De Gereformeerde Kerk te Lochem (2)

Een hervormde evangelisatievereniging (1872).

( < Naar deel 1 ) – In de jaren ’70 van de negentiende eeuw stond in de Hervormde Gemeente te Lochem een tweetal vrijzinnige predikanten. Geen wonder dat een aantal gemeenteleden zich daarmee niet kon verenigen; ze wilden een orthodoxe prediking.

De hervormde Gudulakerk te Lochem in 1898.

Een eigen kerk (1873).

Het was voor hen de aanleiding tot de stichting van de ‘Vereeniging voor Evangelisatie in Lochem’. Aanvankelijk huurde men een onderkomen voor de bijeenkomsten, maar al gauw werden plannen gemaakt om te komen tot de bouw van een eigen ‘Lokaal’, vermoedelijk aan de Noorderwal (volgens sommigen was het aan de Brouwhuissteeg). Ongeveer op de locatie waar later de Apostolische kerk kwam te staan bouwde aannemer A.J. Nossent voor de prijs van fl. 1.355 een lokaal. Behalve vier ramen in de zijmuren werden ook twee ‘glazen pannen’ in het dak gemonteerd, zodat men van voldoende lichtinval verzekerd was.

De banken uit het oude lokaal zouden worden overgebracht naar het nieuwe onderkomen, maar ze moesten eerst worden aangepast (vermoedelijk op maat gemaakt); tot zolang dienden enkele planken tot zitplaats. Ook de katheder uit het oude lokaal werd opnieuw gebruikt, eveneens na verfraaiing. Op 1 februari 1873 kon het gebouwtje – waarvan geen foto bekend is – in gebruik genomen worden. De hervormde predikant ds. P. Doedes uit Zutphen had daarbij de leiding. De burgemeester had hoogst persoonlijk gezorgd dat de diensten in het evangelisatiegebouw ongestoord konden plaatsvinden (kennelijk werden ongeregeldheden gevreesd). Aannemer J. Olthof bouwde in 1879 voor fl. 339 een extra ‘kamer’ aan het kerkje.

De diensten werden enige tijd geleid door evangelisten, die uitgezonden werden door de Nederlandsche Evangelisch-Protestantsche Vereeniging (NEPV), een landelijke evangelisatievereniging.  Achtereenvolgens waren dat W. Wesseldijk, die in 1876 werd opgevolgd door evangelist Th. Kousbroek. In 1878 vertrok Kousbroek naar Oostwold; hij werd meteen opgevolgd door evangelist C. Taanman Azn. Kennelijk waren de verhoudingen binnen de hervormde gemeente van Lochem veranderd, want in hetzelfde jaar, 1878,  werd in de Lochemse hervormde gemeente een rechtzinnige predikant beroepen, ds. H.A. van Oostrum Soede. Hij nam het niet aan, maar kennelijk was ds. P.J. Steenbeek, die daarna een beroep kreeg en dat aannam, naar de zin van de leden van de evangelisatievereniging.

De hervormde ds. P.J. Steenbeek (1878-?) nam het beroep naar Lochem aan.

Van hervormde evangelisatie naar Gereformeerde Kerk.

Ds. Steenbeek zette zich in om de schuld van fl. 400 die nog op het lokaal rustte, af te betalen. Hoewel er nog zondagsschool gehouden werd en ook de hervormde Jongelingsvereniging er vergaderde, wilde hij – nu de evangelisatie niet meer nodig was – er namelijk een christelijke school stichten. Hoe dan ook, op 11 november 1878 hield het bestuur van de Evangelisatievereniging zijn laatste vergadering.

In hetzelfde notulenboek werd tien jaar later, in 1888 (twee jaar na het begin van de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk) een nieuwe begin opgetekend. Twee bestuursleden, G. Dieperink en J.F. Bouwmeester, spraken met F. Breekveld, R. Ypij en J. Weekenstroo over het opstellen van een nieuw reglement voor de Evangelisatievereniging. De doelstelling van de ‘Vereeniging voor Evangelisatie’ werd toen een geheel andere: “Hoofdbedoeling van het bestuur zal zijn, zo spoedig mogelijk tot een gemeentelijk leven te geraken door zich bij de Gereformeerde Kerk in ons Vaderland aan te sluiten”.

