De Gereformeerde Kerk te Lioessens c.a. (2)

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

( < Naar deel 1 ) – Sinds juni 1869 heette de gemeente niet meer Christelijke Afgescheidene Gemeente, maar Christelijke Gereformeerde Gemeente. Dat werd veroorzaakt door een landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk uit de Afscheiding van 1834, met het kleine kerkgenootschap van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis.

Sinds 1869 heette de Christelijke Afgescheiden Gemeente van Lioessens ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’; hierboven het kerkgebouw.

Dat laatste kerkgenootschap had zich vijftig jaar eerder, in en na 1838, van de Christelijke Afgescheidene Kerk afgesplitst vanwege allerlei verschillen van inzicht. De zgn. ‘Kruisgemeenten’ wilden in die tijd van godsdienstvervolging door de overheid geen vrijheid van godsdienstoefening aan de regering vragen. Ook wilden ze handhaving van de Dordtse Kerkorde, in plaats van het aannemen van bijv. de Utrechtse Kerkorde’, die door ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Utrecht – een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land – was opgesteld. Verder wilden ze geen afstand doen van de naam ‘gereformeerd’, wat verplicht was als men overheidserkenning wilde hebben. De Afgescheidenen hadden daartegen geen of in veel mindere mate bezwaar. Dertig jaar na de scheuring kwam men overeen weer samen te gaan (op een paar ‘Kruisgemeenten’ na) en men besloot als nieuwe naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ aan te nemen.

Ds. E.J. Seeger (1872 tot 1899).

Ds. E.J. Seeger (1822-1907).

Bijna een jaar had de vacante periode geduurd na het vertrek van ds. Eising, toen op 29 september 1872 ds. E.J. Seeger (1822-1907)niet ‘Seegers’, zoals soms gemeld wordt – van Oldekerk intrede in Lioessens deed. Maar liefst zevenentwintig jaar was de predikant aan deze kerk verbonden! ‘Een singulier man volgens de verhalen’. Zijn beroeping had trouwens behoorlijk wat voeten in de aarde, want verscheidene andere predikanten – die op een jaartraktement van fl. 900 beroepen waren – bedankten. Vandaar dat de kerkenraad, toen men ds. Seeger beriep, het traktement hadden opgekrikt naar fl. 1.000.

De predikant beviel kennelijk goed, want de kerk werd goed bezocht, wat onder meer te merken was aan de hoge opbrengst van de zitplaatsenverhuur, die jaarlijks zo’n fl. 620 bedroeg. Bovendien kreeg men in 1875 een schenking van fl. 4.000 van G. Sinia, de zus van de scriba Th. Sinia. De op de kerk rustende schulden konden daarmee ruimschoots afbetaald worden.

De vijf delen van Merle d’ d’Aubigné’s ‘Geschiedenis der Hervorming’.

Ook zal met dat geld wel een deel van het orgel betaald zijn, dat in 1873 werd aangeschaft. Het kwam uit de hervormde kerk van Anjum en was in 1666 gebouwd. O. Viersen en F. Klimstra bespeelden het instrument. Beide organisten kregen voor hun gratis verleende diensten een vijfdelig standaardwerk over de Hervorming in de 16e eeuw cadeau, geschreven door Merle d’Aubigné. Of ze alle vijf delen kregen, of misschien alleen het eerste, is ons onbekend.

De school.

Ds. Seeger was merkwaardigerwijs geen groot voorstander van het christelijk onderwijs. Het onderwijs in de kerk en tijdens de catechisatie was volgens hem voldoende. Die houding had meerdere gevolgen: ten eerste wordt merkwaardigerwijs in de notulen met geen woord gerept over het Volkspetitionnement van 1878, de landelijke handtekeningenactie die honderdduizenden handtekeningen opleverde van voorstanders van christelijk onderwijs, die (keurig ingebonden in dikke deftige boekbanden) aangeboden werden aan de koning, met het begeleidende verzoek om de nieuwe onderwijswet die op stapel stond, niet te tekenen. Die wet verplichtte namelijk tot een ingrijpende verbetering van het onderwijs.

De aanbieding van de honderdduizenden handtekeningen aan de koning (1878).

Nu zal niemand daar tegen zijn geweest, maar voor de ongesubsidieerde christelijke scholen van die tijd was het er op of er onder door de vele extra kosten die de verplichte meer leerkrachten, betere gebouwen, minder kinderen in de klassen, enz., zouden opleveren. De koning tekende de wet echter wel, op 17 augustus 1878. De plaatselijke organiserende comités besloten toen zich landelijk aaneen te sluiten tot wat we later hebben leren kennen als de Unie School en Evangelie. Deze ondersteunde sindsdien door jaarlijkse collecten christelijke scholen die in financiële nood verkeerden.

