De Gereformeerde Kerk te Harlingen (2)

De Doleantie (1886).

( < Naar deel 1 ) – Tijdens de ambtsperiode van ds. W. Wolsink (1849-1908) van de Harlinger Christelijke Gereformeerde Gemeente (van 1883 tot 1888) speelden zich in ons land belangrijke gebeurtenissen af in de hervormde kerk.

Het kerkgebouw van de Christelijke Gereformeerde Gemeente aan de Zoutsloot in Harlingen.

Ook na de Afscheiding van 1834, die in Harlingen vier jaar later leidde tot de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente, was de landelijke hervormde kerk nog steeds in beroering door de oprukkende vrijzinnigheid en de grote macht van de Algemeene Synode en haar Synodale Commissie, die ten koste ging van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten.

Volgens velen werd een en ander vooral veroorzaakt doordat de overheid (!) in 1816 een reorganisatie doorvoerde van ‘de aloude Nederduits Gereformeerde Kerk der Hervorming van de zestiende eeuw’. De Dordtse Kerkorde werd afgeschaft, het Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk ingevoerd, waardoor de kerk vanuit Den Haag geregeerd werd; bovendien was de koning tot hoofd van de kerk gemaakt. De oude kerknaam werd gewijzigd in Nederlandsche Hervormde Kerk.

De Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden (1883).

‘De Heraut’, april 1883.

Steeds meer kritiek kwam er op de koers van de hervormde kerk. In 1883 organiseerden Amsterdamse hervormden onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) de Conferentie van Gecommitteerde Kerkenraadsleden, waar ruim zeventig vertegenwoordigers van hervormde kerkenraden bijeen waren om te spreken over de nieuwe proponentsformule die door de synode werd ingevoerd. De formulering van dit ondertekeningsformulier voor a.s. hervormde predikanten liet volgens de Conferentie namelijk veel te veel ruimte aan predikanten om op de kansel de ‘onversneden gereformeerde leer’ naast zich neer te leggen.

De doelstelling van de Conferentie bleek duidelijk uit de verklaring die de deelnemers bij binnenkomst dienden te ondertekenen: “Ondergeteekenden, hunne namen op deze presentielijst plaatsende, betuigen daardoor tevens hunne hartelijke instemming met de Drie Formulieren van Eenigheid als accoord van kerkelijke gemeenschap, niet VOOR ZOVERRE, maar OMDAT zij met den Woorde Gods overeenkomstig zijn”.

A.s. predikanten ondertekenden dus een verklaring dat zij beloofden de Drie Formulieren van Eenigheid (de gereformeerde belijdenisgeschriften van de kerk) te handhaven VOOR ZOVER zij die althans met de Bijbel konden rijmen. Met andere woorden: predikanten hoefden zich in feite niet te houden aan wat de belijdenisgeschriften weergaven.

Ds. A.H.L. de Bel woonde de Conferentie namens de Harlinger kerkenraad ook bij.

Ook uit Harlingen waren vertegenwoordigers in opdracht van de kerkenraad aanwezig: ds. A.H.L. de Bel, die daar van 1880 tot 1887 stond, en ouderling P.D. de Ruiter. Ze waren het dus eens met de rechtzinnige kerkelijke koers die het organiserend comité wilde inslaan.

De Amsterdamse ‘benauwde broederen’ afgezet (1886).

In dit boekje legde dr. A. Kuyper (1837-1920) uit hoe de Doleantie in Amsterdam tot stand gekomen was.

In Amsterdam werden tachtig kerkenraadsleden geschorst en later afgezet. Op 16 december 1886 ging een groot deel van de Amsterdamse kerkenraad in Doleantie. Ze wilden daarmee niet de Hervormde Kerk verlaten, maar verbraken de band met de synodale hiërarchie, dus met het Algemeen Reglement en de kerkelijke besturen. Ook wilden ze de Dordtse Kerkorde ‘wederom kracht en geldigheid verlenen’.

