De Gereformeerde Kerk te Pijnacker-Nootdorp (2)

Ds. A. de Bondt (van 1929 tot 1931).

( < Naar deel 1 ) –  De opvolger van Ds. Dercksen was kandidaat  A. de Bondt (1901-1953). Hij deed op 17 maart 1929 intrede in Pijnacker. Hoewel hij slechts iets meer dan twee jaar predikant in Pijnacker was, vond tijdens zijn predikantschap een belangrijke gebeurtenis plaats.

Ds. A. de Bondt (1901-1953).

De gemeente groeide in die tijd tegen de verdrukking in. Want verdrukking wás er in de vorm van de crisisjaren ’30, die een aanvang namen met de Beurskrach in oktober 1929 op Wall Street in New York. De wereld werd als gevolg daarvan ondergedompeld in een enorme economische crisis die ook in ons land werkloosheid, armoede en schaarste aan van alles bracht. De kerk had in 1929 een schuld van fl. 8.000.

Desondanks nam de kerkenraad – na toestemming van de manslidmaten verkregen te hebben – het besluit een nieuwe kerk te bouwen, omdat de toenmalige kerk te klein geworden  was. En ook de architect die men koos was niet de eerste de beste: B.W. Plooy (1890-1967) uit Hilversum, die vele gereformeerde kerken ontwierp. De centrale verwarming niet meegerekend zou de klus fl. 35.000 gaan kosten. De verwarming zelf, die werd geplaatst door de fa. Valkenier en De Haas uit Rotterdam, kostte fl. 2.750. Het hoofdwerk, de kerkbouw, werd uitgevoerd door aannemersbedrijf Van Engelen en Heijblom uit Alblasserdam.

De eerste steen werd gelegd door de voorzitter van de Bouwcommissie, C.M. van der Vaart (foto: ‘100 jaar Gereformeerde Kerk Pijnacker-Nootdorp’).

Bouwcommissievoorzitter C.M. van der Vaart viel de eer te beurt op 22 mei 1929 de eerste steen te leggen. De nieuwe kerk werd achter het bestaande kerkje gebouwd, zodat de kerkdiensten daar tijdens de bouw van de nieuwe kerk gewoon konden doorgaan. Nadat de nieuwe kerk in gebruik genomen was kon het oude kerkje worden afgebroken.

De ingebruikneming van de kerk (1929).

Op donderdag 19 december 1929 werd ‘het fraaie, ruime, nieuwe kerkgebouw’ in gebruik genomen. Ds. De Bondt opende de bijeenkomst met het laten zingen van psalm 98 vers 1, en daarna met het voorlezen van dezelfde, maar onberijmde, psalm. Van de vroegere predikanten kon alleen ds. Bech aanwezig zijn. Architect, B.W. Plooy legde in zijn korte toespraak de nadruk op het feit ‘dat wij onze bouwwerken aanwenden tot meerdere eere Gods’.  De voorzitter van de bouwcommissie, C.M. van der Vaart, droeg de kerk vervolgens over aan de kerkenraad.

De nieuwe ‘Plooykerk’ te Pijnacker, die in 1929 in gebruik genomen werd.

Na het zingen van psalm 150 vers 1 hield ds. De Bondt een ‘gedachtenisrede’ in verband met het feit dat de Gereformeerde Kerk te Pijnacker-Nootdorp op 16 september 1929 vijfentwintig jaar bestond. De tekst was uit Habakuk 3 vers 2: “HEERE, als ik Uw rede gehoord heb, heb ik gevreesd; Uw werk, o HEERE, behoud dat in het leven in het midden der jaren, maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens“. Nog meerdere andere sprekers volgden, onder wie enkele predikanten uit de omgeving én de burgemeester. Nadat D.J. van der Kooy het een en ander verteld had over de beginjaren van de kerk, besloot ds. De Bondt de bijeenkomst met het laten zingen van psalm 72 vers 11, terwijl ds. Bech het dankgebed uitsprak.

