De Gereformeerde Kerk te Willemstad (1)

De Gereformeerde Kerk te Willemstad vond haar oorsprong in de instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), in september 1889. Maar er is ooit ook een Christelijke Afgescheidene Gemeente geweest, in combinatie met het nabijgelegen Fijnaart, omdat daar ook enkele leden woonachtig waren. Deze gemeente bestond van 1836 tot 1864 en ging daarna te niet.

Kaart: Google.

De Afscheiding van 1834.

Van de bijna 2000 inwoners van Willemstad in 1849 behoorden verreweg de meeste inwoners tot de Nederlandse Hervormde kerk en waren slechts enkele tientallen lid van de plaatselijke Christelijke Afgescheidene Gemeente. Maar al ver voor die tijd – zelfs nog voordat ds. H. de Cock (1801-1842) van Ulrum zich van de hervormde kerk afscheidde – waren in en in de omgeving van Willemstad volgens de Minister van Eeredienst in 1827 enkele personen die ‘neigden tot het dweepachtige’. Daarmee bedoelde men vooral Dirk van der Made in Klundert, die brochures van ds. D. Molenaar (1786-1865), A. Capadose (1795-1874) en I. da Costa (1798-1860) verspreidde, waarin kritiek geuit werd op de vrijzinnigheid in de hervormde kerk en opgeroepen werd om toch vooral aan de ‘onversneden Bijbelse Waarheid’ vast te houden.

De eerste Afgescheiden predikant in ons land, ds. H. de Cock (1801-1842).

Ook werd gewezen naar oefenaars, die in particuliere woningen ‘kerkje speelden en als prediker wilden pralen’. In Willemstad gebeurde dat bijvoorbeeld bij Jan Sneep in huis, waar gebeden en gepreekt werd en psalmen gezongen werden. Ook werd na afloop geld in een bus gegooid. Dat waren allemaal kerkelijke activiteiten, die door de overheid voor dit soort bijeenkomsten verboden waren. Want men had geen toestemming van de plaatselijke overheid en men was geen erkend kerkgenootschap.

Jan Sneep had tegenover de burgemeester verklaard dat hij door de (hervormde) classis Breda toegelaten was om dit soort huisbijeenkomsten te leiden, maar de voorzitter van de classis verklaarde juist dat men ‘de dweeper’ na zijn examen had afgewezen. Ook vond Jan Sneep dat ze gerust met achtendertig personen bij elkaar mochten zijn, omdat er mensen uit twee plaatsen aanwezig waren (Willemstad en Fijnaart). Volgens hem mocht je het maximaal door de overheid toegestane aantal toehoorders van twintig personen dus maal twee doen. Daarna horen we niets meer van Jan Sneep.

De eerste Afgescheidenen in Willemstad.

De hervormde kerkenraad van Willemstad behandelde in april 1836 een ingekomen schrijven, ondertekend door dertien gemeenteleden, door de kerkenraad aangeduid als ‘H.B. van Iserloo en consorten’. Ze deelden mee zich van het hervormd kerkgenootschap af te scheiden. De kerkenraad verdacht Van Iserloo van valsheid in geschrifte, omdat ook enkele personen met hun naam hadden ondertekend van wie bekend was dat ze niet konden schrijven, of dat hun geestvermogens door hoge ouderdom aangetast waren. Er werd daarom door de kerkenraad een aanklacht tegen hem ingediend. Ouderling A. Timmers en diaken Arij J. van der Giessen waren het daarmee niet eens. Trouwens, al snel bleek dat er geen aanleiding was om een gerechtelijk onderzoek in te stellen. De minister accordeerde dat oordeel korte tijd later.

De hervormde Koepelkerk te Willemstad.

Er kwam langzaam meer weerstand in de hervormde gemeente. Corstiaan Maris en zijn vrouw Geertje Borgers, en ook Cornelis Dane werden een paar maanden later – halverwege 1836 – door een kerkenraadsafvaardiging bezocht omdat ze de erediensten niet meer bijwoonden ‘uit ontevredenheid met de bepalingen van het hervormd kerkbestuur’, waarmee ze het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk bedoelden, dat in 1816 door de overheid aan de hervormde kerk opgedrongen was. Daarin was een machtspositie gegeven aan de Algemeene Synode en haar Synodale Commissie, zeer ten koste van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten. Al gauw werd die bestuursvorm de ‘synodale hiërarchie’ genoemd. Het Algemeen Reglement was volgens velen bovendien de oorzaak van de ongehinderde doorgang van de vrijzinnigheid in de hervormde kerk. Hoe dan ook, de kerkenraad trof de genoemde personen niet thuis.

