120 jaar Gereformeerd jeugdwerk (1888-2007) – 2

2. Nederlandsche Bond voor Gereformeerde Knapenleiders (5 februari 1912).

( < Naar deel 1 ) – Hier en daar namen plaatselijke Jongelingsverenigingen de taak op zich een Knapenvereniging op te richten (aanvankelijk ‘knapenvergadering’ genoemd) voor jongens van 12 tot plm. 16/17 jaar. Men beschouwde die vereniging als ‘jeugdafdeling’ van, en als voorbereiding op de Jongelingsvereniging.

Ds. H.A. van Andel (1875-1945) trok zich het lot van de knapenvergaderingen aan.

Tijdens de 21ste Bondsdag van de Gereformeerde Jongelingsbond, die op 20 mei 1909 in het Kurhaus te Scheveningen gehouden werd, spraken weliswaar ook twee ministers én dr. A. Kuyper (1837-1920), maar vooral ds. H.A. van Andel (1875-1945) uit Baarn trok de aandacht van sommigen die zich het lot van de gereformeerde jonge jongens van 12 tot plm. 17 jaar aantrokken, ‘de knapen’ dus. Ds. Van Andel behandelde namelijk het onderwerp De Knapenvergaderingen op Gereformeerden Grondslag. Hij wees er op dat er gelukkig goed georganiseerde Jongelingsverenigingen waren, compleet met een Bond, een blad en met ‘leidraden’, maar dat de inmiddels driehonderd Knapenverenigingen er eigenlijk maar bekaaid afkwamen. Zij hadden geen Bond, geen blad en geen leidraden waarmee het Knapenwerk systematisch en verantwoord kon worden aangepakt.

Het Gereformeerd Knapenblad (1911).

Ds. J.E. Vonkenberg (1869-1934).

De toespraak van ds. Van Andel werd besproken tijdens de Bondsdag van 1910, die op 5 mei dat jaar in Utrecht gehouden werd. Dat was voor ds. J.E. Vonkenberg (1869-1934), voorzitter van de Gereformeerde Jongelingsbond, aanleiding in actie te komen. In Barendrecht, waar hij van mei 1900 tot december 1910 gereformeerd predikant was, bestond ook zo’n knapenvergadering, die geleid werd door o.a. gemeentelid J. Timmermans. De omstandigheden waaronder hij en zijn medewerkers hun werk moesten doen, waren – zeker in verhouding tot die van de Jongelingsverenigingen – niet te benijden: de vergaderingen met de jonge jongens werden bij de leiders aan huis gehouden, en dezen  maakten hun een eigen programma en hun eigen ‘lessen’.

Het eerste nummer van het Gereformeerd Knapenblad.

Ds. Vonkenberg wilde een eind maken aan – wat hij noemde – het Babel der KV-ideeën (elke leider moest immers zelf het wiel uitvinden) – en besloot per 1 januari 1911 tot de oprichting en uitgave van het Gereformeerd Knapenblad, dat aanvankelijk eens per kwartaal en later maandelijks verscheen. Net zoals dat destijds was gebeurd bij Het Gereformeerd Jongelingsblad, werden in het Gereformeerd Knapenblad artikelen gepubliceerd over allerlei onderwerpen, met richtlijnen voor de wijze van behandeling in de knapenclubs (ds. Vonkenberg was niet alleen hoofdredacteur, maar ook eigenaar van het blad). De leiders van de Knapenvergaderingen hadden nu tenminste iets om zich aan vast te houden! Bovendien werden de ‘leidraden’ na verschijning in het Gereformeerd Knapenblad ook zelfstandig als boekjes uitgegeven.

De Nederlandsche Bond van Gereformeerde Knapenleiders opgericht (1912).

In 1909 waren op de bovengenoemde Bondsdag van de Jongelingsverenigingen in het Kurhaus te Scheveningen ook leiders van Knapenvergaderingen van het eiland IJsselmonde aanwezig. Zij kwamen al regelmatig in regionale vergaderingen bij elkaar om over de belangen van hun verenigingen te spreken. Op Hemelvaartsdag 1911 werd zo’n conferentie in Nijmegen gehouden. De leiders uit  IJsselmonde stelden daar voor de honderden Knapenverenigingen in ons land samen te brengen in één landelijke Bond,  die de belangen van de verder uiteraard zelfstandige Knapenvergaderingen zou behartigen. Dat idee sloeg aan en dus ging men aan de slag.

