De Gereformeerde Kerk te Pijnacker-Nootdorp (1)

Op 16 september 1904 ontstond de Gereformeerde Kerk te Pijnacker-Nootdorp die geïnstitueerd werd vanuit de kerk te Delft.

Kaart: Google.

De Confessionele Vereeniging (1876).

Al in de jaren ’70 van de negentiende eeuw waren in Pijnacker enkele hervormde gemeenteleden die zich niet konden verenigen met de vrijzinnigheid in hun hervormde kerk en ook weerzin hadden tegen de grote macht van de hervormde Algemene Synode, de ‘synodale hiërarchie’ genoemd, die de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten frustreerde. Dat alles was in 1816 door de overheid op die manier georganiseerd door de sinds 1618-1619 geldende Dordtse Kerkorde af te schaffen, en te vervangen door het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk.

De eerste uitgave van het ‘Algemeen Reglement’ van 1816.

Evangelisten benoemd (1876-1883 ).

De verontruste gemeenteleden richtten in 1876 in Pijnacker een plaatselijke afdeling op van de landelijke Confessionele Vereeniging, waarbij zij overigens de band met de hervormde kerk aanhielden (deze landelijke Confessionele Vereeniging had ten doel ‘overal waar het rechtzinnige Woord Gods niet meer gehoord werd’, evangelisten te plaatsen). De leden in Pijnacker kochten een onderkomen voor hun bijeenkomsten; mogelijk is dat het gebouw aan de Noordweg 15 of 17, omdat daar destijds bij een restauratie ‘een doorlopende kerkvloer’ gevonden werd.

Bij de pijl het vermoedelijke gebouw van de ‘Confessionele Vereeniging’.

Hoe dan ook, op 18 december 1876 vergaderden deze verontruste gemeenteleden voor het eerst, en besloten – na allerlei huishoudelijke maatregelen genomen te hebben – meteen een evangelist aan te trekken. Het was de heer J.H. Weidner. Hem werd opgedragen op zondag tweemaal een stichtelijk woord te spreken, voor zoveel als nodig is godsdienstonderwijs  te geven en in de wintermaanden vanaf oktober gedurende vijf maanden ‘bij ligte maan’ een kerkdienst te leiden of een Bijbelverklaring te geven. In Pijnacker ‘functioneert hij naar tevredenheid’.

Evangelist M. Ozinga (1838-1924).

Dit werk deed hij tot 1879, toen als opvolger benoemd werd K. Eekhof uit het dorp Vijfhuizen in de Haarlemmermeer. Hij kreeg de beschikking over een ambtswoning, die door het bestuur van de Vereniging voor fl. 3.000 werd gekocht. Eekhof bleef slechts anderhalf jaar en vertrok eind 1880 als godsdienstonderwijzer naar Lemmer. En omdat het bestuur ervan overtuigd was dat het ontbreken van een evangelist ‘schadelijk zou zijn voor het tijdelijke, maar ook voor het Eeuwig welzijn der Gemeente’ werd als opvolger de heer M. Ozinga (1838-1924) uit Urk aangesteld. Hij kwam op 26 juni 1881 in Pijnacker, waar hij door ds. A. van Schelven (1814-1900) geïnstalleerd werd als ‘gewoon Evangelist’. Deze ds. Van Schelven was reizend evangelist van de landelijke Confessionele Vereeniging.

Ds. A. van Schelven (1814-1900).

In 1882 sprak het bestuur van de Confessionele Vereeniging te Pijnacker over de vergroting van het evangelisatiegebouw, ‘omdat de ondervinding heeft geleerd dat de hoorders alle geen plaats meer kunnen hebben’. Omdat in 1883 de volgens velen vrijzinnig-hervormde ds.  E. Kleffens naar Lemele vertrok, adviseerde evangelist Ozinga nu alles op alles te zetten om een rechtzinnige predikant voor Nootdorp te krijgen. Hijzelf wachtte dat niet af, maar vertrok op 18 september 1883 naar Amsterdam, waar hij bij de Oud-Gereformeerde Gemeente hulppredikant werd. Het evangelisatiegebouw in Pijnacker had toen geen functie meer, omdat er geen voorganger meer was.