Enige tijd later, eind 1836,  verklaarde diaken Arij J. van der Giessen dat hij bij de doop van zijn kind de doopvragen niet zou beantwoorden. Die mededeling hield kritiek in op de volgens hem vrijzinnige leer die ‘in de christelijke kerk alhier’ (in Willemstad) gepredikt werd. En hoe ds. Krom en zijn medekerkenraadsleden hem ook trachtten te overtuigen van zijn ongelijk, Arij van der Giessen hield zijn rug recht. Ds. Krom zou zich daarom tot het classicaal bestuur wenden in verband met de beschuldiging van onrechtzinnigheid. Van der Giessen werd kort daarop, in december, geschorst in zijn ambt. Hij kwam niet voor herverkiezing in aanmerking.

Toen de kerkenraad het lijstje met opzeggingen eens bij langs ging, bleken in totaal zich 29 personen te hebben afgescheiden. Kennelijk hebben ‘velen van hen zich in de loop der jaren weer bij de hervormde kerk aangesloten’, want de Afgescheiden Gemeente was en bleef zeer klein.

In Fijnaart.

Fijnaart, lang geleden…

Een paar maanden voordat de eerste Afgescheidenen in Willemstad zich meldden, waren het bouwboer Cornelis Versluijs en zijn vrouw Elsje Francijna Sneep met hun zeven kinderen, die zich in januari 1836 afscheidden. Daarna volgden nog verscheidene anderen. Over de afscheiding van Cornelis Versluijs schreef de predikant van Fijnaart, ds. W.G. van den Broek een uitvoerig verhaal. Vooral na de dood van Versluijs’ zus Magdalena zou Cornelis zich zijn gaan verzetten tegen de predikanten, al bezocht hij aanvankelijk de kerkdiensten nog wel, maar alleen ‘omdat hij het bederf in de kerk moest opmerken’.

Tijdens een aan hem gebracht huisbezoek hadden de predikant en ouderling Soeters zich volgens de predikant na verloop van tijd maar ‘verwijderd om het twistvuur te dempen’, maar ze hadden hem wel verzocht zich van het avondmaal te onthouden. Versluijs en zijn echtgenote negeerden die oproep. “Het was bij die gelegenheid dat Catharina Broere, de vrouw van zijn [Versluijs’] arbeider, aan de tafel des Heeren aanzittende, zulk een ontzettend geschreeuw maakte, dat het velen ontstelde en ontstichtte, men haar verwijderen moest en naar de kerkekamer bragt, als wanneer gemelde Versluijs van zijne zitplaats kwam, langs de tafel des avondmaals ging met een hem gewoon lagchend gelaat, terwijl de Gemeente ter herstelling der orde zong”. Een verregaand onstichtelijk gebeuren dus, al kan door het ontbreken van archiefstukken geen ‘hoor en wederhoor’ toegepast worden.

Cornelis liet zijn kind in december 1836 dopen, maar gaf op de tweede doopvraag (over de ‘in de christelijke kerk alhier’ gepredikte leer) geen antwoord. Een paar weken later scheidden hij en zijn vrouw zich van de hervormde gemeente te Fijnaart af. Ze sloten zich aan bij de Afgescheiden Gemeente van Willemstad, die daarom Christelijke Afgescheidene Gemeente te Willemstad-Fijnaart genoemd werd.

De gemeente te Willemstad-Fijnaart geïnstitueerd (1836).

Ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) van Almkerk-Nieuwendijk, die de gemeente van Willemstad-Fijnaart institueerde en er zo nu en dan preekte.

Op 5 september 1836 werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Willemstad-Fijnaart geïnstitueerd door ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) uit Almkerk-Nieuwendijk, een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Ds. H.J. Krom, sinds 1822 hervormd predikant te Willemstad, vertelde daarover het een en ander in een rapport aan het classicaal bestuur van Breda.

De predikant de stad in gebracht.

