De Gereformeerde Kerk te Pernis (1)

Vermoedelijk – maar wel vrij zeker – eind 1842 werd in het Zuid-Hollandse Pernis de Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. Dat tijdstip kan worden afgeleid uit andere bronnen dan uit de kerkenraadsnotulen, omdat die pas in 1851 voor het eerst geschreven werden.

Kaart: Google.

De eerste Afgescheidene in Pernis was Maria van Eijk, die op 24 april 1840 aan de hervormde kerkenraad meedeelde zich te voegen bij de Afscheiding, die in oktober 1834 begonnen was door ds. H. de Cock (1801-1842) uit Ulrum. Daar bleef het niet bij, want zo nu en dan voegden anderen zich bij haar, onder wie Jan Koster en zijn vrouw Alida ’t Hart, diaken Gerrit Verschoor (door het hervormd kerkbestuur meteen als zodanig afgezet), Klaasje Velthoen en Grietje van der Zwet. Leendert ’t Hart liet in februari 1841 zijn kind bij de Afgescheidenen (in Schiedam) dopen, wat hem meteen het lidmaatschap van de hervormde gemeente kostte.

Omdat aanvankelijk in Pernis nog geen Christelijke Afgescheidene Gemeente bestond, voegden de eerste Afgescheidenen in Pernis zich bij de Afgescheiden Gemeente van Schiedam, die op 11 februari 1836 geïnstitueerd was. In die tijd was ds. A. Brummelkamp (1811-1888) daar de Afgescheiden predikant.

Oefenaar/dominee A. ’t Hart (van 1840 tot 1859).

Oefenaar/dominee A. ’t Hart (1811-1887). Foto: ‘150 jaar GK Pernis’.

In 1840 werd Arie ’t Hart (1811-1887), woonachtig in Pernis, benoemd tot lerend-ouderling, ook oefenaar genoemd. Wel was hij door zijn beroep als kustvisser veel van huis, maar kennelijk kon hij toch zijn werk doen, al stelde hij in 1852 voor een derde ouderling te kiezen, zodat deze zijn werk deels kon overnemen. Het jaar daarop ging oefenaar ’t Hart bovendien theologie studeren om zich als predikant op Art. 8 van de Dordtse Kerkorde (‘singuliere gaven’) te bekwamen. Dat gebeurde op voorstel van ds. P.J. de Groot (1817-1892) van Schiedam. Toen hij in 1856 op de provinciale vergadering examen aflegde scheelde het maar een haar of hij was gezakt, want de stemmen staakten! Het lot bepaalde zijn lot: geslaagd, maar hij kreeg van de broeders wel de raad mee zich meer toe te leggen op de studie van de Nederlandse taal. In oktober 1857 slaagde hij voor zijn peremptoir examen voor de classis en werd hij op 26 oktober in het ambt bevestigd. De predikant woonde in de pastorie aan de Pastoriedijk (de woning staat nog steeds op nr. 308).

De kerkdiensten.

De eerste kerkdiensten werden naar het lijkt gehouden in de bakkerij van Klaas Smits, die stond waar nu de Pastoriedijk 324 ligt. Maar de bakker emigreerde met zijn gezin al snel naar Amerika, zodat de kerkenraad op zoek moest naar een ander onderkomen. Een pakhuis in de Breestraat bood uitkomst. Dát duurde tot 1852, want toen huurde men tot 1862 het pakhuis van scheepsbouwer Dirk Jacobs Pons, op de plaats waar tegenwoordig de Uiterdijk 45 tot 51 is. Het werd geschikt gemaakt om als kerk te dienen en zo werd dit onderkomen dan ook al gauw genoemd. Timmerman Martinus Verschoor knutselde vakkundig een preekstoel en een aantal banken in elkaar, zodat de kerk ongeveer honderdtwintig dorstigen naar het Woord kon herbergen.

De kerk aan de Uiterdijk, die van 1852 tot 1862 in gebruik was (foto: ‘150 jaar Geref. Kerk Pernis’).

De kerkzang werd begeleid door de voorzanger, die tot taak had de eerste toon duidelijk aan te geven en/of de psalmverzen eerst voor te lezen/zingen, waarna de gemeente hem volgde. In 1856 was de voorzanger J. Voorbergen, die trouwens ook de Bijbellezingen verzorgde.