De Gereformeerde Vereeniging (1903).

Kennelijk voldeed de nieuwe hervormde predikant toch niet aan de eisen van de leden van de Confessioneele Vereeniging. Begin februari 1903 besloten zij namelijk weliswaar deze club op te heffen, maar meteen over te gaan tot de stichting van de ‘Gereformeerde Vereeniging van Pijnacker’. Het was de bedoeling uiteindelijk te komen tot instituering van de Gereformeerde Kerk in het dorp. Omdat er geen evangelist meer was vroeg men zich af of er ook af en toe predikanten uit de omgeving zouden worden uitgenodigd. En verder overwoog men uit te zien naar een geschikter gebouw dan dat in de  Noordweg. Hoewel de financiële spankracht gering was kon in november 1903 aan het begin van de Kerkweg toch voor fl. 500 van br. Luiten uit Zegwaart een stuk grond gekocht worden met de bedoeling daar een kerkje neer te zetten voor ongeveer 250 toehoorders. Afgesproken werd dat maximaal fl. 2.500 geleend zou worden.

De instituering van De Gereformeerde Kerk te Pijnacker en Nootdorp (1904).

Ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940).

Op 16 september 1904 werd in Pijnacker een vergadering gehouden van de in Pijnacker en Nootdorp woonachtige manslidmaten van de kerk te Delft; vijftien van hen waren aanwezig. De bedoeling was te komen tot instituering van de Gereformeerde Kerk te Pijnacker en Nootdorp.

Ds. L. van Loon (1874-1943).

Daarbij waren ook aanwezig ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940) en ds. L. van Loon (1874-1943) van Delft en Zegwaart. De broeders gingen onder zijn leiding over tot verkiezing van ambtsdragers. Als ouderling werden aangewezen P. Rensen, P. van ’t Woudt sr. en W. van Atten, terwijl als diakenen werden verkozen B. Vermeer en A. Voorwinden Verploegh.

Ds. R. de Jager (1873-1943) werd consulent van de kerk van Pijnacker-Nootdorp.

Op dezelfde dag werden zij in hun ambt bevestigd, waarmee de toen 85 zielen tellende Gereformeerde Kerk te Pijnacker en Nootdorp een feit was. Ds. R. de Jager (1873-1943) van Schipluiden werd door de classis tot consulent benoemd. De catechisaties werden gedurende de eerste winter verzorgd door ds. Kreyt (1874-1960) uit Berkel. En de kerkdiensten werden – doordat er nog geen kerk was – in de woning van J. van Buytene aan de Kerkweg 83 gehouden.

Ds. L.J.C. Kreyt (1874-1960) verzorgde gedurende de eerste winter de catechisaties voor de kerk van Pijnacker.

Een nieuwe kerk (1905).

De aanbesteding van de nieuwe kerk plus consistorie aan het begin van de Kerkweg, waarvoor de grond al gekocht was, werd ongeveer een week na de kerkinstituering gehouden. De laagste inschrijver, aannemer J. Westerman, mocht de klus voor fl. 3.010 klaren en timmerman Kluiters mocht de banken maken. Deze werden aan weerszijden van het middenpad geplaatst, voorzien van uitschuifbankjes voor de kinderen. Kennelijk werd de collecte voor de diaconie enige tijd gestaakt en werd in plaats daarvan voor de kerkbouw gecollecteerd. Natuurlijk werd ook geld geleend (“Voor deze edele Heer [de Heer der Kerk dus] wil ik wel wat geld beschikbaar stellen”, zei de geldschieter). Boven de kerkdeur prijkte de tekst: “1 Koningen 8 : 57 – De Heere onze God zij met ons gelijk als Hij geweest is met onze Vaderen” en op een andere steen “Eben Haezer”.

Kerk, consistorie en pastorie.

