De Gereformeerde Kerk te Oude en Nieuwe Wetering (2)

2. De Doleantie te Oude en Nieuwe Wetering.

( < Naar deel 1 ) – Terwijl de Christelijke Gereformeerde Gemeente haar kerkelijk leven voortzette, woedde in de vaderlandse Hervormde Kerk al sinds vele jaren een strijd voor kerkherstel.

De hervormde kerk en de pastorie aan de Kerkstraat te Oude Wetering.

De Hervormde Kerk in de Doleantietijd.

In de loop van de negentiende eeuw rezen steeds meer bezwaren tegen de centralistische kerkregering, die in 1816 door de overheid aan de kerk was opgelegd in de vorm van het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk’. Deze kwam in de plaats van de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde, die door de Nationale Synode van Dordrecht van 1618-1619 aanvaard was en die aan de plaatselijke kerken veel meer ruimte en zelfstandigheid gaf. Ook werd de vrijzinnigheid in de hervormde kerk niet of nauwelijks tegengegaan, omdat de synode graag alle kerkelijke onrust wilde vermijden. De overheersende positie van de Algemene Synode en haar Synodale Commissie werd al gauw betiteld als ‘synodale hierarchie’.

De ‘strijd voor kerkherstel‘ in Amsterdam liep daar op 16 december 1886 uit op de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk. Die gebeurtenissen in de hoofdstad werden weliswaar het bekendst, al was de eerste kerk die in Doleantie ging die van Kootwijk. In Amsterdam weigerde de rechtzinnige kerkenraad doopleden die bij een vrijzinnige predikant belijdenis gedaan hadden als lid van de Amsterdamse kerk in te schrijven, ondanks het bevel van de Synodale Commissie in Den Haag. Dus volgde op 4 januari 1886 schorsing van 5 predikanten, 42 ouderlingen en 33 diakenen. Op 16 december dat jaar volgde hun uittreding uit de hervormde kerk, toen de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd werd.

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Afgevaardigden van deze Dolerende Kerk besloten van 11 tot en met 14 januari 1887 in gebouw Frascati te Amsterdam het Gereformeerd Kerkelijk Congres te houden, waar door 1.500 afgevaardigden van hervormde gemeenten beraadslaagd werd over de vraag hoe ‘de eere van Koning Jezus weer alom hersteld kan worden, en door wat middelen het waarachtige kerkverband weer naar eisch van Gods Woord in ons midden zal kunnen bloeien’. Met andere woorden: hoe kon ook in de rest van het land ‘de reformatie der kerk’ het best plaatsvinden. Daarmee bedoelde men: afschaffing van de ‘synodale hiërarchie‘ en van het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk, en wederinvoering van de Dordtse Kerkorde. Dr. A. Kuyper (1837-1920), de grote roerganger van de Doleantie in Amsterdam, hield op dat Congres de openingsrede. Alle bezoekers van het Congres hadden bij het binnenkomen een schriftelijke verklaring moeten tekenen waarin zij aangaven ‘de reformatie der kerk plichtmatig’ te achten.

Het toegangskaartje voor bezoekers van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Ds. C.L.F. van Schelven (van 1887 tot 1893).

Ruim een jaar eerder, op 3 januari 1886, was ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) hervormd predikant in Oude en Nieuwe Wetering geworden. De kerkenraad wist wat voor vlees men in de kuip had. Zijn sympathie met de ‘benauwde Amsterdamse broederen’ was overduidelijk en de kerkvoogden van Oude en Nieuwe Wetering gaven hem bij voorbaat toestemming de kerk te gebruiken voor bijeenkomsten waarin die sympathie onverbloemd onder woorden gebracht werd. Dat ook het classicaal bestuur dat al snel doorhad spreekt voor zich. Zeker toen er in de kerkenraad aarzelingen waren om een verkozen ouderling te bevestigen, die fervent voorstander was van de kerkelijke besturen.

De eerste Dolerende predikant te Oude en Nieuwe Wetering, ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933).

Het classicaal bestuur komt op bezoek (31 januari 1887).