Ds. A. den Hartogh (1862-1919) van Geesteren.

Ongetwijfeld werd deze herstart van de Vereniging ingegeven door de Doleantie, landelijk geleid door onder anderen dr. A. Kuyper (1837-1920). De Vereniging hield haar kerkdiensten in het eigen Lokaal, en men besloot Dolerende en Christelijke Gereformeerde predikanten uit te nodigen om de diensten te leiden. Zo kwamen onder meer naar Lochem ds. A. den Hartogh (1862-1919) uit Geesteren, ds. L.M.A. Scheps (1843-1925) uit Deventer, ds. J.C. van Schelven (1814-1900) uit Dieren en ds. L. Lindeboom (1845-1933), hoogleraar te Kampen. Zeker is dat de Vereniging haar werk de volgende twee jaren voortzette en dat men toen besloot ‘ook de komende winter’ weer te laten preken. Maar wat er tussen 1890 en 1895 gebeurde is in het notulenboek niet opgetekend.

Ds. L.M.A. Scheps (1843-1925) van Deventer.

De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892).

Maar intussen was er van alles gebeurd. Nadat de Doleantie sinds 1886 op veel plaatsen vaste voet aan de grond gekregen had door de instituering van vele Nederduitsche Gereformeerde Kerken, trad de synode van deze kerken in verbinding met die van de Christelijke Gereformeerde Kerk, die door de Afscheiding van 1834 als Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk ontstaan was, en in 1869 door een fusie met de Gereformeerde Kerk onder ‘t Kruis van naam veranderde, en sindsdien voortleefde als Christelijke Gereformeerde Kerk.

Hoewel de onderhandelingen tussen de twee synodes bij tijden erg moeizaam verliepen, en vertegenwoordigers van beide kerkgenootschappen elkaar wederzijds in kerkelijke bladen en strijdschriften nogal eens de maat namen, kwam men uiteindelijk op 17 juni 1892 tijdens een gezamenlijke generale synode in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk toch tot eenwording onder de naam: De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) van Zetten.

Niet iedereen was het overigens met die kerkenfusie eens. Zo werd op de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk door twee predikanten (ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag) een bezwaarschrift ingediend waarin de synode werd gevraagd de ineensmelting van beide kerken niet te laten doorgaan. Toen aan dat verzoek geen gevolg gegeven werd ging een aantal Christelijke Gereformeerde Gemeenten met de kerkenfusie niet mee, ‘omdat wij willen blijven wat wij waren, namelijk Christelijk Gereformeerd’. Zij stichtten hun ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk.

De Gereformeerde Kerk te Lochem geïnstitueerd (1895).

Met dat alles had men in Lochem niet veel te maken. Ongetwijfeld heeft het bestuur van de Evangelisatievereniging tussen 1890 en 1895 hard gewerkt aan het realiseren van de nieuwe doelstelling: de stichting van De Gereformeerde Kerk te Lochem. Want op Hemelvaartsdag, 23 mei 1895, was ds. F. Staal (1863-1940) van Geesteren en Gelselaar in opdracht van zijn kerkenraad en namens de Kerk van Geesteren, naar Lochem gereisd.

Ds. F. Staal (1863-1940) van Geesteren en Gelselaar.

Daar aangekomen, zo meldt het nieuwe notulenboek, leidde hij een dienst waarin hij preekte naar aanleiding van Efeze 2 de verzen 18 tot 22. Onder zijn leiding werden daarna door alle dertien manslidmaten twee ouderlingen en twee diakenen gekozen: H.J. Meijerink en J. Breekveld werden verkozen tot ouderling en W. Voortman en P.W. van der Meulen tot diaken. Als geen bezwaren tegen hen zouden worden ingediend, zou de bevestiging – en daarmee de instituering van de kerk – op zondag 9 juni 1895 plaatsvinden. En zó geschiedde, ”met hartelijke dank aan den Heere, die het kleine getal der broeders en zusters uit Laren, Lochem en Langen na jaren van voorbereidende arbeid eindelijk tot deze gewichtige stap bracht”.