Joh. C. Francken en M. Grashoff.

Zo kon een jaar later, op 15 februari 1912, tijdens een vergadering van zesentwintig Knapenleiders in Rotterdam, de oprichtingsvergadering gehouden worden van De Nederlandsche Bond van Gereformeerde Knapenleiders. Slechts vier van de leiders woonden buiten de provincie Zuid-Holland, maar dat zou snel veranderen. Het bestuur bestond uit Joh. C. Francken en M. Grashoff, “twee stoere werkers, groot in Godsvrucht, even voortvarend als voorzichtig, mensen met schier onbeperkt initiatief, leiders met zeldzame organisatorische gaven, mannen met bijzondere gaven van degelijk Hollandsch koopmanschap”, schreef Ad Kuiper vele jaren later.

Verdere uitbouw.

Deze ‘stoere werkers’ organiseerden al in 1913 de eerste Jaarvergadering. En net als tijdens de Bondsdagen van de Jongelingsverenigingen voerden ook op de Jaarvergaderingen van de Nederlandsche Bond van Gereformeerde Knapenleiders goede sprekers het woord. In 1913 was het bijv. dr. G.Ch Aalders (1880-1961) uit Ermelo die de verzamelde leiders toesprak over Het doel onzer K.V. Tijdens de Jaarvergadering van 1916 was het dr. H. Bavinck (1854-1921) die de verzamelde menigte toesprak over De Opvoeding der rijpere jeugd (later in boekvorm uitgegeven).

Ds. G.Ch. Aalders (1880-1961).

Het Gereformeerd Knapenblad floreerde ondertussen zo goed, dat in 1917 besloten kon worden dat de Bond van Gereformeerde Knapenleiders het tijdschrift voor een bedrag van fl. 3.000 van ds. Vonkenberg overkocht en zo dus het officieel orgaan van de Knapenbond werd. Het jaar 1917 is bovendien van belang omdat in dat jaar het eerste nummer verscheen van het Leidersblad, Orgaan voor bestuurders en leiders van Gereformeerde Knapenvergaderingen in Nederland!

Het eerste knapenkamp te Ermelo (foto: ‘100 jaar gereformeerd jeugdwerk’).

Ook in hetzelfde jaar, 1917, werd in Ermelo het eerste kampterrein in gebruik genomen, waar jaarlijks zomerkampen gehouden werden voor de jongens van de  knapenvergaderingen, natuurlijk voor ontspanning, maar niet te vergeten ook voor ‘principiële onderwijzing’. Je was tenslotte een gereformeerde jongen of je was het niet. Dat kamp in Ermelo groeide uit tot omvangrijk en belangrijk kampwerk. De jongens konden in de daarvoor aangeschafte ‘vaste houten gebouwen’ een week logeren ‘met waterleiding en elektrisch licht’. In grote gemeenschappelijke slaaptenten werden onder leiding van de leiding dan de nachten doorgebracht.

Het kampgebouw te Driebergen (foto: ‘100 jaar gereformeerd jeugdwerk’).

Een Oudersvereniging?

Ds. H.J. Heida (1875-1964) van Stadskanaal vestigde in 1919 de aandacht van de Knapenleiders op een andere belangrijke zaak: de oprichting van een Oudersvereniging. Hij deed dat tijdens de Jaarvergadering van de Bond van Gereformeerde Knapenleiders. “Omdat ‘knapen’ (en jonge meisjes) in de leeftijd van 12 tot plm. 16/17 jaar de zelfstandigheid missen om te komen tot de oprichting en instandhouding van de vereniging treden hier de ouders op, waartoe ze zich eerst verenigen in een Oudersvereeniging. De ouders zijn immers de eerstgeroepenen tot de zorg voor hun kinderen in opvoedkundig opzicht?”

Ds. H.J. Heida (1875-1964).