Dat was dan ook de reden dat een afvaardiging van het Classicaal Bestuur van Leiden op maandag 31 januari 1887 een kerkvisitatie deed in de kerk van Oude Wetering. Merkwaardig, omdat kort tevoren al een visitatie had plaatsgehad. Maar al gauw bleek wat de bedoeling van het bezoek was: ‘in verband met geruchtmakende bezwaren van ergerlijken aard’ had de classis besloten in Oude Wetering een onderzoek in te stellen naar de kerkelijke situatie. De kerkenraadsleden kregen een aantal vragen voorgelegd: 1. Was de predikant naar de bijeenkomst van het Gereformeerd Kerkelijk Congres geweest? 2. Wíst de kerkenraad toevallig ook of de predikant daar geweest was? 3. Was de predikant door de kerkenraad officieel afgevaardigd naar het Gereformeerd Kerkelijk Congres? 4. Had de predikant in zijn preken en in onderlinge gesprekken geprobeerd de kerkelijke gemeente van het synodaal verband los te maken? 5. Was die ouderling kort geleden op tijd in zijn ambt bevestigd?

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Ds. Van Schelven weigerde op de vragen te antwoorden. De hierboven genoemde herkozen ouderling beschuldigde de predikant van ontrouw aan de synodale besturen, en zei dat de predikant in zijn preken vanaf het begin slecht had gesproken over de synode en de kerkelijke reglementen. Een van de diakenen was het daarmee eens, de ander weigerde te antwoorden, net als de overige ouderlingen. Ds. Van Schelven waarschuwde de classispredikanten geen werktuig van de onwettige synode te zijn. De classicale commissievoorzitter hield nog een stevige toespraak en toen wendden de classisbroeders de steven weer naar Leiden.

Een drukke kerkdienst (2 februari 1887).

Het interieur van de hervormde kerk te Oude Wetering rond 1843 (foto: ‘De Kerkcke van de Oudeweeteringh’).

Op woensdag 2 februari 1887 werd de gebruikelijke ‘weekdienst’ gehouden. De geruchten over het bezoek van de classis waren als een lopend vuurtje het hele dorp en de wijde omgeving doorgegaan en de kerk zat dan ook zo vol dat men zich zelfs op de trappen van de preekstoel neervleide en zich buiten de kerk mensen verdrongen op ladders, zodat ze door de kerkramen een glimp van de gebeurtenissen hoopten op te vangen. Ds. Van Schelven was door alle gebeurtenissen niet in staat geweest een preek te maken, maar hij sprak desondanks onvoorbereid over psalm 25 vers 4, waar het heet: “HEERE, maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden”. Dat lied zal ongetwijfeld in die dienst ook gezongen zijn. En toen was hert alsof ieder de nabije toekomst kon voorspellen: veel gemeenteleden namen hun eigendommen uit de kerk mee naar huis, die normaliter de hele week bleven liggen. ‘We komen hier toch niet meer in’, wisten ze. De collecte bracht in totaal fl. 0,21 op, ondanks dat de kerk tot de nok toe vol zat en de predikant gewezen had op de grote schuld van de hervormde gemeente (fl. 13.000). Dacht men: voor de hervormde kerk geven we niets meer?

Het besluit genomen (3 februari 1887).

Wat ds. Van Schelven betrof was het tijd om in actie te komen. Vandaar dat hij op donderdagochtend 3 februari om 8 uur een kerkenraadsvergadering uitschreef. Er moest onder meer weer een ouderling benoemd worden. Hoewel alle ambtsdragers de vorige dag beloofd hadden het dorp niet te zullen verlaten en op uitgeschreven kerkenraadsvergadering aanwezig te zijn, hield niet iedereen zich daaraan.

De eerste uitgave van het ‘Algemeen Reglement’ van 1816.