Natuurlijk werden ter gelegenheid van de ingebruikneming van de zogenoemde Plooykerk ook geschenken aangeboden. Enkele daarvan waren: de kanselbijbel, een klok, het doopvont en een lessenaar, terwijl in 1930 een nieuw avondmaalsstel werd aangeschaft.

Opzicht en tucht.

Je behoorde als gereformeerde op de ARP te stemmen!

En dan herneemt zich het ‘gewone kerkelijke leven’. De kerkenraad hield de vinger aan de pols voor wat betreft leer en leven van de gemeenteleden: ontrouw kerkbezoek, het vermanen van ouders over het onordelijk gedrag van hun kinderen, er op wijzen dat gereformeerden niet op de socialisten, maar op de gereformeerde Anti-Revolutionaire  Partij (ARP) dienden te stemmen (de ARP was later een van de drie ‘bloedgroepen’ binnen het CDA), het vermanen van gemeenteleden die zich niet bij een christelijke, maar bij een algemene vakbond hadden aangesloten, het vermanen van gemeenteleden die bij de hervormden ter kerke gingen vanwege een conflict met de eigen gemeente, het vermanen van een gemeentelid met ‘onschriftuurlijke denkbeelden’, enz., enz. Deze opzicht- en tuchtzaken werden sinds 1931 trouwens slechts in de ‘smalle kerkenraad’ behandeld, omdat daarbij vertrouwelijkheid hoog in het vaandel moest staan.

Zoals al opgemerkt vertrok ds. De Bondt sneller dan de gemeente en de kerkenraad lief was. Aanvankelijk had hij bedankt voor het beroep van de kerk van Leiden, waarvoor de gemeente hem vorstelijk bedankte met een radiotoestel! Maar zeer kort daarop nam hij het  tweede beroep van de kerk van Leiden wél aan. Op 28 juni 1931 nam de predikant afscheid van Pijnacker en Nootdorp en kon de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand nemen.

Ds. J.A. Meijer (van 1932 tot 1949).

Ds. J.A. Meijer (1902-1974).

Maar liefst ongeveer zeventien jaar was de opvolger van ds. De Bondt in Pijnacker en Nootdorp werkzaam. Het was kandidaat J.A. Meijer (1902-1974), die op 19 mei 1932 intrede deed. In de begintijd was zijn jaartraktement fl. 2.700; tegen de tijd dat hij de gemeente verliet was dit inmiddels opgetrokken naar fl. 4.800.

In 1932 nam de kerkenraad het besluit dat in het vervolg overtredingen van het zevende gebod niet meer in de kerk zouden worden afgekondigd.

Een nieuw orgel (1934).

De orgelcommissie stelde in 1932 aan de kerkenraad voor geld in te zamelen voor de aanschaf van een nieuw orgel. Daartoe hadden ze twee offertes van orgelfirma’s bij zich. De kerkenraad besloot in te gaan op dat van de fa. Flentrop, die voor fl. 4.800 een instrument in de aanbieding had. Wat dat geld inzamelen betreft deed de jeugd goed mee! Ze organiseerden bazaars en boden langs de huizen van de gemeenteleden het zgn. Verjaardagsbusje aan, waarin ter gelegenheid van de verjaardag door gemeenteleden een kleine gift kon worden gedeponeerd. De aanschaf ging zonder noemenswaardige problemen en in 1934 kon het nieuwe orgel in gebruik genomen worden door een bespeling organist Willem Oranje van de Grote Kerk in Maassluis. De eerste vaste organist was de heer W.H. Wiegel.

Het nieuwe orgel, dat in 1934 in gebruik genomen werd.

Hij kon meteen beginnen met de begeleiding van de bundel ‘Eenige Gezangen’ (toen nog 29 in getal), die door de synode voor gebruik in de eredienst was toegestaan. Omdat het zingen van gezangen in de Gereformeerde Kerken vanouds een heet hangijzer was, liep zo nu en dan een ouder gemeentelid uit protest de kerk uit als het weer eens zover was.

Als uit het bundeltje ‘Eenige Gezangen’ gezongen werd, gingen soms gemeenteleden de kerk uit…

Een eigen Kerkbode (1934).