Het was hem namelijk bekend geworden dat ds. Gezelle Meerburg op die vijfde september in Willemstad zou arriveren. Het stadsbestuur wilde trachten zijn komst te verhinderen, want men wilde ‘geen verwarring en verbittering’ onder de hervormde bevolking. Maar… Huibert Dane, wethouder en loco-burgemeester van Willemstad, verklaarde dat hij zou zorgen dat de predikant wél in de stad zou kunnen komen ‘en niemand zal mij dat verhinderen’. En inderdaad, Cornelis Dane, broer van de wethouder, bracht de predikant in een rijtuig de stad in! De schildwacht bij de stadspoort vroeg Cornelis weliswaar naar zijn paspoort, maar voordat de man er erg in had gaf Cornelis het paard de sporen! Ds. Gezelle Meerburg logeerde vervolgens bij schipper Willem van Iserloo.

Het stadhuis van Willemstad.

De hele avond, zelfs tot diep in de nacht, hielden ze in de woning van Adriaan Boere een vergadering ‘niet alleen voor Afgescheidenen, maar ook voor allen die, hetzij uit helling tot afscheiding, of uit nieuwsgierigheid hem wilden horen preken’. Er waren veel meer dan de geoorloofde twintig toehoorders aanwezig, terwijl bovendien de ramen open stonden om de buiten verzamelde dorstigen naar het Woord te laten mee genieten, nog afgezien van hen die op zolder meeluisterden. In de officiële stukken wordt gesproken van ‘een talrijke, ook van elders samengevloeide schare’.

Tijdens diezelfde nachtelijke vergadering werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente Willemstad-Fijnaart door de predikant geïnstitueerd, door de bevestiging van de ouderlingen Adriaan Boere en Pieter Noorlander (de namen van de diakenen worden niet genoemd).

De burgemeester van de stad voelde zich door de clandestiene toegang tot zijn stad van ds. Gezelle Meerburg zeer vernederd, omdat hij tevoren de stadscommandant uitdrukkelijk opdracht gegeven had te zorgen dat de predikant de stad niet in zou komen. Dat mislukte dus. De burgemeester en een wethouder gingen toen zelfs naar de Opperbevelhebber van de vestingstad met het dringende verzoek de dominee de stad uit de jagen. Maar de Opperbevelhebber weigerde dat te doen. Die maatregelen wilde hij slechts toepassen als er ’oproerigheden’ waren. En die waren er niet.

Ds. Gezelle Meerburg weer in Willemstad (1837).

Nog een afbeelding van ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855).

Op 12 juli 1837 was ds. Gezelle Meerburg opnieuw in Willemstad “tot uitoefening – volgens geruchten – van andere predikantswerkzaamheden”. Hij had namelijk op weg naar Willemstad bij Klundert in een woning twee kinderen uit Willemstad gedoopt, een van timmerman Bastiaan Sjerp en een van schippersknecht Frans Lievense. Toen hij Willemstad binnenkwam ‘openbaarden zich tegen hem terstond beginselen van onrustige beweging onder het volk’, en lukte het mr. W. Brand de predikant zover te krijgen dat hij ’s avonds om half twaalf al naar Klundert vertrok.

Dominee Barends toont zich ongerust (1838).

Weliswaar wist de hervormde predikant ds. W.B. Barends van Willemstad dat het aantal Afgescheidenen in zijn stad niet groot was en het laatste jaar niet was toegenomen, toch waren er volgens hem veel gemeenteleden die niet meer in de kerk kwamen maar, zonder zich te hebben afgescheiden, ‘durven te verklaren dat zij de Synode onzer Hervormde Kerk sedert 1816 niet eerbiedigen, in de godsdienst alles verwerpen wat den stempel der nieuwheid draagt, en de predikanten mistrouwen, vermits zij door geene Formulieren van Eenigheid meer gebonden worden’. En wat het ergste was: wethouder Huibert Dane stond aan het hoofd van die groep. Ook hij gehoorzaamde de kerkelijke wetten niet meer en kwam al jaren niet meer in de kerk. Ook de secretaris van het stadsbestuur, Jan van Wijngaarden, was ‘zeer aan het oude gehecht en tegenstander onzer nieuwe kerkelijke verordeningen’. Ds. Barends hoopte dat de koning wethouder Dane na afloop van zijn ambtstermijn, niet weer als zodanig zou benoemen. Stel je voor dat hij de 86-jarige Burgemeester zou opvolgen!

Erkenning gevraagd en verkregen (1841).

De kerk van de Afgescheidenen aan het Vossehol te Willemstad (deze diende van 1839 tot 1864).