De predikant reed zelfs – na uren gewacht te hebben – per rijtuig naar Nieuwe Wetering om een van de afwezige ouderlingen op te zoeken. Kort daarop kon de kerkenraadsvergadering toch beginnen. Men nam alle tijd voor een ‘gewichtig besluit’. Nadat de ouderling benoemd was werd het ‘gewichtige besluit’ vlak voor vier uur in de middag genomen: met algemene stemmen werd namelijk besloten het in 1816 door de overheid onwettig aan de hervormde kerk opgelegde ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur van Hervormde Kerk’ af te schaffen ‘en wederom kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde. Daarbij werd de formulering van het Gereformeerd Kerkelijk Congres gebruikt, waar ds. Van Schelven uiteraard geweest was.

Het besluit meldde onder veel meer: ‘Overwegende, dat de kerkenraad onder den knellenden band der synodale organisatie van 1816 gedurig buiten macht gesteld wordt naar Gods Woord te handelen; overwegende dat uit de handelingen der kerkelijke hiërarchie inzake het Amsterdamsch conflict en elders, overtuigend gebleken is dat uit een procedure door de kerkbesturen om recht te erlangen geen het minste heil is te verwachten; (…), besluit – onder biddend opzien tot den Heere’ – net als in de 16e eeuw de pauselijke hiërarchie was afgeworpen, nu de synodale hiërarchie van 1816 af te schaffen’. Daarom werd besloten ‘voor de geheele Hervormde Gemeente van Oude en Nieuwe Wetering’ alle kracht en geldigheid aan het Algemeen Reglement te ontnemen ‘en van nu af weer kracht en geldigheid te verlenen aan de Kerkorde die hier voor 1816 gold’.

Een oude uitgave van de ‘Dordtse Kerkorde’.

Het sprak vanzelf dat de koning (het hoofd van de Hervormde Kerk), de burgemeester en de kerkvoogdij op de hoogte gesteld werden van het genomen kerkenraadsbesluit. Het besluit was overigens juist op tijd genomen. Want de inkt van de verzonden brieven was nog maar nauwelijks droog, of de (geantidateerde) schorsingsbul van het classicaal bestuur, bestemd voor ds. Van Schelven, lag op de mat. Ondertussen ging de kerkenraad met intekenbrieven bij de ruim vierhonderd stemgerechtigde gemeenteleden langs, waarop men desgewenst kon aangeven dat men het besluit van de kerkernaad steunde. Tweehonderddrieënzeventig gemeenteleden zetten hun handtekening. De scheur was getrokken.

Geschrapt…

Met de drie kerkenraadsleden resterende organiseerde het classicaal bestuur, ‘doende wat des kerkeraads is’, op 6 april 1887 een kerkenraadsvergadering waar de op de verzamellijsten voorkomende negentig manslidmaten het lidmaatschap van de hervormde kerk ontnomen werd.

‘Doe niet langer mee aan het vervolgen der broeders….’

Ds. E. Cesar Segers (1834-1907).

Een van de hervormde predikanten die ds. Van Schelven schorsten was ds. E. Cesar Segers (1834-1907) uit Leiden. Deze zou als ringpredikant in Oude Wetering komen preken om de geschorste ds. Van Schelven te vervangen. Ds. Segers kende de vader van ds. Van Schelven goed, ds. A. van Schelven (1814-1900) (deze woonde overigens met andere gezinsleden bij zijn zoon in Oude Wetering in de pastorie).

Ds. Segers was jaren eerder als Belgisch Rooms-Katholiek priester in gewetensnood geraakt en had aangeklopt bij ds. Van Schelven sr. in Gent, die daar toen predikant bij de Belgische Christelijke Zendingskerk was. Daar kwam Segers tot inkeer en besloot protestant te worden, ja zelfs hervormd predikant. Daartoe stelde ds. A. van Schelven sr. hem ook financieel in staat. En nu schorste hij diens zoon! Sterker: hij schreef – voordat hij zijn preekbeurt in Oude Wetering zou gaan vervullen – een briefje aan zijn vroegere weldoener met het verzoek er bij zijn zoon op aan te dringen van zijn Dolerende schreden terug te keren. Dat was in feite ook een verzoek aan Van Schelven sr. om van die weg terug te keren, want ook Van Schelven sr. had zich in 1886 uit overtuiging bij de Doleantie aangesloten.