Erkenning gevraagd en verkregen (1853).

Op 24 oktober 1853 verzocht de Afgescheiden Gemeente van Pernis de koning te worden erkend als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente. De kerkenraad deelde mee dat als leidraad voor de kerkregering het Reglement van Rijnsburg was aangenomen (en níet de Dordtse Kerkorde, want dan kon men de officiële overheidserkenning wel vergeten). Als plaats van samenkomst werd de kerk aan de Uiterdijk genoemd en het verzoekschrift was ondertekend door de toenmalige kerkenraad: de ouderlingen Arend Bijl, Arie ’t Hart en Martinus Verschoor, en de diakenen Leendert ’t Hart en Andries Weltevreden. In totaal vijftig personen ondertekenden dit rekest, die samen honderddrie kinderen hadden. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de gemeente 153 leden telde. Erkenning bleef niet lang uit. De koning tekende het besluit op 30 december 1853.

In 1859 nam ds. ’t Hart op 2 oktober afscheid van Pernis, omdat hij het beroep naar de kerk van Zuid-Beijerland had aangenomen. Mogelijk deed hij dat omdat zijn traktement in Pernis zeer bescheiden was en hij inteerde op zijn eigen vermogen. De kerkenraad moest dus op zoek naar een opvolger. Men zal het ongetwijfeld betreurd hebben, want onder de prediking van ds. ’t Hart groeide de gemeente gestaag.

Ds. H.R. Koopman (van 1860 tot 1864).

Ds. H.R. Koopman (1824-1884).

Het beroep dat de kerkenraad uitbracht op ds. H.R. Koopman (1824-1884) uit Sleeuwijk werd aangenomen en de predikant deed op 18 maart 1860 intrede. Zijn traktement bedroeg fl. 12 per week met een toelage van fl. 100 per jaar. Aanvankelijk woonde hij in de Breestraat.

Omdat de gemeente gestaag doorgroeide werd het kerkje aan de Uiterdijk te klein. Vandaar dat de kerkenraad overwoog een nieuwe, grotere kerk te bouwen. Omdat de predikant de schrijfkunst slechts matig verstond waren zijn kerkenraadsverslagen kort. Toch weten we over de bouw van de nieuwe kerk nog wel iets.

Een nieuwe kerk (1862).

Timmerman Martinus Verschoor – die we al tegenkwamen toen hij een preekstoel en banken voor de kerk aan de Uiterdijk maakte – werd op 11 maart 1862 verzocht een bestek en tekeningen te maken. Timmerman Van Schagen uit Scherpenisse gaf de kerkenraad ruim een maand later nog wat adviezen in verband met de bouw, en uiteindelijk kreeg Verschoor opdracht de kerk voor bijna fl. 4.500 te bouwen. “De vergadering, van ’t gewigt der onderneming doordrongen, beseft de behoefte aan de zegen des Heeren en besluit daarom een biduur te houden om met de gemeente den Heere te zoeken en te bidden om Zijn Goddelijken en genadigen zegen tot het einde”.

Voor fl. 500 werd ten zuiden van de Vliet een stuk grond gevonden, dat op dat moment als boomgaard en bleekveld in gebruik was. Een bedrag van fl. 5.000 werd van de Maaslandse landbouwer Bastiaan van Buuren geleend en de bouw kon beginnen. Toen de fundamenten in de grond zaten legde het achtjarige zoontje van ds. Koopman, Pieter Ruine Koopman, op 28 mei 1862 de eerste steen, waarna de predikant een korte toespraak hield, “omdat het onstuimige weer derzelve uitbreiding verhinderde”. De Bazuin publiceerde een vrij uitgebreid verslag van de kerkbouw en de ingebruikneming. De naam van de kerk werd ‘Eben Haëzer’, tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen.

‘De Bazuin’, 28 november 1862.

De eerste kerkdienst werd gehouden op 16 november 1862 en werd natuurlijk geleid door ds. Koopman. Hij preekte ’s morgens over 1 Koningen 8 vers 27 tot 29, en ’s middags over 1 Samuel 7 vers 12, “waarbij Z.Eerw. ons bepaalde hij de weldaden des Heeren, dat dit huis nu en voor altijd aan des Heeren dienst mogt zijn gewijd, bevelende hetzelve aan des Heeren genadige bescherming”.

