De Gereformeerde Kerk te Willemstad (2)

De Doleantie van 1886.

( < Naar deel 1 ) – In de jaren na het verdwijnen van de kleine Christelijke Afgescheidene Gemeente in Willemstad bleven de ontwikkelingen in de hervormde kerk elkaar opvolgen. Net als in de tijd van de Afscheiding van 1834, waaruit de gemeente in Willemstad-Fijnaart voortkwam, bleef de strijd tegen de synodale hiërarchie en tegen de oprukkende vrijzinnigheid in de kerk voortgaan.

De hervormde Koepelkerk.

Naar veler oordeel was de oorzaak van ‘het verval der hervormde kerk’ vooral gelegen in het in 1816 door de overheid in de Nederlandse Hervormde Kerk ingevoerde Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk, waardoor de Algemeene Synode en haar Synodale Commissie in het centrum van de macht kwamen, ten koste van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten. Het Algemeen Reglement was in de plaats gekomen van de aloude Dordtse Kerkorde van 1618-1619, die de plaatselijke gemeenten veel meer zelfstandigheid en ruimte toekende. Ook werden de belijdenisgeschriften en de leertucht niet meer gehandhaafd. Daardoor was de kerk volgens hen in diep verval geraakt.

De Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden (1883).

‘De Heraut’, april 1883.

Verscheidene keren waren afgevaardigden van hervormde kerkenraden bijeen geweest om over deze zaken te spreken, zoals in 1883, toen in Amsterdam de Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraden gehouden werd, mede georganiseerd door dr. A. Kuyper (1837-1920), die later een van de voormannen van de Doleantie werd. Tijdens die Conferentie werd beraadslaagd over de vraag wat te doen tegen de nieuwe proponentsformule, die door aanstaande predikanten ondertekend moest worden. Het doel van de Conferentie werd duidelijk weergeven in de schriftelijke verklaring die men bij binnenkomst moest ondertekenen: “Ondergeteekenden, hunne namen op deze presentielijst plaatsende, betuigen daardoor tevens hunne hartelijke instemming met de DRIE FORMULIEREN VAN EENIGHEID als accoord van kerkelijke gemeenschap, niet VOOR ZOOVERRE, maar OMDAT zij met den Woorde Gods overeenkomstig is”.

De nieuwe proponentsformule gaf aan predikanten door de formulering volgens de deelnemers aan de Conferentie veel te veel vrijheid om af te wijken van de gereformeerde leer door te verklaren in te stemmen met de gereformeerde belijdenisgeschriften ‘voor zover zij met Gods Woord overeenkomen’. Op de genoemde presentielijst komen overigens geen afgevaardigden van Willemstad voor.

De Doleantie neemt een aanvang (1886).

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

In Kootwijk was de kerkenraad begin 1886 uit de Hervormde Kerk gestapt, waardoor de eerste Dolerende Kerk ontstond. De oorzaak was het feit dat de door de kerkenraad beroepen kandidaat, J.H. Houtzagers (1857-1940), door de hervormde kerkelijke besturen niet werd erkend, maar toch door de kerkenraad in het ambt bevestigd werd. De weigering hem te erkennen was te danken aan het feit dat kandidaat Houtzagers aan de in 1880 door o.a. dr. A. Kuyper gestichte Dolerende Vrije Universiteit gestudeerd had. Na Kootwijk volgden verscheidene andere Dolerende Kerken, en op 16 december 1886 ontstond in Amsterdam de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), nadat tachtig kerkenraadsleden door de kerkelijke besturen waren geschorst vanwege hun verzet tegen – kort gezegd – de hervormde synodale hiërarchie.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

Binnen een maand na de Doleantie in Amsterdam organiseerden de Amsterdammers in ’s Lands hoofdstad het Gereformeerd Kerkelijk Congres (link), dat van 11 tot en met 14 januari 1887 gehouden werd. Ook hier moest men bij binnenkomst een verklaring ondertekenen, waarin tot uiting kwam dat men ‘de reformatie der kerk [c.q. de Doleantie] plichtmatig’ achtte. Er werd dan ook door de 1.500 aanwezige hervormde (kerkenraads-) afgevaardigden uitvoerig gesproken over de vraag hoe de Doleantie ook elders in het land tot stand kon komen.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

De aanwezigen kregen veel informatie over de wijze waarop men het best te werk kon gaan om de Dolerende Kerk in eigen dorp of stad te institueren. Er werden lezingen en vraag- en antwoordsessies gehouden en mondelinge en schriftelijke informatie werd verstrekt. Van veel belang waren de Modellenboekjes, met voorgedrukte concept-formulieren die men kon gebruiken om de Doleantie op ordelijke wijze te doen plaatshebben. Het is onbekend of uit Willemstad een afvaardiging op het Congres aanwezig was, want er bestaat geen presentielijst.