Ds. Aart van Schelven (1814-1900), de vader van de Oudeweteringse predikant.

In een uitvoerig antwoord reageerde ds. Van Schelven sr. op dat schrijven. Hij merkte op dat het hem “smartte u helper te zien van hen die onze geliefde Gereformeerde Kerk steeds verder van den weg tot reformatie afbrengen, en uitwerpen die in ’s Heeren Naam en naar Zijn Woord zich tot reformatie hebben opgemaakt”. Meende Segers soms dat de Dolerenden de strijd tegen de synodale heerschappij uit liefhebberij hadden aangebonden? “Welnu dan, ik reken het mij tot een hooge eere dat drie mijner zonen om hun staan voor waarheid, recht en vrijheid worden vervolgd. (…) Mag ik, die uw eerste raadgever was, u nog één raad (wellicht de laatste) geven? Hij is deze: Doe niet langer mee aan het vervolgen der broeders en der gemeente, die om des gewetens en des Woords wille niet langer de Synodale Hiërarchie over Christus’ Kerk kunnen dulden.”

Kerk, pastorie en archief terug naar de hervormden.

Natuurlijk lieten de hervormde kerkelijke besturen zich niet onbetuigd. Op 5 februari 1887 kwam de president-kerkvoogd bij ds. Van Schelven aan de pastoriedeur met de mededeling dat vanwege zijn schorsing hij geen toegang meer had tot het hervormde kerkgebouw. De kerkdeur was door hem hermetisch gesloten met een hangslot. Daarom maakten de Dolerenden de christelijke school voor hun kerkdienst gereed.

De Christelijke School te Oude Wetering. Rechts het schoolhuis.

Onlusten vrezend, was op zondag 6 februari aan peloton huzaren uit Leiden opgetrommeld om de orde in Oude Wetering te handhaven. Het dorp raakte in grote opschudding en verontwaardiging bij het zien van de troep soldaten. Rooms-Katholieken kwamen bij ds. Van Schelven aan de deur om hun steun te betuigen: ‘Wij zijn bereid de Fransche brug op te halen, dan kunnen de huzaren niet naar Leiden terug’. Ze werden hartelijk bedankt voor hun meeleven, maar hun hulp werd niet ingeroepen. De Dolerende kerkenraad dacht niet aan geweld. Koster Van Heek gaf ‘op waardige wijze’ de kerksleutels over aan de president-kerkvoogd met de woorden: ‘Mannen die op zulk eene wijze optreden kan ik niet langer dienen‘.

De hervormde pastorie werd ook onderwerp van de eigendomsstrijd. Er werden zelfs processen om gevoerd. Ondertussen werd met hulp van velen voor fl. 300 een aantal kamertjes getimmerd bij de vervallen woning van de weduwe Roeloffs. Daar zouden ds. Van Schelven, zijn ouders, een broer en een zuster (met wie de predikant samenwoonde) hun intrek nemen. Zo kon ds. Van Schelven in september 1887 op tijd de pastorie verlaten. Ook het kerkelijk archief en het aan de hervormde gemeente toebehorende armenhuis ’t Hofje gingen dezelfde weg. De Heraut van 4 november 1888 vertelde hoe dat ging:

‘De Heraut’, 4 november 1888.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Tijdens het Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat van 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden werd om ‘de reformatie der kerk’ ook elders in het land tot stand te brengen, was aan Dolerende kerken geadviseerd een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten om namens de kerkenraad het beheer te voeren over de kerkelijke goederen. Dat kon de kerkenraad zelf niet, omdat volgens de toen geldende wetten Dolerende Kerken geen rechtspersoonlijkheid konden verwerven. Verenigingen wel. De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ zou dus alle zaken waarvoor rechtspersoonlijkheid vereist was – koop en verkoop, enz. – namens de kerkenraad kunnen afhandelen.

Een obligatie t.b.v. de bouw van de nieuwe pastorie (1894). Ill.: ‘Honderd jaar kerkgeluiden’.