Iets uit het eerste kerkelijk leven.

Ds. A.J. Tenkink (1865-1933) van Vorden.

Tot consulent van de jonge kerk werd ds. A.J. Tenkink (1865-1933) van Vorden benoemd. En ondertussen werd de kerkenraad van Zutphen gevraagd om het Zutphense avondmaalsstel te mogen lenen, omdat in Lochem het avondmaal op 7 juli voor het eerst zou worden bediend. De diensten werden gehouden in het gebouw van de Evangelisatievereniging, dat door de kerkenraad van het Verenigingsbestuur gehuurd werd. ’s Ochtends wilde men zoveel mogelijk predikanten uit de omgeving laten voorgaan (zeker als er sacramenten bediend moesten worden), terwijl ’s middags een ‘leesdienst’ gehouden werd. Verder werd afgesproken dat zij die uit de hervormde kerk naar de Gereformeerde Kerk overkwamen opnieuw openbare geloofsbelijdenis moesten afleggen. Alleen als men vóór de instituering uit de hervormde kerk was overgekomen, was men daarvan vrijgesteld.

Samenwerking met de kerk van Barchem.

De kerkenraad van Lochem nam al spoedig contact op met die van Barchem. Konden beide kerken niet het best samenwerken bij het beroepen van een predikant? Barchem stemde daarmee in. In 1899 benoemde men voor het eerst gezamenlijk een voorganger, waarover later meer.

Ds. J. Visser (1871-1956) van Geesteren.

Maar al vóór 1899 werd ook samengewerkt op het gebied van bijvoorbeeld de catechisaties. Die samenwerking leverde overigens nogal eens wrijvingen op, bijvoorbeeld over de vraag hoe vaak en waar de catechisaties gehouden moesten worden. Daarbij speelden de kosten en de afstanden een rol. Geen wonder dat beide kerkenraden daarvoor in 1897 de hulp inriepen van hun respectieve consulenten: ds. J. Visser (1871-1956) uit Geesteren (consulent van Lochem) en ds. J.N. Lindeboom (1851-1928) uit Zutphen, consulent van Barchem.

Ds. J.N. Lindeboom (1851-1928) van Zutphen.

Om de kerk van Lochem draaiende te houden waren natuurlijk inkomsten nodig, ‘contributies’ genoemd, die in het begin door ongeveer zestien manslidmaten bijeengebracht werden. Daarvan werden ook de logieskosten van predikanten betaald; zij kwamen immers op zaterdag naar Lochem en vertrokken op maandag weer naar hun eigen gemeente. Want zondag was de rustdag!

in latere jaren drong vooral de classis er op aan dat de beide kleine ‘gemeentjes’ eens zouden overwegen te gaan fuseren. Daar kwam echter niets van, omdat vooral Barchem daar helemaal niet voor voelde. De classis had er trouwens belang bij, omdat – wanneer één van de kerken, of beíde, zo armlastig zouden worden dat ze hun eigen uitgaven niet meer konden betalen, de classis er voor zou opdraaien. Ze werden dan immers zgn. ‘hulpbehoevende kerken’, die allereerst door de classis dienden te worden ondersteund… De kerk van Lochem was dat trouwens vele jaren.

‘Het Lokaal’ eigendom van de Kerk (1898).

Dat tussen de kerkenraad van het Bestuur van de evangelisatievereniging – sinds de aanpassing van de doelstelling van de vereniging in 1888 – nauw samenwerkten, spreekt vanzelf. Dat bleek ook in 1898, toen het bestuur besloot ‘Het Lokaal’ voor niets aan de Gereformeerde Kerk over te dragen. Wel werd afgesproken dat als in Lochem een Christelijke School zou worden opgericht – daarmee was een plaatselijk comité druk doende! – dat het lokaal dan zou moeten worden afgestaan aan de school. Nu het lokaal eigendom van de kerk geworden was, besloot de kerkenraad voor fl. 175 een orgel aan te schaffen.