Het eerste verzoek aan de kerkenraad (1888).

C. Maris Az. was van 1889 tot 1915 ouderling van de (Nederduitsche) Gereformeerde Kerk te Willemstad.

Hoe dan ook, ook in Willemstad waren hervormde gemeenteleden die het met de kerkelijke koers niet eens waren. Op 21 november 1888 richtte een aantal van hen zich tot de kerkenraad met een verzoek. Het waren C. Maliepaard, C. Maris Azn., W. Timmers Pzn., G. Dane, J. Dubbelman, G.J. van der Flier en P.W. Bakker. Ze vroegen de kerkenraad “voor gemeente de boeien van de goddelooze staatssynodale organisatie van 1816 te verbreken”. Ook verzocht men de kerkenraad het Algemeen Reglement af te schaffen en de Dordtse Kerkorde weer kracht en geldigheid te verlenen. Op 12 december reageerde de kerkenraad op het verzoek. De broeders werden gewaarschuwd hun dwalingen op te geven, geen nieuwe kerk te stichten en de eenheid van de kerk niet te verstoren. Een nieuwe kerk stichten was echter hun doel niet. De oude Hervormde Kerk te reformeren, in het goede spoor te brengen, was hun streven.

Het tweede verzoek (1889).

De eerste uitgave van het ‘Algemeen Reglement’ van 1816.

Het tweede verzoekschrift van de zeven broeders was uitvoeriger dan het eerste. Allereerst werd het eerder gedane verzoek herhaald, namelijk om ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen‘, het Algemeen Reglement af te schaffen en de Dordtse Kerkorde opnieuw in te voeren. Ook gingen ze uitvoerig in op hetgeen de kerkenraad in zijn antwoord hun voor de voeten wierp. Ook werd het antwoord van de kerkenraad ontleed en van commentaar voorzien ‘en op afdoende gronden weerlegd’. Ze verzochten de kerkenraad binnen drie weken te reageren, ‘want de langdurige zonde onzer kerk mag niet langer door u onbestreden gelaten worden’. Ook deze brief trof geen doel.

Vanuit Klundert daagde hulp. Daar was op 14 januari 1887 (de laatste dag van het Gereformeerd Kerkelijk Congres!)  onder leiding van ds. A. van Veelo (1844-1910) de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd. De kerkenraad van die gemeente (met zijn toenmalige predikant ds. J.H. Feringa (1859-1925)) drong er bij de kerkenraad van Willemstad op aan de ‘reformatie der kerk’ ter hand te nemen.

De instituering van de Dolerende Kerk (1889).

‘De Heraut’, 10 november 1889.

Wat nu te doen? Men zocht contact met ds. Feringa van Klundert om advies. Deze kwam op 26 september 1889 naar Willemstad, waar die avond tweeëntwintig hervormde gemeenteleden bijeen waren. Allereerst legde de predikant uit wat de bedoeling was, vroeg of ieder het er mee eens was om de reformatie van de kerk ter hand te nemen; en toen allen die verklaring toegestemd en ondertekend hadden, ging men over tot de verkiezing van ambtsdragers. Want de hervormde kerkenraadsleden erkenden ze niet meer.

K. Dane Czn. werd als ouderling gekozen.

Als ouderlingen werden K. Dane Czn. en C. Maris Azn. aangewezen, terwijl als diakenen gekozen werden L.G. van der Gijp en J. van Sprang Azn.