Tot de kerkelijke goederen behoorden natuurlijk ook de gebouwen. Maar die had de Dolerende Kerk van Oude en Nieuwe Wetering nog niet. De kerkdiensten werden immers in de christelijke school gehouden. Het aantal kerkgangers lag in de begintijd ruimschoots boven de 300, maar de groei zat er stevig in, zodat na betrekkelijk korte tijd  voor 500 kerkgangers plaats moest zijn. Behalve het onhandige klaarzetten van de schoolmeubels voor de kerkdiensten en het weer terugzetten voor het onderwijs, leed het schoolmeubilair er ook onder. En bovendien werd de ruimte steeds benauwder. Er moest een noodkerk komen!

Een noodkerk (1888).

De Remonstranten (hierboven hun kerkgebouw) vonden dat de noodkerk van de Dolerenden te dicht bij hun kerk kwam te staan.

In februari 1887 had men het oog al op een stuk grond laten vallen. Maar dat perceel lag op slechts 69 meter afstand van de Remonstrantse kerk, veel minder dan de vereiste tweehonderd meter. De Remonstranten beloofden bezwaar te zullen aantekenen tegen de bouw van een noodkerk, omdat ‘zij vreesden hinder te ondervinden van het gezang, het orgelspel en misschien later ook van het klokgelui’, dat door de meestal heersende windrichting in hun bedehuis duidelijk hoorbaar zou zijn. De burgerlijke gemeente gaf echter toch toestemming voor de bouw, maar de Remonstrantse Gemeente ging in beroep. Daarbij nam het bestuur van de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ de verdediging op zich en toonde het belang van de bouw van de noodkerk aan. De rechtbank gaf De Kerkelijke Kas gelijk.

De Remonstrantse Gemeente liet ook daar echter geen gras over groeien en ging naar de Raad van State. Ook deze stelde op 10 maart 1888 de Kerkelijke Kas echter in het gelijk. Overigens bepaalde ’s Lands hoogste rechter nog wel dat aan de zuidzijde van de noodkerk dubbele vaststaande ramen moesten worden gemaakt (die niet opengezet konden worden).

De Dolerende noodkerk met daarnaast de in 1894 gereed gekomen pastorie.

Op 14 april 1888 kon men beginnen met de bouw van de kerk, waarvoor voor fl. 1.000 het eerdergenoemde stuk grond aan de Kerkstraat inmiddels was aangekocht. De bouw van de kerk kostte bijna fl. 8.200. Op 15 juli 1888 kon de kerk in gebruik genomen worden. In 1893 werden door De Kerkelijke Kas veertig obligaties van fl. 25 en elf van fl. 500 uitgegeven. Die lening voor de kerkbouw werd in 1903 afgelost.

De noodkerk was kennelijk niet van de stevigste soort. Al in 1892 klaagde men over de bouwkundige staat van het gebouw. Men verweet de vroegere bouwcommissie te weinig toezicht te hebben gehouden op de bouw. Ook miste men een ‘bestekamer’, een toilet. De Commissie van Beheer (sinds de officiële overheidserkenning van de kerk op 3 mei 1894 de voortzetting van De Kerkelijke Kas) besloot daarom in 1899 twee wc’s te bouwen in het schuurtje bij de kerk. De noodkerk was trouwens ook voorzien van een gaanderij. Zoals in veel andere kerken was het daar verre van rustig, ‘zodat de Commissie [van Beheer]  vrijheid verkrijgt wie al of niet daar een plaats kan krijgen’.

De Gereformeerde Kerk te Oude en Nieuwe Wetering (1892).

Vrij vlot na het begin van de Doleantie overlegden de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken over eenwording. Dat staat hier wat onderkoeld, maar makkelijk ging dat zeker niet. Er waren veel hobbels te nemen. Maar uiteindelijk werd de landelijke eenwording van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken op 17 juni 1892 toch werkelijkheid. De naam van het verenigde kerkgenootschap was De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook de beide gemeenten in Oude en Nieuwe Wetering besloten samen te gaan; dit werd op 14 augustus 1892 een feit. Sindsdien bestond daar de ene Gereformeerde Kerk te Oude en Nieuwe Wetering.