In 1864 ontving ds. Koopman een beroep van de kerk van Gameren. Hij nam dit aan en nam op 11 december 1864 afscheid van Pernis. In Gameren bleef hij slechts heel kort. Want al in 1865 emigreerde hij naar Amerika en werd in 1867 predikant bij de Christian Reformed Church te Pella, Iowa. In 1869 stapte hij over naar een ander kerkverband, de Reformed Church in America, waar hij in 1870 predikant werd bij de gemeente te Hoge Prairie en in 1879 verhuisde naar de kerk van Paterson. Daar overleed hij in 1884.

Zwartewaal zelfstandig (1863).

Ds. P.J. de Groot (1817-1892) van Schiedam institueerde de kerk van Zwartewaal.

P.A. Kimmel en J.W. Bernhard uit Zwartewaal hadden begin 1863 toestemming gevraagd in de vergadering van de classis Rotterdam op bezoek te mogen komen. Namens de andere Afgescheidenen te Zwartewaal vroegen ze in hun dorp ‘eene gemeente te mogen stichten’, en zo zelfstandig te mogen worden (ze behoorden officieel voornamelijk tot de kerk van Pernis). De classis ging akkoord.  Onder leiding van ds. P.J. de Groot van Schiedam werd de kerkenraad op 28 januari 1863 in het ambt bevestigd, waarmee de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwartewaal geïnstitueerd was.

Ds. J.H. Schoemakers (van 1865 tot 1870).

Ondertussen zat de kerkenraad natuurlijk niet stil. Nog geen half jaar later stond de opvolger van ds. Koopman al op de kansel in Pernis: ds. J.H. Schoemakers (1826-1885) van Katwijk aan Zee. De predikant woonde tot 1868 in de pastorie in de Breestraat, maar omdat een ander die woning kocht bouwde de kerkenraad een nieuwe predikantswoning aan de Nieuwedijk nr. 3 (dat huis staat er nog steeds). De bouwkosten bedroegen fl. 3.800, die de predikant – kennelijk goed in de slappe was verkerend – volledig aan de kerkenraad leende.

Ds. J.H. Schoemakers (1826-1885).

In 1867 horen we voor het eerst iets over een koster, J. Voorbergen, die toen kennelijk al enige tijd als zodanig werkzaam was. “De kerkmeester [ook een nieuwe functie] brengt in het midden of J. Voorbergen de functie van koster nog langer kan waarnemen, zoo besluit men voor het schoonhouden van de kerk en de zorg voor de lampen een vrouw te verkiezen, en wel Cornelia Koster” [een toepasselijke naam!]. Ze moest ook voor de kachels en de stoven zorgen, en kreeg fl. 30 per jaar voor dat werk. Albert Koster kreeg toen ook een baantje: hij werd voor fl. 10 per jaar deurwachter. Die functie  hield in dat hij ’s zondags het kosterswerk deed, zodat vrouw Koster daarvan die dag vrij was.

De kosterswerkzaamheden breidden zich gestaag uit. De gemeente werd immers groter, zelfs zozeer, dat men in 1868 de kerkgangers al niet eens meer kon bergen. Vandaar dat de kerkenraad dat jaar besloot aan de noordzijde van de kerk een gaanderij in de kerk te laten bouwen. De kerk telde in die tijd 525 leden.

Spijkenisse zelfstandig (1869).

Op 22 maart 1869 werd – na Zwartewaal in 1863 – opnieuw een deel van de kerk van Pernis zelfstandig. Ditmaal was het Spijkenisse, waar een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. In de notulen van de kerk van  Pernis wordt er nauwelijks over gesproken, dus zal het aantal leden dat de kerk daardoor verloor, gering geweest zijn.

De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Pernis (1869).

De Pastoriedijk, lang geleden.

In juni 1869 veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Christelijke Gereformeerde Gemeente te Pernis. Dat kwam door een landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Tot 1838 hadden ze bij elkaar gehoord, maar in dat jaar ontstonden meningsverschillen over allerlei zaken, zoals over de vraag of je als Afgescheiden Gemeente wel erkenning bij de overheid mocht aanvragen en of je als Afgescheiden Gemeente wel een andere kerkorde mocht aannemen dan de aloude Dordtse Kerkorde. De Kruisgezinden vonden van niet en deze en andere verschillen van inzicht waren voldoende om een kerkscheuring te veroorzaken.