J. van Sprang Azn. was jaren lang diaken in Willemstad.

Natuurlijk kregen de gemeenteleden, overeenkomstig de Dordtse Kerkorde, de gelegenheid eventuele bezwaren tegen de verkozenen in te dienen. Dat gebeurde niet, zodat de predikant op 20 oktober opnieuw de steven naar Willemstad wendde. De predikant had inmiddels een Acte van Reformatie opgesteld, waarin duidelijk aangegeven werd welke stappen men ondernomen had richting de hervormde kerkenraad, en hoe deze daarop gereageerd had. Ook werd in de Acte verklaard dat het Algemeen Reglement voor de gemeente was afgeschaft en vervangen was door de Dordtse Kerkorde, waaraan opnieuw kracht en geldigheid verleend was. Diezelfde avond werden de verkozen ouderlingen en diakenen in het ambt bevestigd, waarmee de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Willemstad een feit was.

De kerkdiensten.

De Groenstraat in de tijd dat ‘ergens’ in die straat in de  schuur van Van der Gijp de Dolerende kerkdiensten gehouden werden.

De hervormde kerkvoogden, net als veel andere hervormde gemeenteleden, zagen geen heil in de reformatie der kerk en ‘bleven achter’. De toegang tot de hervormde kerk werd de Dolerenden ontzegd. De kerkdiensten werden sinds augustus 1889 aanvankelijk achtereenvolgens gehouden in een tweetal schuren (vanaf eind juni 1890 in die van Van der Gijp aan de Groenstraat). Dat was natuurlijk een noodoplossing. Er moest snel een heus kerkgebouw komen. Men had al een stuk grond bemachtigd, achter de bebouwing langs de Voorstraat; de kerk was (en is nog steeds) toegankelijk via een steeg. Maar door tegenwerking van verschillende kanten werden de plannen bemoeilijkt. Toen de kerkenraad B en W toestemming vroeg een kerkgebouw te stichten werd daarop negatief gereageerd. B en W waren bang dat  door de stichting van ‘een nieuwe secte’ onrust in de gemeente verwekt zou worden en de eenheid onder de bevolking zou verbreken. Overigens – zo verklaarden B en W – mochten ze volgens de wettelijke regels die toestemming niet geven.

De stichting van een eigen kerkgebouw (1890).

Een kaart (van de tegenwoordige toestand) met de ligging van de kerk (die tegenwoordig kerkelijk centrum ‘De Gaard’ heet) achter de bebouwing langs de Voorstraat. De toegang was (is) via een steeg (zie rode pijl).

Niet voor één gat te vangen richtte de kerkenraad zich tot Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Daar viel de redenering van B en W door de mand, want GS gaven de gewenste toestemming voor de bouw van een kerk wél. Maar ook B en W gaven niet op. Ze schreven in mei 1889 een verzoekschrift aan de Koning, Willem III, en vroegen het besluit van Gedeputeerde Staten te vernietigen. De vorst reageerde op 19 april 1890 echter afwijzend: het door B en W genoemde wetsartikel verbood het geven van toestemming voor de stichting van een kerkgebouw helemaal niet maar, zei de koning, gebood het juist! B en W konden niet anders dan op 3 juli 1890 toestemming voor de kerkbouw te geven, op grond van hetzelfde wetsartikel waarop men de bouw eerst verboden had…

Weliswaar was men nu een jaar achter op schema, maar ondertussen had men niet stilgezeten. De Dolerende gemeenteleden hadden diep in de buidel getast en hadden intussen fl. 3.800 bijeengebracht. En op 28 juni 1890 kon de inschrijving plaatsvinden, onder leiding van W.H. Zegboer uit Fijnaart. De laagste inschrijving bedroeg fl. 7.200; op 28 juli kon het 82-jarige gemeentelid C. Dane de eerste steen leggen.

Een oude foto van de Dolerende (gereformeerde) kerk.

Maar natuurlijk moesten er opnieuw problemen opduiken. De buurvrouw weigerde toestemming om op haar terrein bouwstellingen te plaatsen en dreigde er een zaak van te maken. Die poging had echter geen succes, al werd wel bepaald dat geen ramen geplaatst mochten worden in de zijmuur die aan haar terrein grensde.

Er waren echter ook verblijdende ontwikkelingen. Toen de kerk bijna gereed was en nagedacht werd over de plaatsing van een orgel, schonken enkele gemeenteleden zowel een orgel, als lampen en kerkbijbels. Op 10 december 1890 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen! Ds. Feringa van Klundert had daarbij de leiding.