De aankondiging van de Doleantie te Amsterdam.

Niet de synode behoorde aan de kerkelijke knoppen te draaien, nee, de kerkenraden waren het hoogste gezag in de kerk. De Dolerenden voerden ook de oude naam van de kerk weer in: Nederduitsche Gereformeerde Kerken, met als tijdelijke verduidelijkende toevoeging ‘doleerende’, klagende. In Amsterdam kreeg de Doleantie landelijk gezien weliswaar de meeste aandacht, maar al eerder datzelfde jaar waren in andere plaatsen de Dolerenden in ’s Lands hoofdstad voorgegaan, zoals in Kootwijk, Anjum, Leiderdorp en Gerkesklooster.

Verslagenheid in Harlingen.

De hervormde Grote Kerk te Harlingen.

Bij een deel van de Harlinger hervormde gemeenteleden was boosheid en verslagenheid ontstaan omdat de Algemeene Synode de geschorste Amsterdamse Dolerende ‘broederen’ afzette als ambtsdragers van de hervormde kerk, en hun het lidmaatschap van de kerk ontnam. De boosheid werd verergerd door het feit dat een van de hervormde predikanten van Harlingen als lid van de synode daaraan had meegedaan, nl. ds. H.A. Leenmans.

Men wilde de betreffende predikant niet meer als predikant erkennen en ook wilde men niet langer diensten bijwonen ‘in de gebouwen waar wél loochenaars, maar de vijf besliste belijders des Heeren níet meer kunnen optreden’. Met die ‘vijf besliste belijders’ werden bedoeld de rechtzinnige predikanten ds. J.C. Sikkel (1855-1920) van Hijlaard, ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) van Reitsum, ds. C.A. Renier (1844-1899) van Amsterdam, ds. G.H. van Kasteel (1850-1931) van Kollum en ds. N.A. de Gaay Fortman (1845-1927) van Amsterdam, die zo nu en dan in de hervormde kerk van Harlingen voorgingen, maar aan wie men inmiddels de toegang ontzegd had omdat ze Dolerend gezind waren of al met de Doleantie waren meegegaan.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).

De aankondiging van het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

Hoe dan ook, de Amsterdamse Dolerenden organiseerden van 11 tot en met 14 januari 1887 het Gereformeerd Kerkelijk Congres, waar 1.500 hervormde kerkenraadsleden bijeenkwamen om te beraadslagen over de vraag hoe de Doleantie in het hele land het best kon worden voortgezet. Als men het Congres wilde bijwonen diende men bij binnenkomst een entreebewijs te tekenen waarin men verklaarde de ‘reformatie der kerk plichtmatig te achten’; d.w.z., dat men zich wilde losmaken van de kerkelijke besturen en de aloude gereformeerde kerkregering weer wilde invoeren.

Een herinnering aan het Gereformeerd Kerkelijk Congres.

Ook uit Harlingen waren afgevaardigden van de Hervormde Gemeente aanwezig (ds. De Bel en ouderling De Ruiter), die bij binnenkomst de bovengenoemde verklaring uiteraard ook tekenden. Ze kregen daar behalve vele mondelinge adviezen ook de zgn. Modellenboekjes, waarin concepten van ‘alle te schrijven brieven’ waren opgenomen om tot het beoogde doel te komen.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

De Harlinger ‘Broederkring’ (1887).

De Harlinger afgevaardigden kwamen opgewekt uit Amsterdam terug met veel informatie over de kerkelijke strijd. Nadat ze verslag hadden uitgebracht werd besloten een ‘Broederkring’ te vormen om de belangen van de Harlinger kerk te bespreken. Vooralsnog wilde men geen definitieve stappen nemen omdat men gemerkt had dat de hervormde gemeenteleden in Harlingen niet veel over de kerkelijke strijd wisten, omdat de hervormde kerkenraad daarover zweeg als het graf.