De Oudersvereniging zou dus geschikte leiders (en voor de meisjesvergaderingen leidsters) moeten zoeken, adviezen geven, mee beraadslagen over de gang van de werkzaamheden, over het vinden van vergaderplaatsen, het aanschaffen van hulpmiddelen enz., terwijl in de kerkelijke gemeente de sympathie voor deze arbeid zou moeten worden opgewekt en verlevendigd. Zo groeide ook het werk van de Knapenvergaderingen steeds verder uit.

Het praktische werk.

De plaatselijke knapenclubs stonden dus onder leiding van een ‘leider’, die als voorzitter optrad. De andere bestuursfuncties werden verdeeld onder de leden van de vereniging (penningmeester, secretaris en eventuele andere functies), dat alles natuurlijk onder toezicht van de voorzitter. Men ging ervan uit dat het zelfstandig maken van een ‘inleiding’ – zoals dat op de Jongelingsverenigingen gebeurde – boven de macht van de jonge jongens uitging en dat dit bovendien nogal eens zou uitlopen op het overschrijven van wat in de leidraad verteld werd. Ook van het houden van een serieuze bespreking van zo’n inleiding zou naar men meende niet veel terecht komen.

Ook Knapenvergaderingen hadden een eigen insigne, zelfs plaatselijk, zoals hier dat van het Friese Koudum.

De Bond van Gereformeerde Knapenleiders stuurde er dan ook op aan dat de leiders van de verenigingen eerst zélf met de jongens een onderwerp behandelden, en vervolgens aan een van hen opdracht gaf de volgende keer aan de hand van het gehoorde en met gebruik van de ‘leidraad’ een opstel te maken. Onder leiding van de voorzitter kon daarover dan de volgende keer een discussie gevoerd worden.

Meestal had de behandelde stof betrekking op de Bijbelse Geschiedenis, de Vaderlandse Geschiedenis en de Kerkgeschiedenis, terwijl zo nu en dan ook onderwerpen uit de Zending konden worden behandeld. Na de pauze werden vaak minder ‘zware’ activiteiten ondernomen, zoals het houden van een voordracht, o.i.d.

_________________________________

3. De Bond van Meisjesvereenigingen op Gereformeerden Grondslag (1918).

Zo hadden dus de jongens van 12 tot 16 à 17 jaar hun Knapenvergaderingen (aangesloten bij de Bond van Gereformeerde Knapenleiders), en de Jongelingen van 17 jaar en ouder hun Jongelingsverenigingen (behorende tot de Gereformeerde Jongelingsbond).

In 1918 – een tijd van gisting en socialistische en communistische revolutie in Europa – “was op maatschappelijk en sociaal gebied de gereformeerde wereld voor de vrouw of het meisje nog afgesloten terrein. (…) Onbewust van elkaar ontstonden hier en daar in den lande kleine groepen van jonge vrouwen die iets meer wilden dan uitsluitend naaien voor de diaconie, of helpen in gezinnen, waar hulp geboden moest worden. (…) Moest de Christenvrouw tegenover het socialisme, het communisme en het nihilisme van die dagen geen zuiver geluid laten horen? (…) Zo kwamen noodwendig als vanzelf, de jonge meisjes bij elkaar en probeerden bij het licht van Gods Woord, naar aanwijzing onzer Belijdenisgeschriften, de juiste koers in de verwarde tijd te bepalen. Met blijdschap begroetten ze elkaar als ze ontdekten dat in een andere plaats eenzelfde streven leefde en men zocht elkaar, om te horen,  welke weg de ander insloeg tot welslagen van haar pogen”.

De eerste stappen.

Henriëtte Kuyper (1870-1932) op latere leeftijd.

Zó beschreef het Gedenkboek 1918-1948 de aanleiding tot de oprichting van de Bond van Meisjesverenigingen op Gereformeerden Grondslag. De leden van Meisjesverenigingen (van plm. 16 jaar en ouder) uit allerlei plaatsen in het land bezochten elkanders Jaarvergaderingen, waar ze luisterden naar toespraken. Zo sprak mej. Henriëtte (H.S.S). Kuyper (1870-1932) – dochter van dr. A. Kuyper – in Den Haag op de slotvergadering van de Meisjesvereniging Lydia, en sprak Ans Buitelaar van de Meisjesvereniging Tryfena in Rotterdam de wens uit te komen tot een soort van Meisjesbond, zoals de Jongelingen die al sinds 1888 hadden. Ze kregen morele en daadwerkelijke steun van onder meer Dr. K. Dijk (1885-1965) uit Den Haag en van ds. F.C. Meyster (1881-1959) uit Rotterdam.

