niet bang te zijn; (3) ze ‘verlangden ernstiglijk’ dat de vervolgingen tegen de Afgescheidenen zouden ophouden; (4) ze wilden, door hun kerkelijk reglement op te sturen, bewijzen dat zij geen organisatie wilden oprichten die strijdig was met Gods Woord; (5) en ze ‘verzochten de koning dringend’ te willen zorgen dat hun kerkdiensten in het vervolg niet meer verstoord zouden worden.

De hervormde Oude Kerk te Zwijndrecht.

Dit verzoekschrift werd ook vanuit Zwijndrecht aan de koning gestuurd: ondertekenaars waren zestien volwassenen met in totaal dertig kinderen. Op 9 maart 1837 kregen de Afgescheidenen in de zeventien dorpen antwoord, namelijk “dat op stukken van den aard als deze adressen, geen acht geslagen kan worden” en dat zij voor het overige verwezen werden naar het Koninklijk Besluit van 5 juli 1836. Daarin werd aangegeven onder welke voorwaarden Afgescheiden Gemeenten konden worden toegestaan.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwijndrecht geïnstitueerd (13 april 1837).

Zoals al opgemerkt werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwijndrecht ongeveer een half jaar later, op 13 april 1837, door ds. Scholte officieel geïnstitueerd door de bevestiging van de ambtsdragers: de ouderlingen Pieter Driessen en L. van Loon, en de diaken L. Vliegenthart.

Het was niet altijd koek en ei in de jonge gemeente. Zo moest ds. Scholte er nog dezelfde maand aan te pas komen om problemen ‘aangaande Jacob den Boer op te lossen, die niet Afgescheiden is en heerschappij voerend is’, m.a.w. zich niet had afgescheiden van de hervormde kerk, maar wel als Afgescheiden ouderling dienst deed. In hoeverre de zaak opgelost werd is onduidelijk. In elk geval wilde ouderling Driessen in juli zijn ambt neerleggen “tenzij de bestaande verschillen uit den weg geruimd worden. Deze verschillen betreffen voornamelijk het al of niet bekwaam zijn der kerkeraadsleden voor de bedieningen waartoe zij geroepen zijn, en de manier hunner verkiezing”. Mogelijk ging het daarbij nog steeds over de positie van Jacob den Boer. Gelukkig werden ouderling Driessens bezwaren ‘naar Gods Woord uit den weg geruimd’.

In oktober 1840 werd ouderling Driessens geweten echter opnieuw geplaagd. Op de classis vertelde hij over ‘de losheid die in zijne Gemeente aanwezig is betrekkelijk den Heiligen Doop, en dat de kinderen niet worden opgevoed naar den eisch des Verbonds’. Driessen verzocht om hulp van een predikant teneinde de gemeente in het rechte spoor te brengen. Ds. G. Baaij (1792-1849) van Leerdam zou de zaak proberen op te lossen. We horen er verder echter niets meer over.

Ds. G. Baaij (1792-1849).

Erkenning gevraagd en verkregen (1841).

Enkele jaren nadat de gemeente geïnstitueerd was besloot de kerkenraad op 12 april 1841 de Koning te verzoeken hun ‘vrijheid van godsdienstoefening’ en ‘erkenning als zelfstandige Afgescheidene Gemeente’ te willen geven. Wilde men een goede kans maken die erkenning in de wacht te slepen, dan was men verplicht te vermelden welke ‘leidraad voor de kerkregering’ door de kerk was aangenomen (als men de Dordtse Kerkorde opgaf, kon men erkenning wel vergeten). Vandaar dat de kerkenraad de Utrechtse Kerkorde opgaf, opgesteld door ds. Scholte. ‘Den Haag’ vereiste ook dat men de armen uit de eigen diaconale middelen ondersteunde en dat men geen aanspraak zou maken op bezittingen, rechten en inkomsten van de hervormde kerk.

Verder moest duidelijk gemaakt worden waar de kerkdiensten gehouden werden. Ook daaraan voldeed men: In de Slikdamsteeg zou een woning, gelegen op een stuk land van Dirk Vliegenthart, in gereedheid gebracht worden voor de kerkdiensten; tegenwoordig is die locatie bekend als ‘Slagveld’. Zesentwintig gemeenteleden ondertekenden het verzoekschrift aan koning Willem II, die voor de Afgescheidenen aanmerkelijk minder streng was dan zijn vader. Koning Willem II verleende de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwijndrecht op 16 juni 1841 dan ook de gevraagde erkenning. De gemeente telde toen zesenveertig zielen, waaronder veertien belijdende leden.

Het Afgescheiden kerkje aan het Slagveld. Zie een van de weg gemetselde boogramen boven de deur (foto: ‘De Afscheiding van 1834’).

De laatste problemen in de Afgescheiden Gemeente te Zwijndrecht (1842).