Daarom besloot men rechtzinnige predikanten als sprekers uit te nodigen, om tijdens bijeenkomsten met de gemeenteleden de kerkelijke strijd te bespreken. Maar ‘een trouw dienstknecht de synodale hiërarchie wist dit op slinksche wijze te verhinderen’. Sterker nog, nadat de rechtzinnige ds. De Bel vertrokken was (hij was als kerkenraadsafgevaardigde samen met P.D. de Ruiter naar de conferenties in 1883 en 1887 geweest!) ‘wordt door den overgebleven dienaar der Synode de gemeente in synodalen geest bewerkt’.

Ouderling De Ruiter afgezet door de classis.

Ds. H.A. Leenmans stond van 1887 tot zijn emeritaat in 1928 in Harlingen en was jarenlang preses van de hervormde synode.

Toen een van de ouderlingen de geest gaf moest een nieuwe ambtsdrager benoemd worden. De gemeente koos toen P.D. de Ruiter (ook hij had zoals al opgemerkt de conferenties in 1883 en 1887 bijgewoond!). Daartegen brachten elf vrijzinnige gemeenteleden bezwaar in. Omdat preses ds. H.A. Leenmans besefte dat de kerkenraad de bezwaarschriften naast zich neer zou leggen, meldde hij de ontvangst van de bezwaarschriften niet aan de kerkenraad (wat hij wél had moeten doen) maar stuurde hij ze linea recta door naar de classis te beoordeling. De classis was er gauw klaar mee (ondanks het feit dat de classis volgens de regels pas mocht spreken na een besluit van de kerkenraad): geoordeeld werd dat De Ruiter niet mocht worden bevestigd en daarom werd hij ‘vervallen verklaard van de bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en tot het aanvaarden van kerkelijke bedieningen’.

Dat veel leden van de kerkenraad verontwaardigd waren over het feit dat de predikant de brieven niet aan de kerkenraad had voorgelegd maar deze zonder meer naar de classis had gestuurd, spreekt vanzelf. Toen ze daarover het woord vroegen “weigerde de praeses dat door slaan en schreeuwen ‘Zwijg, zwijg’.” Dat was voor vier ouderlingen en vier diakenen aanleiding het ambt neer te leggen en de vergadering te verlaten.

Ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) preekte zo nu en dan in de hervormde kerk te Harlingen, tot hij met de Doleantie meeging (foto: Archief Ploos van Amstel)..

Wat nu te doen?

In de eerste week van juni 1887 schreven en verspreidden de acht afgetreden kerkenraadsleden een gedrukte brief in de kerkelijke gemeente, waarin ze aangaven wat er gebeurd was en wat de redenen van hun aftreden waren. Daar kwam veel respons op, zodat de ambtsdragers en een behoorlijk aantal gemeenteleden samen overlegden over de te nemen stappen. Besloten werd de ‘Vereeniging van Doleerenden’ op te richten. Deze vereniging had ten doel sprekers uit te nodigen om de gemeente te informeren over de kerkelijke strijd. De sprekers kwamen: achtereenvolgens de al genoemde predikanten Sikkel, Ploos van Amstel, Renier, Van Kasteel en De Gaay Fortman. “De gemeente kwam tot ontwaking” door het horen ‘van de woorden des levens, zoals in jaren niet gebeurd was’.” Toen achtten de acht afgetreden ambtsdragers de tijd gekomen de oogst binnen te halen.

Ds. G.H. van Kasteel (1850-1931) preekte zo nu en dan in de hervormde kerk te Harlingen, tot hij met de Doleantie meeging.

De Doleantie te Harlingen (1887).

Intussen was in juli 1887 door een paar gemeenteleden al aan de kerkenraad gevraagd ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’, het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk af te schaffen ‘en aan de Dordtse Kerkorde wederom kracht en geldigheid te verlenen’. De kerkenraad ging daarop echter niet in, zodat niets anders overbleef ‘dan het ambt der geloovigen in werking te stellen’; namelijk dat de gemeenteleden zelf tot reformatie der kerk moesten overgaan.