Dr. K. Dijk (1885-1965).

Ans Buitelaar liet haar studie voor de Hoofdakte van de Kweekschool een jaartje rusten, ging aan de slag en belegde in 1918 in Rotterdam een vergadering om – met hulp van de dames Boonstra en Van Strien – over de plannen te overleggen met andere verenigingen. Negenveertig meisjes vertegenwoordigden in die besprekingen vijftien verenigingen. Ans’ inleiding droeg de titel: ‘De wenselijkheid van meerdere eenheid in organisatie’. In de discussie vroeg men zich af of de organisatie van een Bond misschien beter aan deskundigen kon worden overgelaten, maar de meisjes waren – op één na – beslist: er moest een Bond komen en ze zouden het samen zélf doen. De meisjes zouden de plannen in eigen kring bespreken.

Oprichting, grondslag en doel van de Bond.

Het officiële vignet van de ‘Bond van Gereformeerde Meisjesverenigingen’.

Na een aantal voorbereidende vergaderingen – georganiseerd door de vijf Meisjesverenigingen van Delfshaven – kon op 18 september 1918 in Rotterdam de oprichtingsvergadering gehouden worden. Tweeëntwintig meisjesverenigingen waren vertegenwoordigd. Het concept-reglement werd besproken en goedgekeurd – met de nodige aanpassingen overgenomen van de Jongelingsbond – en na een stemming werd het negenkoppige ‘voorlopige bestuur’ gekozen, werd een propagandacommissie ingesteld en als gevolg van haar eerste werkzaamheden sloten vele Meisjesverenigingen zich bij de jonge Bond aan.

In Artikel 2 van het Reglement werd de grondslag als volgt onder woorden gebracht: “De Bond heeft den Bijbel als Gods onfeilbaar Woord tot grondslag en aanvaardt de Belijdenisgeschriften van De Gereformeerde Kerken in Nederland, als zijnde de zuiverste verklaring van Gods Woord”.

En als doel werd vastgesteld: “De Bond wil door organisatie den onderlingen band tusschen de Meisjesvereenigingen op Gereformeerden Grondslag in Nederland leggen, bewaren en versterken en door samenwerking den innerlijken en uiterlijken bloei der aangesloten vereenigingen doen toenemen, wier taak is: hare leden bekwaam maken om hare toekomstige roeping in huisgezin, Kerk, maatschappij en Staat overeenkomstig den eisch van Gods Woord te vervullen”.

Het insigne van de ‘Bond van Gereformeerde Meisjesverenigingen’.

“Nóg hoor ik de hamer vallen na de ontroerende woorden van Renske Boonstra [bij de benoeming van mej. H.S.S. Kuyper tot erepresidente van de Bond]: ‘Dan hebben we heden 18 september 1918 opgericht een Bond van Meisjesvereenigingen op Gereformeerden Grondslag’. Even heerste er een ademloze stilte, die verbroken werd door een schuchtere stem: ‘Is het nu heus gebeurd, presidente, hoeven we niemand meer om toestemming te vragen?’ Onmiddellijk brak een vrolijke lach de spanning en rumoerde de een door de ander met blijde woorden en vreugdige blik”.

Activiteiten.

De eerste bestuursvergadering werd op 27 december 1918 in Den Haag gehouden. Daar werd onder meer ook gesproken over de publicatie van een eigen tijdschrift. Daarvoor waren natuurlijk  abonnees nodig. Vandaar dat de Propagandacommissie de oprichting van de Bond in de dagbladen bekend gemaakt had, waardoor nog meer nieuwe verenigingen zich aansloten. Maar een eigen blad was vooralsnog niet mogelijk. Gelukkig was de uitgeversfirma E.J. Bosch te Baarn bereid in haar tijdschrift ‘Meisjesleven’ het Bondsnieuws en de verslagen van de Jaarvergaderingen en wat dies meer zij gratis op te nemen (wat de uitgever trouwens ook abonnees opleverde, want het mes sneed aan twee kanten).