In juli 1842 schreef de kerkenraad van de Afgescheiden Gemeente een brief aan de koning, waarin hij verontwaardigd meedeelde dat de diaconie van de hervormde gemeente weigerde diaconale steun te geven aan leden die tot de hervormde gemeente behoorden. Ze kregen als antwoord terug dat ze zich niet moesten bemoeien met zaken waarmee ze niets te maken hadden.

Maar wat was er gebeurd? Zes gezinnen hadden hun lidmaatschap van de Afgescheiden Gemeente van Zwijndrecht opgezegd en waren teruggekeerd in de schoot van de Hervormde Gemeente. Deze weigerde echter desondanks hun diaconale ondersteuning van de Afgescheiden Gemeente over te nemen. Hoe dat afliep weten we verder niet precies, maar de uittocht van deze zes gezinnen overleefde de Afgescheiden Gemeente niet.

De gemeente opgeheven (1843).

In 1843 ging de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwijndrecht namelijk ter ziele. Een aantal van de nog resterende Afgescheidenen voegde zich bij de Afgescheiden Gemeente te Dordrecht. Een paar jaar later, in 1846, vroegen de in Zwijndrecht woonachtige leden van de Dordtse gemeente om een ‘eigen’ ouderling, die hun belangen in de kerkenraad van Dordrecht zou behartigen. Daarmee ging de kerkenraad akkoord. De keus viel op Gijsbert Los ‘om mede te werken tot stichting der overige leden’. Los heeft dat ongetwijfeld naar vermogen gedaan, maar het kerkje aan het Slagveld was intussen leeggehaald: in Alblasserdam was de Afgescheiden Gemeente bezig met de bouw van een eigen kerkgebouw. De preekstoel, het doophek en de avondmaalstafel werden overgenomen van Zwijndrecht, waarvoor fl. 69 betaald werd.

2. De Doleantie te Zwijndrecht.

De voorgeschiedenis.

Na de Afscheiding van 1834 – toen de eerste orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk begon – bleven veel rechtzinnige hervormden zich inzetten voor bevordering van de gereformeerde prediking in de hervormde kerk. Dr. J.C. Rullmann (1876-1936) beschreef in zijn boek De Strijd voor Kerkherstel talloze gebeurtenissen in dat verband; wij bepalen ons tot enkele zaken, waarbij ook de (latere) Dolerenden in Zwijndrecht betrokken waren.

a. De Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden (1883).

‘De Heraut’, april 1883.

Allereerst valt onze aandacht op de Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden, die op woensdag 11 april 1883 in gebouw Frascati in Amsterdam gehouden werd, georganiseerd op initiatief van de Amsterdamse hervormde kerkenraad. Als organiserend comité waren benoemd ds. W. Krayenbelt, ds. P. Deetman, ouderling dr. A. Kuyper (1837-1920) en ouderling dr. F.L. Rutgers (1836-1917). Kuyper en Rutgers werden drie jaar later, in 1886, de voormannen van de tweede uittocht uit de hervormde kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

De Conferentie – bijgewoond door tweehonderdtweeëntwintig afgevaardigden van hervormde kerkenraden uit het hele land – handelde over de door de Algemene Synode van de hervormde kerk aangekondigde invoering van een nieuwe ‘proponentsformule’. Dat was een verklaring die aanstaande predikanten dienden te ondertekenen alvorens ze predikant in de hervormde kerk konden worden. Volgens de Amsterdamse kerkenraad was de formulering van die nieuwe proponentsformule heel geschikt om de vrijzinnigheid in de hervormde kerk zonder problemen doortocht te verlenen. Daar was de Algemene Synode namelijk zeer op gebrand: het voorkomen van kerkelijke onrust door het vermijden van leergeschillen.

Prof. dr. F.L. Rutgers (1836-1917).

Bij binnenkomst in Frascati hadden de afgevaardigden van de kerkenraden een presentielijst ondertekend, waarop het doel van de samenspreking duidelijk werd verwoord: “Ondergeteekenden, hunne namen op deze presentielijst plaatsende, betuigen daardoor tevens hunne hartelijke instemming met de Drie Formulieren van Eenigheid [de drie gereformeerde belijdenisgeschriften] als accoord van kerkelijke gemeenschap, niet VOOR ZOOVERRE maar OMDAT zij met den Woorde Gods overeenkomstig zijn”. Zou de vernieuwde proponentsformule worden aangenomen – wat de Conferentie wilde verhinderen – dan zouden predikanten zich in feite niet behoeven te houden aan de geloofswaarheden die in de belijdenisgeschriften verwoord werden.

Ook de kerkenraad van Zwijndrecht benoemde afgevaardigden om de Conferentie te bezoeken. Het waren D. van Pelt en C. Schuller. Het feit dat de Zwijndrechtse hervormde kerkenraad deze Conferentie door afvaardiging officieel wilde bijwonen, en dus ook bij binnenkomst de verklaring ondertekende, zegt voldoende over de positie van de kerkenraad inzake de ‘strijd voor kerkherstel’.