De bouw vorderde zeer voorspoedig. Op vrijdag 20 januari 1905 spoedde consulent ds. De Jager zich naar Pijnacker om de kerk officieel in gebruik te nemen. De eerste echte kerkdienst vond twee dagen later plaats, namelijk op zondag 22 januari. Die dienst stond onder leiding van ds. E. Eisma (1854-1917) van Scheveningen. Diezelfde zondag werd ook de eerste avondmaalsviering gehouden. Omdat een aantal gemeenteleden helemaal uit Nootdorp kwam en per paard en wagen ter kerke reisden, werd bij de kerk ook ‘een afdak’ gebouwd, waar de paarden gestald konden worden.

Ds. E. Eisma (1854-1917) had de leiding bij de eerste officiële kerkdienst in de nieuwe kerk.

Of timmerman Kluiters behalve de banken ook een preekstoel moest maken is niet bekend. Maar in elk geval werd in 1907 een tweedehands preekstoel geplaatst, afkomstig uit de gereformeerde kerk van het Groningse Grootegast. Een orgel was nog niet gevonden, maar kwam in 1910. De totale kosten van de kerkbouw bedroegen fl. 4.150.

Iets over het kerkelijk leven in de eerste jaren.

Het jeugdwerk werd niet vergeten. In 1905 werd meteen werk gemaakt van de oprichting van een Jongelingsvereniging (JV). Ze werd ‘Immanuel’ genoemd. De activiteiten duurden niet langer dan ongeveer vijf jaar, want de jongens kregen in 1910 onenigheid over van alles. Vandaar dat de club werd opgeheven, maar nog hetzelfde jaar kwam er een nieuwe vereniging, ‘Jonathan’ genaamd. In latere jaren werd ook de Meisjesvereniging ‘Lydia’ opgericht, en in 1957 gingen beide clubs samen als één nieuwe vereniging onder de naam ‘Christoforus’. Er kwam ook een zangvereniging.

Aan weerszijden van de uit Grootegast afkomstige tweehands preekstoel had timmerman Kuiters destijds ook enkele banken getimmerd. Aan de ene kant zaten de ouderlingen en de diakenen; aan de andere kant de grotere jongens. Dan konden zij in in ieder geval  goed in de gaten gehouden worden! In 1910 werd weduwe M. ’t Hart-Van der Boom benoemd tot kosteres en wel voor één middag per week, waarvoor ze fl. 0,25 ontving. Gelukkig kreeg ze een paar keer loonsverhoging, maar in 1913, in het stookseizoen (oktober tot half april), werd haar salaris verdubbeld.

De gevelsteen boven de hoofdingang van de kerk, die in 1905 in gebruik genomen werd (foto: ‘100 jaar Geref. Kerk Pijnacker-Nootdorp’).

In de kerk van Pijnacker was men gewoon de vroegdoop toe te passen. Een kind behoorde zo snel mogelijk te worden gedoopt, ook als de moeder er niet bij kon zijn om dat ze nog in het kraambed lag. Stel je voor dat het kind – wat zeker in die tijd regelmatig gebeurde! – zou overlijden voordat het gedoopt was! Zou het dan in de hemel komen?

Vier keer per jaar werd het avondmaal gevierd. Dat gebeurde niet ‘in de bank’, maar in afwisselende groepen aan een tafel, voor in de kerk. Bij die avondmaalstafel hield de tafelwacht – bestaande uit twee ouderlingen – toezicht dat geen mensen aan het avondmaal deelnamen die geen belijdenis gedaan hadden. Net als bij de doop het doopformulier werd voorgelezen, werd voordat het avondmaal gevierd werd, het avondmaalsformulier van a tot z gelezen. Afhankelijk van het aantal avondmaalsgangers en het aantal beschikbare plaatsen aan de tafel werd het avondmaal in meerdere groepen gevierd. Bij elke groep hield de predikant een korte toespraak, waarna brood en wijn rondgingen.

Een pastorie (1908).