Verschillende uitgaven van gedenkborden werden uitgebracht.

Net als de Gereformeerde Jongelingsbond en de Bond van Gereformeerde Knapenleiders hield de Bond van Meisjesverenigingen op Gereformeerde Grondslag haar jaarlijkse Bondsdagen, die altijd voorafgegaan werd door een bidstond. De eerste Bondsdag werd gehouden op 9 juni 1919 in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht, waar zevenenveertig verenigingen met in totaal 1.337 leden vertegenwoordigd waren. Mej. Kuyper hield daar een toespraak onder de titel Bouwen en Bewaren, wat het motto van de Meisjesvereniging zou worden. En prof. Bavinck sprak over De opvoeding der vrouw. Ook de Bond van Meisjesverenigingen groeide snel. Tijdens de Bondsdag in Groningen, in 1928, waren 3.500 meisjes aanwezig. In 1938 was het aantal leden inmiddels gestegen tot 25.300, wat overigens meteen het hoogste aantal leden was.

Een eigen blad.

Een nummer van ‘Bouwen en Bewaren’ uit 1924.

Al snel was het hoekje in het blad Meisjesleven te klein om alle mededelingen van de snel groeiende Bond te kunnen publiceren. Men zocht een drukker en in april 1920 kon het eerste nummer van een eigen Bondsorgaan verschijnen onder de titel Bouwen en Bewaren. Het eerste nummer bevatte meteen ook de eerste ‘leidraad’, de eerste ‘schets’ over de Gewijde Geschiedenis. Later volgden er talloze meer over de Kerkgeschiedenis, over de Zending, over het Oude Testament, het Nieuwe Testament, over maatschappelijke onderwerpen en zo nu en dan ook over letterkundige onderwerpen.

Voorpagina’s van het blad ‘Bouwen en Bewaren’ in de loop der jaren.

Het eerste nummer van het blad werd toegestuurd aan eenentachtig aangesloten verenigingen met in totaal meer dan 2.500 leden. Het verscheen aanvankelijk eens per maand, maar vanaf 1 april 1929 eens per week, toen met een oplage van 12.000 exemplaren. In het blad werden in de loop der jaren talloze leidraden en schetsen gepubliceerd, die door de aangesloten Meisjesverenigingen in hun bijeenkomsten werden gebruikt voor de studie en, net als bij de Jongelingsverenigingen, verschenen de leidraden daarna ook in boekvorm.

Bij de Meisjesverenigingen gingen het meestal wat losser toe dan bij de Jongelingen. Ze besteedden meestal meer tijd aan spel en zang, maar ook werd veel aandacht besteed aan opvoedingsvragen.

Bondslied, vaandel, insignes en… een Bondshuis.

Het vaandel van de ‘Bond van Gereformeerde Meisjesverenigingen’.

Bij de publicatie van een blad bleef het niet. Net als de Jongelingsbond werd een vaandel vervaardigd en in 1924 werd door H.W. Aalders een Bondslied gedicht, dat op muziek gezet werd door de Amsterdamse organist F.W. Pijlman.

Het interieur van het eerste Bondsbureau aan het Domplein in Utrecht.

Ook werden – weer werd het voorbeeld van de Jongelingen gevolgd – Bondsinsignes uitgegeven, ‘die door de duizenden gedragen werden’. En hoewel het Bureau van de Meisjesbond aanvankelijk gevestigd was in een gehuurde kamer op het Domplein 25 in Utrecht, kon in 1928 in de Bisschopsstad een eigen Bondshuis in gebruik genomen worden in de Ramstraat nr. 39. Een actie onder gereformeerden leverde voor de aankoop ervan fl. 33.000 op. Ter gelegenheid van de opening werd een herdenkingsalbum aangeboden met vele handtekeningen van leden van meisjesverenigingen.

Het Bondsbureau van de Bond van Meisjesverenigingen, Ramstraat 39, Utrecht.