In de jaren ’60 van de negentiende eeuw waren de geschilpunten intussen van minder of geen belang meer en kon men overleg plegen over eenwording. Dat lukte in juni 1869, zij het dat enkele Kruisgemeenten niet mee deden. In Pernis bestond echter geen Kruisgemeente, dus daar merkte men van de kerkelijke eenwording alleen dat de naam van de plaatselijke gemeente in juni 1869 veranderde in Christelijke Gereformeerde Gemeente. Ds. Schoemakers nam op 1 mei 1870 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Dedemsvaart.

Ds. P. Kapteijn (van 1870 tot 1873).

Ds. P. Kapteijn (1823-1903).

Een half jaar later al kwam zijn opvolger naar Pernis, ds. P. Kapteijn (1823-1903) van Leerdam. Op 20 oktober 1870 deed hij intrede. Zijn prediking was eenvoudig maar gezond, schreef ds. L. Neijens (1840-1913) in het In Memoriam. “Hoe gebrekkig ook zijn opleiding [bij ds. W.A. Kok (1805-1891) en ds. J. Bavinck (1826-1909)] geweest mocht zijn, toch werd – bij veel menschenkennis – in hem gevonden een helder inzicht in Gods Woord, inzonderheid in den weg der verlossing ons in Christus ontsloten, gepaard met vroed beleid en wijze voorzichtigheid”.

Opzicht en tucht.

Natuurlijk hielden predikant en ouderlingen de handel en wandel van de gemeenteleden nauwkeurig in de gaten. Met regelmaat moest de kerkenraad gemeenteleden vermanen omdat ze de kerkdiensten verzuimden, de zondagsheiliging aan hun laars lapten, teveel aan Bacchus offerden, of omdat ze de kermis en andere gevaarlijke wereldse vermaken bezochten. De kerkenraad had aan de bespreking ervan de handen vol.

Waarover de beschuldigingen in juli 1872 tegen br. H. Berghout handelden is niet helemaal duidelijk, maar uiteindelijk draaide hij de zaak om, en bekritiseerde hij predikant en kerkenraad, zodat de classis uiteindelijk om advies gevraagd werd. Deze oordeelde dat de broeder als lidmaat van de kerk geschrapt moest worden. Maar daartegen kwamen andere gemeenteleden in protest. De zaak duurde en duurde, en pas in oktober 1873 kon de ruzie geschikt worden, door bemiddeling van ds. A.S. Entingh (1820-1898) van Rotterdam, in aanwezigheid van ds. Kapteijn, die een paar dagen later afscheid preekte, wegens vertrek naar de kerk van Amstelveen. De broeder bood excuses aan en nam zijn harde woorden aan het adres van predikant en kerkenraad terug.

Nog een foto van ds. P. Kapteijn (1823-1903).

De kerk te Rhoon zelfstandig (1873).

Ook in Rhoon kwam in 1871 voor het eerst de wens op een zelfstandige kerkelijke gemeente te stichten. Het werd ter sprake gebracht door het Rhoonse kerkenraadslid van Pernis, Martinus Bosman. Aanvankelijk vroeg men alleen om een eigen lokaal om kerkdiensten te houden, maar men kwam er niet uit. Vandaar dat de Rhoonse gemeenteleden de classis graag wilden laten beslissen. Deze stemde met de wens van de Rhoonse gereformeerden in, en zo konden in april 1873 kerkenraadsleden worden gekozen en enkele dagen later in het ambt bevestigd worden. Dat laatste gebeurde in de kerk in Pernis, door ds. Kapteijn. Enkele maanden later, in augustus, kon het eigen Rhoonse kerkgebouw in gebruik genomen worden!

Intussen had ds. Kapteijn zoals al opgemerkt een beroep van de kerk van Amstelveen ontvangen en aangenomen, en op 26 oktober afscheid genomen van Pernis.

Ds. J.H. Vos (van 1874 tot 1878).

Ds. J.H. Vos (1826-1913).