Met door het Gereformeerd Kerkelijk Congres ter beschikking gestelde voorbeelden van ‘Verzamellijsten’ ging men de kerkelijke gemeente door en vroeg de leden te tekenen voor het ‘ter hand nemen van de reformatie der kerk’, waarmee zoals al opgemerkt, bedoeld werd het afschaffen van het Algemeen Reglement en dus van de ‘synodale hiërarchie’ (de synode en de andere kerkelijke besturen), en de herinvoering van de aloude Dordtse Kerkorde. Ook wilde men de aloude naam van de kerk der hervorming weer opnemen: ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’.

Ds. J.C. Sikkel (1855-1920), institueerde de Harlinger Dolerende Kerk op 17 augustus 1888.

Op 16 augustus 1887 kwamen vierendertig ondertekenaars van de ‘Verzamellijsten’ bijeen om kerkenraadsleden, ouderlingen en diakenen, te kiezen. Dat gebeurde onder leiding van de consulent, ds. J.C. Sikkel van Hijlaard. ‘Na aanroeping van den Naam des Heeren’ kozen de aanwezige manslidmaten vier ouderlingen en vier diakenen. De predikant vroeg hen daarna ‘of ze geloofden wettig door de gemeente en alzoo van Godswege geroepen te zijn’. Daarop antwoordden alle acht verkozenen met ‘ja’.

De volgende dag, 17 augustus 1887, werden de acht ambtsdragers tijdens een kerkdienst door ds. Sikkel in hun ambt bevestigd. Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) een feit.

Op 18 augustus werd de eerste kerkenraadsvergadering gehouden en werd – overeenkomstig de adviezen van het Gereformeerd Kerkelijk Congres – van de instituering van de Dolerende Kerk kennis gegeven aan de koning, aan de Burgemeester en aan de hervormde kerkvoogden. ‘Zo staat daar dan de Gereformeerde Kerk te Harlingen, haar verwachting hebbende van den Heere. En al worden haar de goederen der gemeente [zoals het kerkgebouw] ook langer of korter tijd onthouden, al is zij arm, verworpen, ja de aanfluiting, den nijd en de dreiging van menschen onderworpen, toch zal ze staande blijven in den Heere. En verre boven de schatten der aarde, verkwikke haar het zoet van haars Konings vrede’, zo besloot de redactie van ‘De Heraut’ (het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper) een uitvoerig overzicht van de gebeurtenissen te Harlingen.

Uit ‘De Heraut’, 18 september 1887.

Een eigen predikant (van 1888 tot 1891).

Ongeveer tegelijk met het beramen van plannen voor de bouw van een eigen kerk had de kerkenraad het beroepingswerk ter hand genomen. Ongetwijfeld had de kerkenraad in Harlingen vernomen dat ds. C.L.D. Coeverden Adriani (1844-1911) van hervormd Oud-Beijerland het ambt neergelegd had, omdat hij zich daar op 26 juni 1887 had aangesloten bij de Doleantie. “Hij had als gereformeerd prediker steeds een goeden naam bij het volk, dat de Waarheid liefhad; ook om de gaven, waarmee hij de Waarheid van Gods Woord bracht, was hij bemind. Hij wist op een besliste, kernachtige wijze zijnen hoorders het Woord op de ziele te binden.”

Ds. C.L.D. Coeverden Adriani (1844-1911).