Ds. Van Schelven nam op 18 december 1892 afscheid van Oude en Nieuwe Wetering en vertrok naar de kerk van Wageningen.

De pastorie (1894).

De weduwe Roeloffs (foto: ‘Honderd jaar kerkgeluiden’).

Na zijn vertrek overlegde de kerkenraad over de bouw van een pastorie. Men zou vast en zeker niet snel een nieuwe dominee krijgen als die onderdak zou krijgen bij de weduwe Roeloffs. Architect Meijer uit Amsterdam kreeg opdracht een plan voor de bouw van een predikantswoning te maken, naast de noodkerk. De kerkenraad wilde er niet meer dan fl. 7.000 aan besteden, maar dat was naar de mening van veel manslidmaten nog te duur. Een stuk grond ten zuiden van de noodkerk, eigendom van… de weduwe Roeloffs werd voor fl. 1.500 gekocht.

De pastorie uit 1894.

Aannemer G. Boot was de laagste inschrijver en zou de pastorie voor fl. 6.580 bouwen. In aanwezigheid van een aantal genodigden en onder leiding van consulent ds. C.S. van der Voet (1844-1921) uit Leimuiden werd op 2 juni 1893 de eerste steen gelegd door dokter J. Kimmel. Gelukkig kregen de aanwezigen bij deze gedenkwaardige gebeurtenis ‘een versterking’ aangeboden: koffie, broodjes met vlees, bier en wijn. Dat zal ongetwijfeld gesmaakt hebben. De oplevering van de pastorie vond plaats in mei 1894. De predikantswoning kostte al met al ruim fl. 9.600.

Ter afsluiting…

Dit verhaal beperkt zich – zoals al aangekondigd – tot het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Oude en Nieuwe Wetering. De geschiedenis stopte daar natuurlijk niet. Zo volgden bijvoorbeeld vele predikanten ds. Van Schelven op.

Op 26 maart 2007 fuseerden de plaatselijke Gereformeerde Kerk (toen met 523 leden) en de Hervormde Gemeente (met 375 leden) en vervolgden hun kerkelijk weg onder de naam Protestantse Gemeente te Oude en Nieuwe Wetering.

Het tweede kerkgebouw.

De nieuwe kerk (die in 1909 in gebruik genomen werd) met de pastorie.

De gereformeerde noodkerk werd vervangen door een nieuwe kerk, ongeveer op dezelfde plaats. In 1908 vond de aanbesteding plaats, terwijl het nieuwe bedehuis – waarvan de bouw ruim fl. 22.000 kostte – op 20 mei 1909 officieel in gebruik genomen werd. Ook de pastorie was inmiddels vernieuwd.

De berichtgeving in de pers in mei 1909.

De kerk is een ontwerp van architect Tjeerd Kuipers uit Amsterdam.
Sinds 2011 is dit kerkgebouw, na een grote verbouwing, weer in gebruik genomen als Multifunctioneel Centrum en doet nog circa twaalf keer per jaar dienst als kerkgebouw voor de Protestantse Gemeente te Oude Wetering. Deze Sprengkerk wordt daarnaast veel gebruikt voor concerten, rouwdiensten, films, maaltijden, familie- en bedrijfsfeesten. De overige kerkdiensten worden gehouden in de voormalig hervormde Schakelkerk.

Ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Oude en Nieuwe Wetering.

De ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Oude en Nieuwe Wetering van 1896 tot 2006 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

S. van der Heden, e.a., Honderd jaar kerkgeluiden. Grepen uit de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Oude- en Nieuwe Wetering. Oude Wetering, 1986

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

H.J. Renee en S. van der Heden, De Kercke van de Oudeweeteringh. Oude Wetering, 1991

C.L.F. van Schelven, In den Kruitdamp. De vrijmaking van Oude en Nieuwe Weterings kerk (…). Wageningen, 1911

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Zevende deel, Classes Rotterdam en Leiden. Dordrecht, 1986

© 2021. GereformeerdeKerken.info