Op 5 juli 1874 deed de opvolger van ds. Kapteijn intrede in de persoon van ds. J.H. Vos (1826-1913) van Lutten. Deze was, net als ds. Kapteijn, aanvankelijk opgeleid door ds. W.A. Kok en ds. J. Bavinck, maar had zijn opleiding in 1854, toen in Kampen de Theologische School van start ging, daar vervolgd. Hij stond nog geen vier jaar in Pernis, maar bracht wel meteen de kerkelijke administratie op orde, die hij in chaos aantrof. Daarop had hij de kerkenraad al bijna twee maanden voor zijn bevestiging attent gemaakt.

Ook de voorzanger moest in 1874 tot de orde geroepen worden; gebleken was namelijk dat hij regelmatig te diep in het glaasje keek, zodat de kerkenraad hem moest schorsen. Ds. Vos – over wiens arbeid in Pernis verder weinig te zeggen valt – nam op 18 maart 1878 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Ommen.

Ds. A. Loois (van 1878 tot 1907).

Ds. A. Loois (1847-1907).

Zijn opvolger kwam pas anderhalf jaar later naar Pernis in de persoon van ds. A. Loois (1847-1907) uit het Friese Wirdum. Hij deed op 21 september 1879 intrede. Zijn ambtsperiode duurde maar liefst ongeveer achtentwintig jaar, zodat deze predikant een stevig stempel op de gemeente heeft gedrukt.

De Gereformeerde School gesticht.

In 1881 werd op initiatief van de predikant in Pernis door de kerkenraad de Christelijke School gesticht. Al vanaf 1868 had men op de kerkenraad daarover vergaderd, maar het was er nooit van gekomen. Het viel trouwens in die tijd ook niet mee een christelijke school te stichten, want de kosten ervan kwamen volledig voor rekening van de gemeenteleden. Er was geen rijkssubsidie. In 1878 was er bovendien een extra gevaar opgedoken: de minister had een nieuwe onderwijswet bedacht waardoor de kwaliteit van het onderwijs weliswaar verbeterde (betere gebouwen, minder leerlingen in de klas, dus meer leerkrachten, enz.), maar waardoor de kosten voor de toch al vaak financieel gezien niet bevoorrechte gemeenteleden nog hoger werden.

De aanbieding van de honderdduizenden handtekeningen aan de koning (1878).

Daarom werd een landelijke handtekeningenactie (het ‘Volkspetitionnement’ genoemd) opgezet onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) en hoofdonderwijzer N.M. Feringa (1820-1886), waarin de koning gesmeekt werd de wet niet te tekenen. Het protestantse petitionnement werd door maar liefst 305.000 mensen ondertekend, die in totaal 104.500 kinderen hadden. Ook de rooms-katholieken organiseerden een soortgelijk petitionnement, waarmee 164.000 handtekeningen opgehaald werden. Ook allerlei christelijke organisaties stuurden hun eigen verzoek naar de koning. Merkwaardig detail: in die tijd mochten voor de verkiezing van Kamerleden alleen zij stemmen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden (het zgn. ‘census-kiesrecht‘), voornamelijk rijke liberalen. Dat aantal stond toen op 122.000…

De koning tekende de wet echter op 17 augustus 1878 wél. Dat kon ook moeilijk anders, want de nieuwe Grondwet van 1848 had de macht bij de koning weggehaald. Hoe dan ook, al leek het petitionnement mislukt, de plaatselijke organisatiecomités sloten zich aaneen en organiseerden in het vervolg jaarlijks in de week van 17 augustus de – zoals we die zijn gaan noemen – Uniecollecte, waarvan de opbrengst besteed werd aan in nood verkerende christelijke scholen.

De Christelijke School, die in 1881 in gebruik genomen werd.

In 1881 werd in elk geval ook in Pernis een schoolvereniging opgericht, genaamd ‘De Bijbel op School’. En de kerkenraad kocht achter de kerk een stuk grond waar nog hetzelfde jaar de Christelijke School – eigendom van de Christelijke Gereformeerde Gemeente – geopend werd.

De kerk ingrijpend vergroot en verbouwd (1888).