Het beroepingswerk begint.

Ds. J.H. Feringa (1859-1925) institueerde de kerk van Willemstad.

Consulent ds. J.H. Feringa raadde de kerkenraad aan spoedig een eigen predikant te beroepen. Op 4 maart 1891 leidde hij daartoe een bidstond ter voorbereiding van het beroepingswerk. Een tweetal beroepen werd uitgebracht, het eerste in maart op kandidaat D. Koffijberg (1844-1911) en het  tweede in april op ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) van Oude en Nieuwe Wetering. Beiden bedankten. In september 1891 werd samen met de kerk van Fijnaart oefenaar W.J. Gauillaume (1839-1918) van Ooltgensplaat beroepen, maar ook dat mislukte. Uiteindelijk werd in februari 1892 een woning als pastorie gehuurd, en kon men op ds. A. Schouten (1864-1954) van Charlois een beroep uitbrengen, die het aannam en op 5 juni 1892 intrede deed.

De Gereformeerde Kerk te Willemstad (1892).

Ds. Schouten deed dus op 5 juni 1892 intrede in de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Willemstad. Een paar weken later veranderde de naam in De Gereformeerde Kerk te Willemstad. Dat werd veroorzaakt door de landelijke kerkenfusie die op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk plaatsvond.

In de Keizersgrachtkerk in Amsterdam werden ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ officieel geconstitueerd (foto: gebroeders Douwes).

Al snel nadat in 1886 de Doleantie was doorgebroken namen de Nederduitsche Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerk (zélf het product van de kerkenfusie in 1869) contact met elkaar op en knoopten landelijke onderhandelingen aan over eenwording. Dat ging aanvankelijk helemaal niet zo gladjes, want er waren verschillen in de visie op de doop en het Verbond, over andere leerstukken, en vooral was er aanvankelijk ook een minder vriendelijke onderlinge verstandhouding, vooral in de landelijke kerkelijke bladen, zoals De Vrije Kerk van ds. H. Beuker (1834-1900), De Heraut, geleid door de voorman van de Doleantie, dr. A. Kuyper en De Bazuin, uitgegeven ten voordele van de Theologische School te Kampen.

Bovendien waren in de Christelijke Gereformeerde Kerk nogal wat mensen die geen heil zagen in samensmelting met de Dolerenden. Hoe zou het aflopen met de Theologische School in Kampen? Zou die niet door de Dolerende Vrije Universiteit te Amsterdam van de kaart geveegd worden? En waarom werd de naam van Christus uit de nieuwe kerknaam (‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’) verbannen? En wat was er de reden van dat de plaatselijke Gemeenten niet gehoord waren over de kerkenfusie?

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Deze bezwaren leidden ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) te Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag er toe op de Christelijke Gereformeerde synode een bezwaarschrift tegen de ‘ineensmelting’ in te dienen.  Men vroeg de synode de onderhandelingen meteen stop te zetten en de fusie niet te laten doorgaan. De synode besloot echter de kerkenfusie gewoon te laten plaatsvinden, waarna de twee predikanten en hun volgelingen (hier en daar ook (gedeelten van) gemeenten, de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk constitueerden en zich van de Gereformeerde Kerken afscheidden.

Ds. J. Wisse Czn. (1834-1921).

Hoe dan ook, op 17 juni 1892 ontstond door de fusie het kerkverband van De Gereformeerde Kerken in Nederland en daarbij voegde zich ook de kerk van Willemstad.

Ds. A. Schouten (van 1892 tot 1899).

Over ds. Schouten schreef een tijdgenoot het volgende: “Alle conservatisme was hem vreemd. Hij benaderde het leven in al zijn wisselingen. Dat was ook het geheim van zijn Schriftuurlijke krachtige prediking, die zich heel dicht bij de Schrift hield, doch die de polsslag van de tijd ten volle verwerkte. Was dit niet het geheim dat hij de kerken vol hield tot zijn laatste preek?”

Ds. A. Schouten (1864-1954).