Een tweede gevolg van de houding van de predikant ten aanzien van het christelijk onderwijs, was gelegen in het feit dat zijn eigen kinderen naar de openbare school gingen. Dat leverde conflictstof op met de hoofdonderwijzer van de christelijke school in Oosternijkerk, meester Kopmals, die daarom weigerde bij hem in de kerk te komen.

En verder…

De tekorten van de kerk namen in de loop van die jaren toe door de grote economische crisis, veroorzaakt door de handelspolitiek van de Verenigde Staten, die zeer grote hoeveelheden graan op de wereldmarkt gooide, waardoor de prijzen elders in de wereld onder druk kwamen te staan, ook in Nederland. Bovendien had de kerk in Lioessens te lijden van een door hemzelf eerder genomen besluit om in een schuur in het naburige Niawier op de zondagavond een leesdienst te houden, terwijl in Lioessens de predikant voorging. Dat hield mensen uit de kerk in Lioessens, die er eigenlijk wel hoorden, en had dus een negatief effect op de inkomsten (plaatsenverhuur, collecte-opbrengsten). Uiteindelijk ontstond in oktober 1892 in Niawier een zelfstandige Gereformeerde Kerk.

De Doleantie.

Ds. J. Langhout (1848-1908) van Anjum was in die omgeving de eerste predikant die in Doleantie ging…

In een behoorlijk aantal dorpen in de omgeving van Lioessens ontstond in 1886 en daarna de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen. Ds. J. Langhout (1848-1908) van Anjum was in die streek de eerste die op 7 december 1886 in Doleantie ging en spoedig volgden er meer, zoals te Metslawier, Paesens-Moddergat, enz., waar eveneens Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) geïnstitueerd werden.

De Gereformeerde Kerk te Lioessens c.a. (1892).

Al spoedig na het begin van de Doleantie begonnen onderhandelingen tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nededuitsche Gereformeerde Kerken over eenwording. De kerkenraad van Lioessens hield daarvoor zelfs tweemaal een bidstond, samen met ds. Langhout van Anjum, waarin beide predikanten voorgingen. Hun (en veler) wens ging in vervulling: na enkele jaren van onderhandelingen kwam men uiteindelijk overeen samen te gaan als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

Op 17 juni 1892 werd de eenheid officieel geproclameerd tijdens een gezamenlijke synodevergadering in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam, waar de voormannen van beide kerken elkaar de broederhand reikten: ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. A. Kuyper (1837-1920) namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. Ook de kerk van Lioessens sloot zich daar bij aan en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te Lioessens; al werd de kerk tot 1927 ook zo nu en dan De Gereformeerde Kerk te Morrha genoemd).

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

De kerk van Lioessens verloor door deze Vereniging van de kerken uit Afscheiding en Doleantie vele ‘buitenleden’, die in het vervolg naar dichter bij hen in de buurt liggende kerken gingen; in de Doleantiejaren waren in die streek immers meerdere Dolerende Kerken ontstaan, zoals te Anjum, Metslawier, Nes en Wierum, Paesens, Engwierum, Oosternijkerk en Ee. Dat ledenverlies was onder meer duidelijk te merken aan de dalende opbrengst van de  zitplaatsenverhuur, al waren ook de slechte economische toestanden daar verantwoordelijk voor: in 1880 was de opbrengst nog fl. 355, terwijl na de Vereniging van 1892 de opbrengst nog fl. 168 was. Een gevolg was ook, dat het kerkgebouw daardoor veel te groot was geworden voor de sterk gekrompen gemeente…!

Nog iets over het kerkelijk leven.

– Hoe dan ook, het kerkelijk leven ging verder. Toen in december 1894 weer eens ambtsdragersverkiezingen gehouden moesten worden, werden bezwaren ingediend tegen bepaalde door de kerkenraad voorgestelde personen. Die bezwaren hadden vermoedelijk te maken met het feit dat sommigen niet wilden kiezen uit een door de kerkenraad opgesteld ‘drietal’, omdat ze van mening waren dat vrije verkiezingen democratischer waren, ja, zelfs het recht van de gemeente was, waarbij ieder zelf mocht opgeven wie hij geschikt vond voor ouderling of diaken. Ds. Seeger was daar geen voorstander van, maar uiteindelijk is het er wel van gekomen.

– De zondagsschool – aanvankelijk nog uitgaande van de Jongelingsvereniging Samuel – draaide prima, maar toen steeds meer kinderen van gemeenteleden de christelijke school in Oosternijkerk bezochten vond men zo langzamerhand toch dat de zondagsschool overbodig werd. Later werd in het nabijgelegen (hervormd-kerkelijk vrijzinnige) Morra echter ook een gereformeerde zondagsschool opgericht, zodat de kinderen uit Lioessens daar eventueel ook nog terecht konden. Daardoor werd het aantal kerkbezoekers in Lioessens na verloop van tijd, naar verluidt, vermeerderd.