De gemeente was ondertussen gewoon doorgegroeid, waardoor het kerkgebouw eigenlijk niet meer toereikend was om alle dorstigen naar het Woord een plaats te bieden. Het bleek in die tijd ook dat nogal wat hervormden de diensten bijwoonden, zonder dat ze zich als lid aanmeldden. De galerij die in 1869 was gebouwd had even geholpen, maar zat nu zondag aan zondag ook tjokvol. De schuld op het kerkgebouw was echter nog niet uitbetaald zodat men enkele jaren aarzelde, want al in 1880 sprak men over de penibele situatie. In 1888 kwam er echter ten westen van de kerk een stuk grond in de verkoop, maar de eigenaar, G. van Gemeren, stelde de grond tegen aantrekkelijke voorwaarden ter beschikking aan de kerk.

De sterk verbouwde en vergrote gereformeerde kerk die in 1888 gereed kwam.

Zo konden op 24 januari 1888 de gemeenteleden geraadpleegd worden over de plannen om de kerk te vergroten, omdat “vooral als de visschers te huis zijn ons bedehuis de schare niet kan bevatten, alsook dat voor de kinderen der gemeente veelal geen plaats te bekomen is en alzoo het geregeld kerkgaan van velen wordt belemmerd”. De gemeenteleden stemden er mee in, zodat architect Coupijn uit Kralingen de plannen kon gaan maken. De kerk werd drie meter breder, drie meter langer en veel hoger dan het bestaande kerkje. Ook werd een torentje aangebracht, terwijl bovendien aan de zuidkant een kleine galerij gebouwd werd. De consistorie werd vergroot. De kerkdiensten werden gedurende de verbouw gehouden in de christelijke school. Op zondag 23 september werd de vernieuwde en vergrote kerk in gebruik genomen. De tekst van de preek was Genesis 32 vers 10: “Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt; want ik ben met mijn staf over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden“.

De Gereformeerde Kerken te Pernis (1892).

Nadat de Doleantie in 1886 onder leiding van dr. A. Kuyper had plaatsgevonden (de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk), en overal in het land doorbrak door de vorming van Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende), begonnen de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (resp. afkomstig uit Afscheiding en Doleantie) langzamerhand met elkaar contact te zoeken. Om een heel lang verhaal met veel hobbels kort te maken: op 17 juni 1892 werd in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk uiteindelijk de eenheid beklonken. Beide kerkgenootschappen besloten samen te gaan onder de naam De Gereformeerde Kerken in Nederland. De kerkenraad besloot ook tot het verenigde kerkverband toe te treden, zodat De Gereformeerde Kerk te Pernis een feit werd.

Het eerste orgel (1895).

Het eerste orgel (foto: ‘150 jaar GK Pernis’).

Tot 1895 was in de kerk geen orgel aanwezig. Zoals al opgemerkt werd de kerkzang begeleid door de voorzanger. Maar in 1895 besloot de kerkenraad ‘na lang wikken en wegen’ tot de plaatsing van een kerkorgel. Orgelbouwer Van den Haspel had namelijk een instrument in de aanbieding. Kennelijk beviel het orgel na verloop van tijd niet zo erg, want ‘door de organiseren werd voortdurend geklaagd over het instrument’.

De pastorie verbouwd (1902).

De pastorie aan de Nieuwedijk was tijdens de ambtsperiode van ds. Loois nog steeds in gebruik. De ruime woning stond op ‘goede stand aan de haven’ en de predikanten woonden er graag. Wel kon in de herfst en de winter bij hoog water veel hinder ontstaan door wateroverlast. “De kerkenraad wees zelfs enkele gemeenteleden aan om bij hoge vloed te hulp te schieten”. Uiteindelijk besloot de kerkenraad in 1902 de predikantswoning te verbouwen, waardoor het pand hoger kwam te liggen en het hoge water geen vat meer op de woning kon krijgen. “De pastorie werd zo tot een royaal, deftig en droog herenhuis”.

De pastorie die van 1868 tot 1968 dienst deed (foto: ‘150 jaar GK Pernis’).

De haven was ook voor de jeugd een aantrekkelijk gebied. Vooral op zondag vonden de jongens en meisjes het leuk om daar rond te zwerven. Maar daartegen verzette ds. Loois zich persoonlijk. Bij het uitgaan van de kerk en de verenigingen ging de predikant heel opzichtig voor het middelste raam van de koepelkamer staan ‘en zijn blik deed menigeen besluiten om maar naar huis te gaan’. Deden ze dat niet, geen nood, dan kwam dominee wel even thuis langs.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info