Dat het orgel in de jaren ’30 kon worden aangeschaft is toch wel opmerkelijk, omdat in 1929 in New York – zoals al opgemerkt – de grote Beurskrach had plaatsgevonden. Toch begon de kerkenraad in diezelfde crisistijd ook met de uitgave van de vooralsnog maandelijks verschijnende ‘Kerkbode van de Gereformeerde Kerk van Pijnacker-Nootdorp’.

Gereserveerde plaatsen.

Je kon in de kerk zitplaatsen uitkiezen, net als dat in het oude kerkje het geval was. Het was voor de Commissie van Beheer een hele puzzel de plaatsen zo eerlijk mogelijk te verdelen. Zo vond in september 1939 de jaarlijkse herverdeling weer plaats. De Commissie verdeelde toen de binnengekomen 536 aanvragen in groepen, te beginnen met de oudsten in jaren, en ook verder werden alle binnengekomen aanvragen naar leeftijd in groepen verdeeld. Bijna iedereen was op de twee daarvoor beschikbare avonden en tijden (waarvan men tevoren schriftelijk bericht kreeg) naar de kerk gekomen om een plaats te kiezen. Als de voorzitter je naam afgeroepen had en je had de door jou gewenste plaats gekozen (als die nog vrij was!), werd je naam op een briefje geschreven dat aan de bank bevestigd werd. Bovendien werd door de secretaris op een plattegrond van de kerk bijgehouden wie welke zitplaats gekozen had.

Het interieur van de ‘Plooykerk’ (foto: ‘100 jaar Gereformeerde Kerk Pijnacker-Nootdorp’).

De Tweede Wereldoorlog.

Hoewel over de gebeurtenissen die met de oorlog te maken hadden ook in de notulen van de Pijnackerse kerkenraad weinig werd meegedeeld (voorkomen moest worden dat de Duitsers iets van eventuele illegale acties te weten kwamen). De mobilisatie was in 1939 voor de kerkenraad in elk geval aanleiding geweest de gemeenteleden te vragen de in de kerkdiensten aanwezige soldaten gastvrij bij zich thuis uit te nodigen (al kwamen niet alle militairen twee keer naar de Kerkweg). In de omgeving van Pijnacker werden enkele honderden militairen gelegerd.

Het jaartraktement van de predikant was in de crisisjaren met fl. 300 verlaagd; deze vond het in de oorlog tijd worden dat dit weer op het oude peil gebracht werd. De kerkenraad kon dat verzoek billijken, want het gezin breidde zich uit en de tijden waren duur.

Ondertussen had de diaconie de handen vol aan het ondersteunen van hen die hun werk kwijt geraakt waren en in de problemen kwamen. Ook in Pijnacker en Nootdorp werd honger geleden, al was het minder dan in de grote steden. Toch had de diaconie daar fors veel geld voor nodig, in 1944 op een totale begroting van fl. 10.128 namelijk bijna fl. 6.000! Maar gelukkig konden de daarvoor gehouden kerkcollectes net iets méér opbrengen. Met andere woorden: de gemeenteleden steunden elkaar.

De bezetters verboden de bijeenkomsten van de jeugdverenigingen. Deze werden onder leiding van de kerkenraad voortgezet als Bijbelclubs, zoals in vele andere Gereformeerde Kerken ook gebeurde. De predikant zat ondertussen samen met andere gemeenteleden in het hart van het verzet, evenals trouwens de rooms-katholieke pastoor. Tegelijk hield ds. Meijer zich niet stil als het ging om het heulen met de Duitsers. Zoals de gereformeerde generale synode in 1936 al heel duidelijk gemaakt had, was het lidmaatschap van de Gereformeerde Kerken niet te verenigen met dat van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) van Mussert, die met de Duitsers heulden. NSB-leden dienden vermaand te worden en bij volhardende ongehoorzaamheid onder censuur geplaatst en desnoods uit het lidmaatschap van de kerk ontzet te worden.

Ds. J.D. van Ginhoven (1902-1975), alias ds. Hart.