Ook de Meisjesbond organiseerde het zgn. ‘Zomerwerk’ waar de meisjes van de bij de Bond aangesloten verenigingen ’s zomers een week konden logeren in Huize Henriëtte, dat in 1934 aangekocht werd aan de Julianaweg in Wijk aan Zee. Het huis was genoemd naar mej. H.S.S. Kuyper.

‘Huize Henriëtte’ aan de Julianaweg in Wijk aan Zee.

_________________________________

4. Bond voor Gereformeerde Jeugd Organisatie, G.J.O. (1920).

Behalve de clubs voor de knapen (de jongens van 12 tot plm. 16/17 jaar), samengebracht in de Bond van Gereformeerde Knapenleiders (zie paragraaf 2 van dit verhaal), waren er in vele Gereformeerde Kerken uiteraard ook clubs voor de meisjes in die leeftijd, die aanvankelijk ‘meisjesvergaderingen’ werden genoemd (niet te verwarren met de meisjesverenigingen voor de meisjes van plm. 17 jaar en ouder, zoals die hierboven in paragraaf 3 aan de orde kwamen). Die ‘jonge meisjesvergaderingen’ en hun leidsters hadden geen eigen Bond, in tegenstelling tot de boys met hun Bond van Gereformeerde Knapenleiders.

De ‘Bond voor Gereformeerde Jeugd Organisatie’ gaf nu drie bladen uit.

In 1920 besloot de Bond van Gereformeerde Knapenleiders óók de zorg voor de jonge-meisjesvergaderingen op zich te nemen en het lidmaatschap van de Bond ook voor de leidsters van die vergaderingen open te stellen. Zo werd het werk voor de jonge jongens en de jonge meisjes van 12 tot plm. 17 jaar samengevoegd in één nieuwe Bond, namelijk de Bond voor Gereformeerde Jeugd Organisatie (GJO). Het praktische wekelijkse werk van de Knapenvergaderingen en van de jonge Meisjesvergaderingen bleef echter – naar hun aard – gescheiden voortgaan, maar in het bredere verband van de ene Bond samengebracht. De gevolgen daarvan waren dat de nieuwe Bond aandacht had voor beide groepen van kerkelijke jeugd van 12 tot plm. 17 jaar (waaraan later ook de jeugd vanaf 8 jaar werd toegevoegd) en dat ook de meisjes nu hun eigen blad kregen, het Gereformeerd Meisjesblad, dat op 1 oktober 1920 voor het eerst verscheen. Het werd later vervangen door het blad ‘Bloesem’.

Het doel van de Bond voor GJO.

In de Bond voor Gereformeerde Jeugd Organisatie waren dus samengegaan het werk voor de knapenverenigingen en dat voor de (‘kleine’) meisjesverenigingen met hun leiders, leidsters en leden van Ouderbesturen.

De schets ‘Kerkgeschiedenis voor Knapen- en Meisjesvergaderingen’ (12 tot plm. 17 jaar), een uitgave van de ‘Bond voor Gereformeerde Jeugd Organisatie’ (GJO).

Er waren jongens- zowel als meisjesclubs voor 8- tot 12-jarigen, 12- tot 14-jarigen en 14- tot 16-jarigen, of een combinatie van beide laatste groepen. Als doel werd geformuleerd “(a) de clubleden in te leiden in de kennis van de Heilige Schrift en van de geschiedenis, in het bijzonder de geschiedenis van de Kerk en van het Vaderland; (b) deze leden zodanig te vormen, dat zij zich een christelijke levensbeschouwing en levenshouding kunnen verwerven, opdat zij hun roeping als christen in het midden van de wereld kunnen verstaan; (c) haar leden voor te bereiden voor het lidmaatschap van de Jongelings- en Meisjesverenigingen op gereformeerde grondslag. Om dit aan onze jongens en meisjes duidelijk te maken is deze doelstelling vastgelegd in het devies voor ons werk: Wees een christen … in woord en daad!”

Een jongenskamp in Ermelo van de ‘Bond voor Gereformeerde Jeugd Organisatie’.

Een Contactcommissie ingesteld (1927).