Oefenaar H. Ormel (van 1899 tot 1905).

Oefenaar H. Ormel (1858-1923).

Op dringend verzoek van de classis besloten de kerkenraden van Lochem en Barchem gezamenlijk een oefenaar te benoemen. Dat was goedkoper dan een heuse predikant. Men kwam terecht bij oefenaar H. Ormel (1858-1923), die sinds 1888 oefenaar in Silvolde en Gendringen was. Aanvankelijk werd afgesproken (1) dat hij voor de periode van drie jaar benoemd zou worden op een jaartraktement van fl. 700 (beide kerken betaalden daarvoor fl. 300 en de classis fl. 100), (2) dat hij elke zondag en in Lochem en in Barchem een kerkdienst moest leiden (3) en in beide gemeenten wekelijks catechisatie moest geven. Oefenaar Ormel woonde in Lochem en was ook ouderling in Barchem. Om geregeld gezamenlijk overleg te plegen zouden de beide kerkenraden elk kwartaal bij elkaar komen.

Oefenaar Ormel was afkomstig uit de Doleantie en maakte tijdens zijn ambtsperiode in Lochem en Barchem deel uit van de generale synodes van Groningen (1899), Arnhem 1902 en Utrecht (1905). Hij genoot dus aanzien. Maar ook in Lochem zette de ijverige oefenaar zich aan het werk. Zo vatte men in 1901 het plan op om in Laren te gaan evangeliseren. Samen met kerkenraadslid H.J. Meijerink ging Ormel naar de woning mr. A.P.R.C. Baron Van den Borch van Verwoldezelf ook gereformeerd – om de zaak te bespreken. Deze was meteen bereid zijn lokaal in Laren voor de evangelisatie beschikbaar te stellen. Ook in het lokaal in Zwiep werd door Ormel gepreekt (een keer per maand en ‘bij lichte maan’) ‘daar evangelieverkondiging hier zoo nodig is’.

Mr. A.P.R.C. Baron van Verborch van Verwolde.

Ook de christelijke school werd in die tijd algemeen beschouwd als ‘een uitnemend middel van evangelisatie’. Maar de christelijke school in Lochem (destijds vooral door inspanningen van de hervormde predikant ds. Steenbeek tot stand gekomen) had niet bij alle gereformeerden in Lochem sympathie. “Men is alleen goed financieel te steunen en het benodigde aantal kinderen aan te brengen”, maar zeggenschap kregen de gereformeerden op geen enkele manier.

Oefenaar Ormel vertrekt.

Oefenaar Ormel nam in december 1905 afscheid van de kerken van Lochem en Barchem en vertrok naar het Groningse Bedum, waar hij tot 1913 werkzaam was. Toen hij op 16 maart 1923 plotseling overleed (hij was toen oefenaar in Zwijndrecht-Groote Lindt) collecteerde zijn vroegere gemeente te Lochem voor een grafsteen. Ds. J. Lugtigheid (1870-1943) van Geesteren werd toen consulent van de kerk van Lochem.

Ds. J. Lugtigheid (1870-1943) van Geesteren.

Een nieuw kerkgebouw (1909).

In 1902 besloot de kerkenraad een fonds te stichten voor de bouw van een nieuwe kerk. Daar waren velen het mee eens, want in 1904 werd bijvoorbeeld tijdens een manslidmatenvergadering al opgemerkt dat “ons kerkje vergeleken bij andere gezindten klein, nietig en onooglijk is” – helaas hebben we geen foto kunnen vinden van dat gebouw. Dus ging het in die tijd vaak over vernieuwing en vergroting van het bestaande lokaal óf over het bouwen van een nieuwe kerk.