Al die gunstige getuigenissen brachten de kerkenraad er toe op hem een beroep uit te brengen, dat hij aannam. Op 6 mei 1888 deed hij intrede in de kerk aan de Zuiderhaven te Harlingen. “Hij was een zeer vermogend man, maar heeft van de stoffelijke goederen, waarmede de Heere hem zoo rijk had gezegend, met milde hand de zaken van Gods Koninkrijk gesteund en bevorderd. Het was echter geheel in strijd met zijn karakter, bij zijn leven over deze dingen uit te weiden. Hij was een vijand van iedere wijze van menschenvergoding en had een afkeer van alle jagen naars ‘ijdele eer’. Naar zijn aard eerder geneigd zich terug te trekken, dan zich op den voorgrond te plaatsen, vroeg hij bij wat hij deed niet om eer of goedkeuring van de menschen, in het bewustzijn, dat alleen wie den Heere prijst, beproefd is”.

Een eigen kerkgebouw (december 1888).

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) aan de Zuiderhaven (zie pijl).

Hoe dan ook, kort na zijn intrede gaf de kerkenraad architect J. Lamminga uit Harlingen opdracht plannen te maken voor de bouw van een eigen kerk aan de Zuiderhaven. Nadat deze goedgekeurd waren kon op 23 juli 1888 de aanbesteding plaatsvinden. De bouw vorderde voorspoedig en nog hetzelfde jaar kon het nieuwe bedehuis in gebruik genomen worden. De dienst vond plaats onder leiding van de predikant, ds. Coeverden Adriani. De kerk – met galerijen – was breed opgezet en was in de voorgevel voorzien van vier hoge boogramen, twee aan elke kant van de hoofdingang, terwijl ook boven de hoofdingang een boograam was geplaatst.

De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892).

Al snel na het plaatsvinden van de Doleantie begonnen landelijke onderhandelingen tussen de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, resp. afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. De onderhandelingen verliepen echter niet altijd even gladjes, maar uiteindelijk kon op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de eenwording van beide kerkgenootschappen officieel geproclameerd worden, tijdens een gezamenlijke synodevergadering.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

De voormannen van beide kerkgenootschappen reikten elkaar daar de broederhand. Het waren enerzijds de hoogebejaarde christelijke gereformeerde ds. S. van Velzen (1809-1896) – een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land – en anderzijds dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken.

Afgesproken was dat de verenigde kergenootschappen in het vervolg De Gereformeerde Kerken in Nederland zouden heten. Ook was besloten dat de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeenten en Nederduitsche Gereformeerde Kerken meteen ‘Gereformeerde Kerk’ zouden heten. Als de plaatselijk eenwording nog op zich liet wachten (omdat er nog over van alles onderhandeld moest worden) zou tot die tijd de oudste kerk (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente) een ‘A’ aan de nieuwe kerknaam toevoegen en de jongste een ‘B’ (meestal de Nederduitsche Gereformeerde Kerk). Zo bestonden in Harlingen zeven jaar lang, van 1892 tot 1899, ‘De Gereformeerde Kerk te Harlingen A’ met haar kerk aan de Zoutsloot, en ‘De Gereformeerde Kerk te Harlingen B’ aan de Zuiderhaven.

De ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente (1893).

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Niet iedereen was blij met de verenigingsplannen van beide kerkgenootschappen. Tijdens de christelijke gereformeerde synode van 1892 waren bezwaarschriften tegen de ’ineensmelting’ ingediend, onder meer door de christelijke gereformeerde predikanten ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag.

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

Zij vroegen hun synode de onderhandelingen onmiddellijk stop te zetten en af te zien van de fusie met de Dolerenden. Ze hadden meerdere bezwaren: de leer van dr. A. Kuyper over Doop en Verbond; het feit dat volgens hen de plaatselijke gemeenten niet waren gehoord over de fusieplannen; het feit dat de naam van Christus uit de kerknaam verbannen was; en de angst dat de Theologische School te Kampen zou worden verzwolgen door de door dr. Kuyper c.s. in 1880 opgerichte Dolerende Vrije Universiteit te Amsterdam. De synode ging echter met de onderhandelingen verder. Dat was voor de beide predikanten en hun volgelingen aanleiding niet mee te gaan met de Vereniging met de Dolerenden, in  tegendeel: hun Christelijke Gereformeerde Kerk ‘voort te zetten’.