Er waren dus nu drie bonden: de in 1888 opgerichte Gereformeerde Jongelingsbond (officieel: Bond van Jongelingsverenigingen op Gereformeerde Grondslag), de Bond van Meisjesverenigingen op Gereformeerde Grondslag, die in 1918 het licht zag, en de Bond voor Gereformeerde Jeugd Organisatie, die in 1920 tot stand kwam als krachtenbundeling van de knapen- en de ‘kleine’- meisjesvergaderingen.

De drie Bondsbesturen merkten al snel dat behoefte bestond om geregeld met elkaar te overleggen over allerlei zaken betreffende het jeugd- en jongerenwerk, zoals dat in De Gereformeerde Kerken in Nederland voor de jeugd vanaf 8 jaar verricht werd. Vandaar dat in 1927 besloten werd een ‘Contactcommissie’ in te stellen, waarin de besturen van de drie bonden geregeld met elkaar zouden kunnen overleggen om het werk voor zover nodig te stroomlijnen.

Het Vaandel van de ‘Bond voor Gereformeerde Jeugd Organisatie’ (GJO).

Voortgaande activiteiten en uitgaven.

De verschillende Bonden zetten hun werk ondertussen gewoon voort, en het valt op dat ook in de jaren ’30 – de crisisjaren, veroorzaakt door de Beurskrach in New York in 1929! – behalve de Bondsdagen, talloze activiteiten plaatsvonden en publicaties het licht zagen. Dat het publiceren van de vele ‘Leidraden’ gewoon doorging is duidelijk; dat de publicatie van de Bondsbladen en de uitgave van Jaarboeken, ook Bondsboeken genoemd, en andere publicaties aanhield, blijkt uit de talloze uitgaven die in de jaren ’30 verschenen. We noemen uit de vele publicaties enkele:

Het ‘Gedenkboek 1888-1928’.

– Allereerst het wel zeer uitvoerige en rijke Gedenkboek 1888-1928 van de Gereformeerde Jongelingsbond, dat overigens in 1914 voor het eerst verscheen als ‘Gedenkboek 1888-1913′, maar dat daarna geheel werd omgewerkt en aangevuld. Het Gedenkboek 1888-1928 bevat alles wat men over de aanvankelijke geschiedenis van deze Bond wil weten. Uitvoerige hoofdstukken, geïllustreerd met talloze foto’s, tabellen en grafieken, behandelen niet alleen de eigenlijke Bondshistorie in bijna 300 pagina’s, maar bovendien de geschiedenis van alle provinciale afdelingen in veertig bladzijden, en verder een bijna vijftig pagina’s omvattend verslag van het veertigjarig jubileum in 1928. Wil men iets over de eerste veertig jaar van de Bond weten, dan kan men niet om deze uitgave heen.

Het boek over ds. J.E. Vonkenberg.

– In 1934 verscheen van de hand van J. Snoep jr. het boek ‘Ds. J.E. Vonkenberg, Een levensbeeld’, dat bij Meinema te Delft verscheen. Vonkenberg was op 5 juli dat jaar overleden. In 1869 geboren was hij achtereenvolgens van 1894 tot 1900 gereformeerd predikant te Voorthuizen, daarna tot 1910 te Barendrecht en vervolgens tot 1920 in Zwijndrecht. In 1920 werd hij tot directeur van de Gereformeerde Jongelingsbond benoemd, welke functie hij tot 1923 waarnam, toen hij predikant te Huizen werd. Daar verkreeg hij in 1933 emeritaat.

‘Licht en Luchter’.

– Ook in 1934 verscheen de bundel ‘Licht en Luchter’, Op verzoek van den Bond van M.V. op G.G. ter gedachtenis zijner eerepresidente H[enriëtte] S.S. Kuyper, geschreven door haar zus J.H. Kuyper. Na een uitvoerig levensbericht werd een aantal lezingen van Henriëtte Kuyper opgenomen: ‘Gij zijt het Licht, laat mij de luchter zijn’; ‘Levensmoeheid en levensmoed’; ‘Zonen en Dochteren van Calvijn’; ‘Mierenbond en Meisjesvereeniging’ en ‘Kinderkruistocht der Middeleeuwen’.

Het verslag van de ‘Bondsdag van de MV op GG’ uit 1937.