“Hij was een patriarchale figuur die ontzag inboezemde. De mensen konden hem eigenlijk niet dan met schroom benaderen. Doch het ijs smolt bij allen, die voor hem het hart openden. Dan was hij de zieleherder bij uitnemendheid, die met grote bewogenheid de noden van de aan hem toevertrouwde zielen op het hart droeg. Hij kon er mee worstelen, en zo ging heel het leven van de gemeente, die hij diende, hem ter harte”. Op 28 mei 1899 nam ds. Schouten afscheid van Willemstad en vertrok naar de kerk van Rozenburg.

Ds. E. Zwiers (van 1899 tot 1909).

Ds. E. Zwiers (1863-1926) stond tien jaar als predikant in Willemstad.

Ds. E. Zwiers (1863-1926) uit het Friese Anjum volgde hem op en deed nog in het zelfde jaar, op 1 oktober 1899, intrede.

“Aanvankelijk ging het in Willemstad goed. Zijne prediking werd hoog gewaardeerd, het getal hoorders nam geregeld toe, zoodat men zeide ‘hem wel geen drie jaar te zullen houden’. Het kerkelijk leven en heel de leefwijze en de levenspraktijk waren daar evenwel zoo gansch anders dan hij gewoon was, dat hij zich daar nooit recht thuis gevoelde zoodat, toen hij, na een arbeid aldaar van tien jaren, beroepen werd naar Raamsdonk, hij dat beroep aannam”. Op 24 oktober 1909 nam ds. Zwiers afscheid.

Ds. W.T. van Dam (van 1912 tot 1917).

Ds. W.T. van Dam (1872-1918).

Op 20 oktober 1912 deed ds. W.T. van Dam (1872-1918) van ’s-Gravendeel intrede in Willemstad. De predikant trouwde hier met mej. S. Maris. “Meelevend met ieder, die in druk verkeerde, was het hem een genot anderer leed te verzachten. Zichzelven alle weelde ontzeggend, vond men hem steeds gereed naar en boven vermogen bij te staan. Zichzelven arm, was hij anderen rijk. Die het raam zijner omstandigheden kende heeft daarom nooit kunnen goedkeuren wat min-opene en min-vertrouwbare karakters voor schaduwen op zijn levensweg hebben verspreid. Tegen ondeugende menschen was hij niet opgewassen”.

S. Vermolen was vanaf 1893 tot 1924 ouderling, diaken en/of scriba van de kerk te Willemstad.

Op 27 mei 1917 nam hij afscheid en vertrok hij naar de kerk van Heerjansdam. In Heerjansdam overleed hij. “Met stervende lippen mocht hij zijne moeder, die nog juist was aangekomen, toeroepen: ‘Nu ga ik naar Koning Jezus!’ Daarop was hij niet meer. Op donderdag 12 november 1918 werd zijn stoffelijk overschot onder veel belangstelling aan den schoot der aarde toevertrouwd. Onderscheidene afgevaardigden der kerken te ’s-Gravendeel en Willemstad woonden de droeve plechtigheid bij”.

Ds. J.A. Verhoog (van 1919 tot 1923).

Ds. J.A. Verhoog (1884-1954).

Op 24 augustus 1919 deed ds. J.A. Verhoog (1884-1954) van Reeuwijk en Sluipwijk intrede in Willemstad. Vier jaar was hij daar predikant en vertrok toen naar de kerk van Klazienaveen in Drenthe.

Ds. J.W. Eggink (van 1924 tot 1930).

De kerkenraad beriep vervolgens kandidaat J.W. Eggink (1888-1968), die op 27 april 1924 intrede deed.

Ds. J.W. Eggink (1888-1968) op latere leeftijd.

Hij was “een zeer bescheiden man. Een predikant van de oude stempel, met een gruwelijke hekel aan elke vorm van schijnheiligheid. Dat heeft het hem niet altijd makkelijk gemaakt in zijn leven, want hij keerde zich tegen alle onwaarachtigheid en stond open voor al wat hulpbehoevend was. (…) Zijn woorden waren bedachtzaam en weloverwogen”. Op 24 augustus 1930 nam  hij afscheid wegens vertrek naar de kerk van Geldermalsen.

De kerkenraad zette het beroepingswerk in gang, juist in de tijd dat in 1929 in New York de Beurskrach plaatsvond en de wereld in een grote economische crisis terecht kwam, die ook ons land niet oversloeg.

Naar deel 3 > 

© 2021. GereformeerdeKerken.info