Ds. J.R. Kreulen (1820-1904), de voorganger van ds. Draijer te Suawoude.

Ook in Harlingen waren enkele tientallen christelijke gereformeerde gemeenteleden van Kerk A die het samengaan met de Dolerenden van ds. Coeverden Adriani niet zagen zitten. Ze riepen emeritus-predikant ds. J.R. Kreulen (1820-1904) en ds. J.W. Draijer (1851-1894), beiden van Suawoude, te hulp. Op 10 september 1893 kwam ds. Kreulen naar Harlingen, waar onder zijn leiding ambtsdragers gekozen werden. Twee weken later, op 24 september, bevestigde ds. Kreulen hen in het ambt.

Ds. J.W. Draijer (1851-1894) van Suawoude.

Ds. Draijer nam het toen van hem over. Hij werd benoemd tot consulent van de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente te Harlingen. Op 16 november preekte hij er en op 14 december kwam hij opnieuw naar Harlingen en sprak daar de openingsrede uit bij het in gebruik nemen van het “doelmatige kerkgebouw, door de heer H. van Asperen ingericht. Onze zeer geachte consulent ds. Draijer sprak een boeiende rede uit naar aanleiding van psalm 50 vers 14 (‘Offert Gode dank en betaalt de Allerhoogste uw geloften!’). Eene diepe stilte kenmerkte de schare, die zoo groot was dat lang niet allen een plaats in het gebouw konden vinden”.

Uit: ‘De Wekker’, 29 december 1893.

Weliswaar zat het kerkje (een voormalige paardenstal) vol, het ledental was ‘betrekkelijk gering. Allen blijven echter trouw’, zo rapporteerde de Christelijke Gereformeerde classis Leeuwarden in oktober 1894.

Ds. H.J. Allaart (van 1895 tot 1923).

Ds. H.J. Allaart (1864-1923). Foto: met dank aan de heer G. Kuiper te Appingedam.

Terug naar de Dolerende Kerk: Ds. Coeverden Adriani had in 1891 emeritaat gevraagd en verkregen, zodat de kerkenraad van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk op zoek moest naar een opvolger. Men vond deze in de persoon van ds. H.J. Allaart (1864-1923) uit Deventer. Op 21 april 1895, na een vacante periode van ruim vier jaar, deed hij intrede in de kerk aan de Zuiderhaven. Vele jaren lang was hij aan de kerk van Harlingen verbonden; aanvankelijk tot 1899 als predikant van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Kerk B) en daarna tot 1923 als predikant van De Gereformeerde Kerk te Harlingen. Over hem later meer.

De Gereformeerde Kerk te Harlingen (1899).

Met het oog op de scheuring die in 1893 in de Christelijke Gereformeerde Gemeente (Kerk A) aan de Zoutsloot plaatsvond mag het geen verbazing wekken dat het in Harlingen nog tot 1899 duurde eer beide plaatselijke kerken tot overeenstemming konden komen om samen te gaan. De kerkenraad van Kerk A wilde rustig aan doen opdat de scheur in Kerk A zich niet zou verbreden!

Ds. J.K. van Goor (1840-1903).

Op 4 mei 1899 was het echter toch zover: toen kon de verenigingsacte van ‘De Gereformeerde Kerk te Harlingen’ ondertekend worden. De Gereformeerde Kerk te Harlingen had toen de beschikking over twee predikanten en twee kerkgebouwen. Ds. J.K. van Goor (1840-1903) was (tot zijn overlijden in 1903) predikant van het kerkgebouw aan de Zoutsloot en ds. Coeverden Adriani (tot 1900) en daarna ds. Allaart (tot zijn overlijden in 1923) als predikant van de kerk aan de Zuiderhaven.

Naar deel 3 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info