– In 1937 verscheen een uitvoerige bundel als verslag van de 19e Bondsdag van de Meisjesverenigingen die dat jaar te Zwolle gehouden werd, onder de titel Volhardt, een bijeenkomst die geopend werd door Henriëtte Kuyper. Een keur van sprekers trok aan de meisjes voorbij: prof. dr. H. Dooyeweerd, dr. M.B. van ’t Veer (1904-1944), uit Groningen, dr. K. Dijk uit Den Haag, P. van Nes Czn., dr. A. de Bondt (1901-1953) uit Den Haag, en vele anderen. De laatste zestig pagina’s van de bundel werden ingenomen door alle mogelijke bijzonderheden over de Bond van Meisjesverenigingen op Gereformeerde Grondslag, zoals de bestuursleden, ledentallen per provincie, namen en adressen van de ‘kringen’ per provincie en de daartoe behorende meisjesverenigingen, en tenslotte een uitvoerige lijst van steden en dorpen met de daar gevestigde met naam genoemde Meisjesverenigingen en hun ledentallen.

‘Van Jeugd en Moed en Kracht’.

– Ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de Gereformeerde Jongelingsbond verscheen in 1938 een dikke bundel onder de titel ‘Van jeugd en moed en kracht. Jeugdboek uitgegeven bij gelegenheid van het 50-jarig jubileum’. Veel vooraanstaande gereformeerden schreven een hoofdstuk, zoals onder anderen de bekende pedagoog Prof. dr. J. Waterink (1890-1966) – hij schreef de inleiding; prof. G.Ch. Aalders (‘Van kind tot man’),  prof. dr. K. Dijk (over onder meer ‘De kern van ons belijden’), dr. B.A. Knoppers (1883-1968) over ‘Onze vereenigingen’, en verder ds. F.C. Meyster (1881-1959) en dr. E.D. Kraan (1889-1963). Voorzitter A. Zijlstra en C. Smeenk beschreven respectievelijk ‘Uw persoonlijk geloofsleven’, ‘Uw verhouding tot de kerk’, ‘Uw taak ten opzichte van den Staat’, en ‘Uw plaats in de Maatschappij’, dit alles met betrekking tot de jongelingen. Dr. G. Brillenburg Wurth (1898-1963) schreef over de toekomst van de  jongeling als ‘Hoofd van het gezin’. J. Schouten schreef over ‘Onze pretensie’: ’Alle Jongelingen van gereformeerde levensopvatting behooren lid te zijn van de Jongelingsvereeniging op Gereformeerden Grondslag’. P. van Nes Czn. gaf tenslotte een overzicht van ‘Onze Bondsarbeid’.

Het verslag van de ‘Jubileumbondsdag’ van 1938.

– De vijftigste verjaardag van de Bond (in 1938) gaf niet alleen aanleiding tot de publicatie van de bundel ‘Van jeugd en moed en kracht’, maar gewoontegetrouw verscheen ook weer een verslag met ‘Redevoeringen en toespraken’ gehouden op de 50e Bondsdag van de Gereformeerde Jongelingsbond te Amsterdam op 25 en 26 mei 1938. Dr. K. Dijk was inmiddels Bondsvoorzitter geworden. Talrijke foto’s geven niet alleen de werkelijk massale opkomst weer van vele duizenden jongelingen, maar ook werden veel foto’s opgenomen van belangrijke momenten gedurende die Bondsdagen, zoals natuurlijk de toespraak van minister-president dr. H. Colijn,het’ moment van de dag.

‘Het Driemanschap’ (foto: ‘Jubileumbondsdag 1938’).

Natuurlijk werden de ook portretten opgenomen van ‘de grote drie’ van de Bond: ds. J.E. Vonkenberg, Joh. T. de Lange en Jac. van Oversteeg, de drie steunpilaren, ‘de stoere werkers’, ‘het driemanschap’ van weleer.

De Tweede Wereldoorlog begint.

December 1941…

Kort na de verschijning – in december 1941 – van de ’Leidraad Kerkgeschiedenis voor de Knapen en Meisjesvergaderingen op Gereformeerden Grondslag’ (uitgegeven door de Bond voor GJO), werd het Bondswerk door de Duitsers verboden. Het was niet meer toegestaan in verenigingsverband samen te komen.

Naar deel 3 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info