De kerkenraad liet er geen gras over groeien en in 1908 kochten de mannenbroeders dan ook een stuk grond aan de Graaf Ottoweg, dat eigendom was van ene heer Radstake uit Barchem. Omdat de grond door bebouwingseisen van de burgerlijke gemeente eigenlijk te klein was, moest een extra stuk grond bijgekocht worden. Dat gebeurde dan ook. De bouw van de kerk verliep verder zeer voorspoedig en kostte in totaal zo’n fl. 8.000, terwijl de kerk van Lochem slechts ongeveer 75 zielen telde. De ongeveer vijfenzeventig leden brachten samen fl. 1.635 op, hadden eerder al een bouwfondsje van fl. 250 bij elkaar gespaard, en collecteerden in de classis ongeveer fl. 75 bij elkaar. Gelukkig kon het oude lokaal voor fl. 1.000 verkocht worden. Al met al was een hypotheek van fl. 3.500 nodig.

De kerk die in 1909 in gebruik genomen werd.

Door middel van zitplaatsenverhuur probeerde de kerkenraad – net als elders in ons land – de inkomsten van de kleine kerk op peil te houden. Later kwamen daartegen langzamerhand steeds meer bezwaren, omdat de rijken – voor zover die er in Lochem al waren! – daarbij bevoordeeld werden, omdat de beste plaatsen het meest kostten.

Evangelisatiewerk.

In diezelfde tijd werd ook behoorlijk werk gemaakt van de evangelisatie. In Lochem, Barchem en Geesteren werden elke maand maar liefst duizend exemplaren van het evangelisatieblad ‘De Kandelaar’ verspreid. Ook had de classis een colporteurDe Vries – in dienst genomen die zich op het territoir van de kerk van Lochem zoveel mogelijk moest bezighouden met huisbezoeken, om vertrouwd te raken met de buitenkerkelijken en zo makkelijker ingang te krijgen voor overig evangelisatiewerk.

Ds. A. Terpstra (van 1917 tot 1921).

Ds. A. Terpstra (1876-1934). Foto: met hartelijke dank aan de heer G. Kuiper te Appingedam.

Intussen waren de kerkenraden van Lochem en Barchem druk bezig met het beroepen van een nieuwe predikant. Dat gebeurde ook nu gezamenlijk.  Het jaartraktement was intussen vastgesteld op fl. 1.300, waarvan Lochem fl. 700 betaalde, Barchem fl. 400 en de classis fl. 200. Het beroep dat de kerkenraden uitbrachten op ds. A. Terpstra (1876-1934) uit het Friese Terwispel nam deze aan, en op 28 januari 1917 – dus na een vacante periode van ongeveer twaalf jaar! – deed hij intrede in de toen ongeveer honderd leden tellende gemeente. De gemeenteleden in de overvolle kerk waren zo blij dat ze spontaan psalm 134 vers 3 aanhieven (ds. Terpstra onttrok zich in 1931 aan de Gereformeerde Kerken).

De pastorie die geen pastorie werd (foto: ‘Gereformeerde Kerk Lochem, 1895-1995’).

Vermoedelijk waren veel gemeenteleden ook blij dat tijdens de ambtsperiode van ds. Terpstra de zitplaatsenverhuur werd afgeschaft. In 1918 kocht de kerkenraad voor fl. 4.000 een pastorie voor de nieuwe predikant, maar vreemd genoeg heeft daar nooit een predikant gewoond, omdat – achteraf bekeken – deze toch ‘minder geschikt’ bleek. Het gebouw werd overigens met fl. 200 winst verkocht. De predikant kreeg in 1918 een traktementsverhoging van fl. 450; dat bedroeg sindsdien fl. 1.750 per jaar. Ongetwijfeld heeft de kerk daarbij financiële steun van de classis ontvangen, want zij werd vele jaren aangemerkt als een zgn. ‘hulpbehoevende kerk’, die in aanmerking kwam voor classicale ondersteuning.

Ds. Terpstra nam op 27 februari 1921 afscheid van Lochem en Barchem, en vertrok naar de kerk van het Limburgse Treebeek. De kerkenraad ging dus weer op zoek naar een predikant, ditmaal met meer succes dan na het vertrek van oefenaar Ormel, want enkele maanden na ds. Terpstra’s vertrek stond zijn opvolger al op de Lochemse preekstoel!

Naar deel 3 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info