Er was nu dus een kerk (aan het begin van de Kerkweg), maar nu men er over dacht een predikant te beroepen was het ook van belang te zorgen voor een predikantswoning. In oktober 1906 werd dat besluit genomen. De kerkenraad had er namelijk alle vertrouwen in dat de gemeenteleden bereidwillig zouden zijn offervaardigheid te betonen, want alle manslidmaten hadden voorgestemd. Timmerman Kluiters werd weer te hulp geroepen, die de klus voor fl. 4.050 uitvoerde. Voor alles werd gezorgd: “Volgens de geïnterviewde mevrouw M. van der Stoep was er tussen het kerkje en de pastorie een sloot met daarboven een ‘plee’.”

Ds. C. Diemer (van 1908 tot 1911).

Ds. C. Diemer (1871-1952).

Na enkele ‘bedankjes’ nam ds. C. Diemer (1871-1952) van Bergentheim het beroep van de kerk van Pijnacker aan. De verhuizing werd geregeld en zo deed hij op 30 augustus 1908 intrede en ontving een jaartraktement van fl. 800.

De kerkenraad rekende erop dat de kerk ooit nog wel eens uitgebreid zou moeten worden, want nog hetzelfde jaar kochten de mannenbroeders drie woningen, gelegen achter kerk en pastorie. Dat had natuurlijk nogal wat financiēle voeten in de aarde, zodat men in 1909 besloot de Commissie van Beheer op te richten, die zich speciaal zou bezighouden met de financiēn van de kerk, de kerkelijke goederen, het vaststellen van het predikantstraktement, het innen van de vrijwillige vaste kerkelijke bijdragen en de verdeling van de zitplaatsen in het kerkgebouw. Voorwaar, een hele taak.

Van ds. Diemer “is bekend dat het er in de kerkdienst nogal gemoedelijk aan toe ging. Als bijvoorbeeld zijn zonen hem hinderden tijdens het preken, zei hij er gewoon tussendoor: Jan en Piet, ieder in een hoek van de kerk!”

Natuurlijk hielden kerkenraad en predikant zich ook bezig met het opzicht en de tucht over het leven van de andere gemeenteleden. Zo was er eens een broeder die gewoon voor zijn patroon behoorde te werken, maar zich onder werktijd zo nu en dan naar de kroeg begaf. Ook kregen sommige jongelui vrij van hun baas om naar catechisatie te kunnen gaan, maar in plaats daarvan het café bezochten. Sindsdien werden gedrukte kaarten ‘aan de ouders en de patroons’ gestuurd van jongelui die de catechisaties verzuimden.

De gereformeerde kerk.

Natuurlijk kwamen ook nogal eens overtreders van het zevende gebod voor de kerkenraad. De kerkenraad kon heus wel tellen! Als je kind (ruim) binnen de negen maanden na je huwelijk geboren werd, hadden de mannenbroeders dat echt wel door. Op de kerkenraad – en vaak ook in het openbaar tijdens de kerkdienst (de kerk zat dan vol) – kreeg je dan een drietal vragen ter beantwoording voorgelegd, waaruit bleek dat je je zonde erkende, dat je er spijt van had, dat je vergeving had gevraagd en dat je in het vervolg ‘overeenkomstig Gods Woord handelen’ zou.

De aankoop van de drie huizen achter kerk en pastorie zorgden er ondertussen wel voor dat de kerkelijke financiën een beetje in het slop raakten. Het werd moeilijk het traktement van de predikant nog op te brengen, zodat deze het beroep, door de kerk van Poortugaal op hem uitgebracht, aannam en op 1 januari 1911 afscheid nam van Pijnacker en Nootdorp.

Ds. Diemer “werd wel eens ‘ontactisch’ en ’scherp’ genoemd. Inderdaad had hij een scherpe manier van zeggen, nl. als het tegen de zonde ging. Hij was dan niet gewend zich op een eufemistische manier uit te drukken. Wanneer hij wist, dat gemeenteleen tegen hem zaten te liegen, zei hij niet: ‘Wat u zegt is onjuist’, of ‘u jokt’, nee, dan zei hij heel gewoon ‘je zit te liegen’. En dat maakte doorgaans geen vrienden. Maar hij was een man die de waarheid en de oprechtheid boven alles lief had en een afkeer van wat hij noemde ‘kerkelijke politiek’, geschipper, en het tussen de klippen doorzeilen. Hij noemde de dingen bij hun naam. Ook op de preekstoel. En dat zal wel de hoofdoorzaak geweest zijn, dat hij het moeilijk kreeg”.