Het vragen van overheidserkenning was in Afgescheiden kringen een heikel punt. Sommigen wilden daar niets van weten, anderen zagen er geen kwaad in. Hoe dan ook, de Afgescheiden Gemeente van Willemstad-Fijnaart vroeg in een tweetal rekesten die erkenning wél aan. Zowel de Afgescheidenen in Fijnaart als die in Willemstad richtten zich in augustus 1839 namelijk elk afzonderlijk tot de overheid met het verzoek te worden erkend als Christelijke Afgescheidene Gemeente. Het verzoekschrift van Willemstad werd ondertekend door tien gemeenteleden (mede voor vijftien kinderen), waarvan H.B. van Iserloo, A.J. van der Giessen en F. Lievense volgens de burgemeester gerekend konden worden tot ‘personen van gering vermogen’.

De burgemeester vermeldde in zijn begeleidend schrijven aan de minister dat de drie genoemde personen te Willemstad “een gebouw hebben aangekocht bestaande in een schuur behoorende aan de erven Aard van der Giessen” De schuur stond in een zeer afgelegen deel aan de noordwestkant van de vestingstad, ‘ook Vossehol genoemd’. Het verzoek van Willemstad werd afgewezen, evenals dat van Fijnaart, dat ondertekend was door zes volwassenen mede voor vijftien kinderen. In hun verzoekschrift meldden de Afgescheidenen van Fijnaart dat ze behoorden tot de ‘Afgeschijde Gemeente te Willemstad’. Fijnaart schreef het ongetwijfeld om de broeders en zusters in Willemstad te ondersteunen.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

In januari 1841 werd het tweede verzoekschrift naar de Koning gestuurd, ditmaal ondertekend door vierentwintig personen, van wie er achttien in Willemstad woonachtig waren en zes te Fijnaart woonden. De ondertekenaars verklaarden dat ze als reglement de Utrechtse Kerkorde van ds. H.P. Scholte (1805-1868) uit Utrecht hadden aangenomen. Op 1 april 1841 werd de koninklijke erkenning afgegeven.

Het kerkelijk leven.

Mogelijk ontstond door de erkenningsaanvraag in 1841 een scheuring in de kleine gemeente van Willemstad. Tegenstanders van de vrijheidsaanvraag zouden zich hebben afgescheiden van de gemeente en zouden zich hebben aangesloten bij het landelijke kerkgenootschap de  ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’ (die overigens in Willemstad niet als officiële gemeente bestaan heeft, maar er mogelijk als ‘gezelschap’ bijeenkwam).

Die landelijke Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis (met steeds meer aangesloten plaatselijke gemeenten) ontstond in en na 1838 onder meer uit onvrede over de vrijheidsaanvraag, maar ook uit het feit dat nogal wat Afgescheiden Kerken bij het aanvragen van erkenning een andere kerkorde opgaven dan de aloude Dordtse Kerkorde. Wilde men erkenning krijgen, moest men bovendien afstand doen van de naam ‘gereformeerd’. Volgens de overheid behoorde die benaming toe aan de hervormde kerk. De Kruisgemeenten wilden dat absoluut niet. Zoals we zagen nam ook de gemeente van Willemstad-Fijnaart de Utrechtse Kerkorde aan en niet de Dordtse.

Ds. S.M. Flesch (1812-1862).

Weinig is bekend over het verdere kerkelijk leven van de gemeente Willemstad-Fijnaart. De kerkdiensten werden gehouden in de schuur aan het Vossehol, die daarvoor van 1839 tot 1864 dienst deed. Wel weten we dat ds. Gezelle Meerburg daar verscheidene malen voorging; in juni 1846 kwam de veerboot Ooltgensplaat-De Hel ‘vol volk’ aan om ds. Meerburg te horen; ze begaven zich naar Willemstad. Ook oefenaar Gerrit Jan Raidt (1788-1877) ging wel eens voor, zoals in augustus 1847 (Raidt was destijds opgeleid door ds. H. de Cock uit Ulrum). Ook de naam van ds. S.M. Flesch (1812-1862) wordt genoemd als voorganger in de schuur aan het Vossehol.

Langzaam maar zeker verdwijnt dan de gemeente van Willemstad- Fijnaart in de vergetelheid. Ze ging rond 1864 te niet door haar geringe ledental.

Christelijke Gereformeerde Kerk (1869).

Ter aanvulling nog de opmerking dat zo’n vijf jaar later een landelijke kerkenfusie plaatsvond. In juni 1869 verenigden de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis zich tot de Christelijke Gereformeerde Kerk. Maar voor Willemstad was die gebeurtenis verder van geen belang, want een Afgescheiden Gemeente bestond er niet meer.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info