Eens zat een NSB’er in uniform in de gereformeerde kerk van Pijnacker. Ds. Meijer richtte zich vanaf de preekstoel rechtstreeks tot hem: ‘Ga weg van mij, gij adderengebroed!’ De man stond op en verliet de kerk. Een andere keer kwam iemand tijdens de preek haastig de preekstoeltrap op rennen en fluisterde de predikant iets in het oor. Deze deelde toen mee: ‘Er zijn Duitsers onderweg uit Delft voor een razzia. Wie dat aangaat kan nu de kerk verlaten’. Ook was ds. Meijer eens een paar zondagen ziek. Gelukkig kon ‘ds. Hart’ hem vervangen. Het was echter, incognito, de in Berkel wegens verzetswerk ondergedoken ds. J.D. van Ginhoven (1902-1975) uit het Drentse Vledder.

De Vrijmaking (1944).

In Pijnacker-Nootdorp bleef de Vrijmaking van 1944 beperkt tot enkele gezinnen. Al sinds de jaren ’30 waren in de Gereformeerde Kerken meningsverschillen ontstaan over onder meer bepaalde leerstukken. Toen de generale synode in 1942/1943 daarover bepaalde besluiten nam, keerde een behoorlijke groep kerkleden – meestal onder leiding van theologen – zich daar tégen, zoals onder meer prof. dr. K. Schilder (1890-1952) van ‘Kampen’. Hij werd uiteindelijk door de synode afgezet.

Prof. dr. K. Schilder (1890-1952) tijdens de Vrijmakingsvergadering op 11 augustus 1944 in Den Haag.

Tijdens de zgn. ‘Vrijmakingsvergadering’ op 11 augustus 1944 onttrok hij zich met vele volgelingen aan de Gereformeerde Kerken in Nederland, door het voorlezen van de ‘Acte van Vrijmaking’. Zoals gezegd bleef deze kerkscheuring in Pijnacker-Nootdorp beperkt. Daar ontstond dus geen ‘vrijgemaakt-Gereformeerde Kerk’.

Opzicht en tucht.

Ook direct na de oorlog moest de kerkenraad zich bezig houden met het vermanen van gemeenteleden vanwege hun levenswandel. Zo was in 1947 een gemeentelid, aangeschoten door het vele offeren aan Bacchus, op een nacht de kerk binnengedrongen en was op het orgel gaan spelen! De kerkenraad sprak met hem en hij beleed schuld. — Ouders hadden in 1949 veel verdriet van hun zoon die de verkeerde weg op ging door een losbandig leven te lijden. Hij werd door de kerkenraad vermaand. — Toen in 1951 een gemeentelid wegens diefstal in de nor terecht kwam, bezocht ds. Meijer hem daar en sprak met hem. — In 1955 werd bijvoorbeeld een ouderpaar gewezen op het feit dat zij voor hun kind de verkeerde school hadden uitgekozen: de openbare. Dominee maakte hen er op attent dat de gereformeerde school de voor hun dochtertje geëigende onderwijsinstelling was.

En verder…

Het verenigingswerk bloeide na de oorlog weer op. Zózeer zelfs dat men het nodig achtte om in oktober 1945 het ‘Gereformeerd Jeugdverband’ op te richten, dat tot taak had de kerkelijke jeugdactiviteiten te organiseren en te coördineren, met in het bestuur twee kerkenraadsleden, twee leden van de Oudervereniging, en afgevaardigden van de Jongelingsvereniging ‘Jonathan’ en de Meisjesvereniging ‘Lydia’. Er was in die tijd trouwens ook nog een Knapenvereniging (‘David’)

De kop van het Jeugdblad, dat door het ‘Gereformeerd Jeugdverband’ te Pijnacker werd uitgegeven (ill.: ‘100 jaar Gereformeerde Kerk Pijnacker-Nootdorp’).