Ds. D.J. van Katwijk (van 1912 tot 1918).

Dr. D.J. van Katwijk (1878-1943).

Zes jaar lang stond zijn opvolger ds. D.J. van Katwijk (1878-1943) in Pijnacker-Nootdorp, wat zijn eerste gemeente was. Op 16 juni 1912 deed hij er intrede. Zijn jaartraktement bedroeg fl. 1.100. Kort daarvoor, op 31 mei, was hij aan de Vrije Universiteit te Amsterdam gepromoveerd op het proefschrift ‘De profetie van Habakuk’.

De verlichting van enkele kerkelijke gebouwen werd in 1913 op moderne leest geschoeid: de pastorie en de consistorie kregen een aansluiting, en ook bij de preekstoel in de kerk kwam een lichtpunt. In 1918 werd de hele kerk behangen met elektrische lampen.

Op 28 juli 1914 was de ‘Grote Oorlog’ begonnen, later bekend als de Eerste Wereldoorlog. In de plaatselijke kerkelijke annalen wordt er niet veel over verteld, maar wel dat voordat de oorlog begon in Pijnackers kerk op 11 augustus 1914 een biduur gehouden werd in verband ‘met den ernst der tijden, waarin wij door den Europeeschen oorlog gekomen zijn’. Hoewel miljoenen mensen in deze oorlog een wrede dood vonden, en Nederland neutraal bleef, waren desondanks ook hier de gevolgen van de oorlog goed voelbaar: Belgische vluchtelingen stroomden ons land binnen, op zoek naar veiligheid; voedsel werd schaars en de werkloosheid hoog. De diakenen hadden de handen vol…

Toen de ‘Grote Oorlog’ (1914-1918) bijna ten einde was nam ds. Van Katwijk op 9 juni 1918 afscheid van Pijnacker en Nootdorp en vertrok naar de kerk van Zwammerdam.

Ds. W. Bech (van 1919 tot 1924).

Ds. W. Bech (1893-1945).

Ook de beroepen kandidaat W. Bech (1893-1945) had gestudeerd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Op 25 mei 1919 deed hij intrede in Pijnacker-Nootdorp.

Weliswaar was er in die tijd al een orgeltje in de kerk, maar pas in 1919 kon men spreken van een heus ‘kerkorgel’, met echte orgelpijpen. Het instrument werd door de firma L. Raar te Delft geplaatst en kostte fl. 400. Dat geld was deels bijeengebracht via een collectebus die al  vele jaren bij de ingang van de kerk stond, en die eigenlijk bedoeld was om het geld voor de ‘zitplaatsenhuur’ in te gooien. Enkele jaren lang wijzigde men de bestemming echter voor het orgel. Het oude orgel bracht fl. 45 op.

Kosteres weduwe M. van ’t Hart-Van der Boom, in 1910 benoemd, legde in 1921 haar arbeid neer omdat ze naar Delft verkaste. De nieuwe koster, werd br. G. van der Stoep, die voor zijn arbeid fl. 25 per jaar ontving.

Opzicht en tucht.

De kerkenraad en de predikant bleven onverstoord het opzicht over de gemeente uitvoeren. Toen twee doopleden verklaarden hun huwelijk graag kerkelijk bevestigd te willen hebben, oordeelde de kerkenraad dat zij als doopleden ‘onbekwaam’ waren om in het huwelijk te treden. — Ook overtredingen van het zevende gebod – wij zouden zeggen: gedwongen huwelijken – kwamen op de kerkenraad regelmatig aan de orde. In 1920 werd besloten in het vervolg de namen van hen die hadden ‘vooruitgegrepen op het huwelijk’ aan de gemeente bekend te maken. Dat was echter al jaren lang praktijk, want ook vroeger moest men nogal eens, zo lazen we, voorin de kerk schuldbelijdenis afleggen als men zich aan die overtreding had bezondigd. — Ook een bezoek aan de bioscoop was natuurlijk uit den boze. Het waren zelfs eens jongelui van de JV van wie geconstateerd was dat zij in Delft op een zaterdagavond aan dit wereldse vermaak hadden deelgenomen. — Zelfs moest de predikant in maart 1924 op last van de kerkenraad vanaf de preekstoel een waarschuwend en vermanend woord laten horen ten aanzien van ‘de vele gevallen van ergerlijke zonden, welke zich in korte tijd in deze gemeente hebben voorgedaan’.