Die ‘strijd voor kerkherstel’ hield onder meer in: (1) de afschaffing van het Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk, dat in 1816 door de overheid aan de hervormde kerk was opgedrongen; (2) het ‘wederom kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde’, die destijds tegelijk met de invoering van het ‘Algemeen Reglement’ door de overheid was afgeschaft, waardoor de rechten en de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten zeer sterk beperkt werden.

b. Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

Van groot belang was ook het Gereformeerd Kerkelijk Congres dat van 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden werd. Toen was de tweede uittocht uit de hervormde kerk, de Doleantie, inmiddels begonnen. Want in Amsterdam waren op 4 januari 1886 – na een conflict met de kerkelijke besturen – vijf predikanten en vijfenzeventig ambtsdragers (onder wie Kuyper en Rutgers) afgezet, waarna daar op 16 december 1886 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd was (weliswaar werd het conflict in Amsterdam het bekendst, maar de Doleantie was al eerder in het nietige Kootwijk begonnen).

Kort daarop organiseerden de Amsterdamse ‘benauwde broederen’ van 11 tot en met 14 januari 1887 het Gereformeerd Kerkelijk Congres. Maar liefst 1.500 afgevaardigden van hervormde kerkenraden en ook individuele (uitgenodigde) belangstellenden bezochten het Congres. Het wel zeer uitvoerige programma werd in ‘De Heraut’ van 2 januari 1887 gepubliceerd.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Vooraf werd meteen al duidelijk gesteld dat deelname aan het Congres inhield dat men instemde met het ‘afwerpen van het juk der synodale hiërarchie’. De organisatoren wilden “eene algemene beweging wekken en leiden om al onze [hervormde] kerken van onder het juk der Synodale Hiërarchie uit te brengen, en aan Christus, haren Koning, te hergeven”. Bij binnenkomst diende men de volgende verklaring te ondertekenen: “De ondergeteekende, lid van de Ned. Herv. (Geref.) Kerk te ……. verklaart, dat ook hij de afwerping van het juk der Synodale Hiërarchie voor plichtmatig houdt, voor een ieder die het Koningschap van Jezus in zijn Kerk wil eeren”.

Een van de boekjes met concept-formulieren voor de ‘afwerping van het juk der synodale hiërarchie’, gepubliceerd door en uitgereikt tijdens het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ in Amsterdam.

Hoe dat het best kon gebeuren werd uitvoerig toegelicht in enkele door het Congres uitgegeven modellenboekjes, waarin concepten van ‘alle brieven die te schrijven zouden zijn’ werden gepubliceerd als handleiding voor de kerkenraden. De Zwijndrechtse ouderling D. van Pelt bezocht ook dít congres, samen met P. Los Bzn.

Verlangend naar Doleren…

Intussen viel het de hervormde predikant van Zwijndrecht, ds. A. Mense, niet mee de eenheid in zijn gemeente te bewaren. Zeker, zijn prediking was rechtzinnig, maar om, net als dr. A. Kuyper, te gaan Doleren, was voor hem een brug te ver. Zijn teleurstelling was dan ook groot toen een op 29 februari 1886 gedateerde brief op de kerkenraad binnenkwam waarin negenentwintig gemeenteleden de kerkenraad vroegen ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen, de synodale hiërarchie voor Zwijndrecht af te schaffen en de Dordtse Kerkorde weer kracht en geldigheid te verlenen’.

Ds. W. Mense, hervormd predikant te Zwijndrecht.

De kerkenraad hield de boot af, maar voor de briefschrijvers onder leiding van Gerrit van Zijderveld was dat het teken eigen kerkdiensten te gaan organiseren: “Een drietal personen, waaronder een smid en een gewezen wegwerker van den rijksweg, prediken voor het publiek in eene afgehuurde kolenschuur”.

Toen ds. Mense in maart 1887 het beroep van hervormd Heteren ontving nam hij dit aan en nam hij op 26 juni 1887 afscheid van zijn gemeente in Zwijndrecht met een preek naar aanleiding van 2 Thess. 3 vers 16: “De Heere nu des vredes Zelf geve u vrede allen tijd in allerlei wijze. De Heere zij met u allen“.

De kerkenraad wist wat hem te doen stond: een predikant beroepen die bereid was voor de gemeente van Zwijndrecht een eind te maken aan de synodale hiërarchie, door ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’ en de aloude Dordtse Kerkorde weer als leidraad voor de kerkregering aan te nemen. Omdat in de beroepingscommissie niet alleen een aantal kerkenraadsleden, maar ook enkele leden van de gemeenteraad (sic!) zitting had, vreesde men dat laatstgenoemden roet in het eten zouden gooien, maar de gewenste predikant kwam er, en de rol van de gemeenteraad bij het beroepingswerk was toen voorgoed voorbij.

Ds. A. Knoll (1849-1919).

Het beroep dat werd uitgebracht op ds. A. Knoll (1849-1919) van Elburg werd door hem aangenomen en op 2 september 1888 deed hij intrede in Zwijndrecht.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info