En daar bleef het niet bij, want in 1948 kwam er ook een gereformeerde Vrouwenvereniging met de naam ‘Uw Roeping Getrouw’. En de Zendingsvereniging baarde het Vrouwen Zendings Thuisfront, dat allerlei praktische hulp verleende ten behoeve van het zendingswerk, zoals het naaien en inzamelen van kleding en het houden van bazaars, etc. Van 1950 tot 1966 was er het Evangelisatiekoor, dat mee ging bij evangelisatieactiviteiten, zoals straatprediking en andere bijeenkomsten ten behoeve van de evangelisatie. Het zangkoor werd dan begeleid met een kofferorgeltje. Het evangelisatiewerk veranderde in de loop van de tijd van aard, waardoor ook het koor uiteindelijk in 1966 werd opgeheven. De evangelisatiecommissie bleef voortgaan met het verspreiden van lectuur en – samen met de Hervormde Gemeente – het uitvoeren van het evangelisatieclubwerk.

Ds. W. van den Bos (van 1950 tot 1964).

Ds. W. van den Bos (1894-1992).

Intussen had ds. Meijer op 9 januari 1949 afscheid genomen wegens vertrek naar de kerk van het Friese Gerkesklooster-Stroobos en was een nieuwe predikant aangetreden in de persoon van ds. W. van den Bos (1894-1992) van Oude en Nieuwe Wetering, die van april 1950 tot september 1964 (toen hij met emeritaat ging) de kerk van Pijnacker-Nootdorp diende, aanvankelijk op een jaartraktement van fl. 5.200.

Hij moest meteen al gaan reorganiseren, want volgens hem functioneerden alleen het zangkoor en de christelijke leesbibliotheek (van de kerk) naar behoren. Ook begon de gemeente tijdens zijn ongeveer veertienjarige ambtsperiode met het ritmisch zingen van de psalmen. Deze werden naar gewoonte altijd op lange noten gezongen, maar een nieuwe psalmberijming had de oorspronkelijke lange en korte noten (zoals Calvijn die voorschreef) weer ingevoerd. In de ambtsperiode van ds. Van den Bos verscheen een proefbundel met de 150 psalmen die op lange en korte noten gezongen werden.

De proefbundel 150 psalmen.

De tijd tot 1960.

In de tien jaar tussen 1950 – toen ds. Van den Bos intrede deed – en 1960 vonden allerlei kerkelijke gebeurtenissen plaats, waarvan we hieronder enkele in het kort bij langs gaan.

De groei van de Gereformeerde Kerk te Pijnacker-Nootdorp hield pas op de plaats, toen rond 1950 een emigratiegolf op  gang kwam, waardoor ook gemeenteleden besloten de Grote Plas over te steken en te emigreren, onder meer naar Canada. “Vooral grote gezinnen trekken weg”. In Oude Leede, ten zuiden van Pijnacker, vertrok zelfs ongeveer een kwart van de gereformeerde gemeenteleden naar de overkant van de Atlantische Oceaan. In totaal verloor de kerk van Pijnacker-Nootdorp in enkele jaren tijd daardoor zo’n zestig gemeenteleden. — Weliswaar werd in 1952 het vrouwenstemrecht in de Gereformeerde Kerken ingevoerd, maar pas in 1960 in Pijnacker-Nootdorp. Dat gebeurde daar vooral naar aanleiding van een schriftelijke oproep van een van de vrouwelijke gemeenteleden. — Eveneens in 1952 werd besloten de Nieuwe Bijbel Vertaling van het Nederlands Bijbel Genootschap in 1953 ook in de kerk van Pijnacker-Nootdorp in te voeren. — In 1956 besloot de kerkenraad voorlopig het midden te houden tussen de vraag of in de kerk te zitplaatsen ook in het vervolg jaarlijks weer ‘herverdeeld’ moesten worden, óf dat ze in het vervolg ‘vrij’ zouden zijn, dat je dus mocht gaan zitten waar je zelf wilde. 67% van de gemeenteleden koos voor het laatste, maar een substantiële minderheid van 30% was het met de afschaffing van vaste plaatsen niet eens. De kerkenraad besloot toen dat de plaatsen wél ‘vrij’ zouden zijn, behalve die van hen die hun vaste plaats wilden behouden. Later verviel ook dat voorrecht.

Naar deel 3 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info