Ds. Bech nam hetzelfde jaar – namelijk op 23 november 1924 – afscheid van Pijnacker-Nootdorp. De kerkenraad nam het beroepingswerk dus weer ter hand.

Ds. A. Dercksen (van 1925 tot 1927).

Ds. A. Dercksen (1897-1963).

Als resultaat daarvan werd kandidaat A. Dercksen (1897-1963) door de kerkenraad beroepen. Hij nam het beroep aan en deed op 12 juli 1925 intrede.

Dat was een rumoerige tijd in gereformeerd Nederland! De gereformeerde predikant van Amsterdam-Zuid, dr. J.G. Geelkerken (1879-1960), had namelijk in een van zijn preken vraagtekens gezet bij de toen binnen de Gereformeerde Kerken algemeen geldende bijbelbeschouwing. Op zondag 23 maart 1924 had Geelkerken in het midden gelaten of je de mededelingen in het bijbelboek Genesis, over ‘de sprekende slang’ en ‘de bomen in het paradijs’, als ‘zintuiglijk waarneembaar’ moest beschouwen, hoewel volgens hem in het betreffende bijbelgedeelte wel de historische gebeurtenis van de zondeval weergegeven werd. Een van zijn gemeenteleden, H. Marinus, diende een klacht in bij de kerkenraad, maar deze verklaarde het bezwaar in september 1924 ongegrond. In hoger beroep schorste de classis dr. Geelkerken echter op 11 maart 1926, waarna de zaak, opnieuw in hoger beroep, bij de Generale Synode van Assen-1926 terecht kwam.

Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960).

Daar weigerde Geelkerken zich akkoord te verklaren met de synodale uitspraak dat alleen de letterlijke opvatting van het verhaal betreffende de zondeval in overeenstemming was met de Nederlandse Geloofsbelijdenis (‘de sprekende slang’ en ‘de bomen in het paradijs’ moesten dus beschouwd worden als ‘zintuiglijk waarneembare’ feiten). Mét een aantal medestanders werd Geelkerken geschorst en afgezet, waardoor ze buiten het verband van De Gereformeerde Kerken in Nederland kwamen te staan. Zij sloten zich aaneen tot een nieuw kerkgenootschap, De Gereformeerde Kerken in Nederland (in Hersteld Verband), die overigens nooit meer dan in totaal ongeveer 7.000 leden telden. In 1946 ging dit kerkgenootschap op in de Nederlandse Hervormde Kerk.

Hoe dan ook, de kerkenraad van Pijnacker-Nootdorp sprak over de gebeurtenissen in de vergadering van 18 maart 1926. Besloten werd zich “met algemene stemmen te conformeren aan het door de generale synode gedane verzoek om het getuigenis van haar uitgegaan a.s. zondag na de dienst voor te lezen”.

Een orgelfonds (1928).

In 1928 besloot de kerkenraad tot de instelling van een orgelfonds. Een ‘Orgelcomité’ werd gevormd om op allerlei manieren te trachten voor dat doel gelden bij elkaar te krijgen. Orgelbusjes werden uitgedeeld waarin de gezinnen af en toe een bijdrage voor het orgel konden afzonderen. Sjoel- en (ongevaarlijke!) schietavonden werden gehouden en het zangkoor ‘Looft den Heer’ gaf voor het beoogde doel een concert, wat fl. 100 voor het orgel opleverde.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info