Gelukkig kwam de bouw van ‘Dennenoord’ te Zuidlaren toch nog voor elkaar…

– Het faillissement van ouderling J. Faber verwekte veel opzien in de gemeente. Hij zou de gebouwen van de Stichting Dennenoord in Zuidlaren bouwen en had daarvoor veel geld geleend van de (in de slappe was verkerende) gemeenteleden D.K. Dijkstra en O. Viersen. Maar Faber kreeg de grote opdracht niet voor elkaar, verslikte zich erin en ging failliet. Daardoor waren de beide geldschieters geruïneerd. Ouderling Faber durfde zich sindsdien niet meer in de kerk te vertonen; iemand hield voor hem stilletjes en onopvallend de deur open van de nieuwe vleugel van de kerk, en dan volgde hij de dienst van achter de deur onder het orgel. Gelukkig kon in januari 1899 verzoening tot stand gebracht worden.

Ds. Seeger nam niet lang daarna afscheid van Lioessens. Op 18 september 1899 hield hij zijn afscheidspreek. “Daarmee is een periode van 27 jaar afgesloten, waarin de gemeente dogmatisch en exegetisch voortreffelijk is gebouwd. De leiding van de gemeente was bij hem in vaste handen, meer vast dan soepel. Wat hij aan vriendelijkheid misschien tekort schoot werd vergoed door zijn in de pastorie opgroeiende kleindochter Pietje Offringa. Haar vriendelijk gezicht en opwekkend woord is menige zieke en bedroefde tot grote steun en troost geweest. Behalve theoloog was ds. Seeger ook ‘medicus’. Van heinde en ver kwamen zijn patiënten. Hij wist de geheime krachten van tal van kruiden en was bekwaam in het hechten en behandelen van allerlei wonden”.

Ds. K. Bakker (1901 tot 1907).

Ds. K. Bakker (1873-1955).

Het beroepingswerk verliep niet vlot. Veel beroepen werden uitgebracht, maar pas op 6 oktober 1901 deed de opvolger van ds. Seeger intrede in Lioessens. Het was ds. K. Bakker (1873-1955) uit het Friese Rottevalle. Omdat de slechte economische toestand de inkomsten van gemeenteleden drukten en ook de kerkelijke inkomsten slonken, zag de kerkenraad zich verplicht het jaartraktement terug te brengen van fl. 1.000 naar fl. 800. Dat lokte natuurlijk niet. Gelukkig dat gemeenteleden klusjes aan de kerk soms voor niks opknapten.

Maar met ds. Bakker kwam er opnieuw kerkelijke bloei. De predikant zette zich zeer bijzonder in voor het evangelisatiewerk in Morra. Hij ging ook de niet vrijgezelle kerkgangers huisbezoeken brengen (kennelijk was dat iets nieuws). En toen in 1902 bleek dat de financiële situatie van de kerk nog steeds niet om over naar huis te schrijven was, ging hij gewapend met een intekenlijst hoogstpersoonlijk de gemeente door om een extra bijdrage te vragen. “Als de offervaardigheid van de gemeente een thermometer is van de geestelijke welstand der gemeente, dan is de ambtsperiode van ds. Bakker een in alle opzichten goede tijd geweest”.

Een kerkscheuring voorkomen (1902).

De Theologische School te Kampen

Bij de Vereniging van 1892 was afgesproken dat zowel de Theologische School te Kampen (in 1854 gesticht door de Christelijke Gereformeerde Kerk) en de Vrije Universiteit te Amsterdam (in 1880 gesticht door dr. A. Kuyper (1837-1920), de grote voorman van de Doleantie en van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, was afgesproken dat beide opleidingen recht van bestaan hadden. Tijdens de synode van Arnhem (1902) werd echter voorgesteld de beide opleidingen samen te voegen. De broeders ‘van Kampen’ waren er mordicus tegen, want ze wisten zeker dat hun Theologische School dan zou worden vermorzeld tussen de raderen van de VU. Toen dan ook prof. dr. H. Bavinck (1854-1921) ‘van Kampen’ voorstelde beide opleidingen te verenigen kwam vooral van de vroegere christelijke gereformeerden grote tegenstand. Ook de kerkenraad van Lioessens was tegen samenvoeging van de beide opleidingen, zich daarmee duidelijk een van oorsprong Afgescheiden Kerk tonend.

Prof. dr. H. Bavinck (1854-1921) was van 1882 tot 1902 hoogleraar aan de Theologische Hogeschool in Kampen en van 1902 tot zijn overlijden in 1921 hoogleraar aan de Vrije Universiteit.

Door alle tegenstand en door de dreiging van kerkscheuring besloot de synode het (overigens aangenomen!) verenigingsvoorstel niet uit te voeren. Daarmee was een kerkscheuring in de kiem gesmoord. Dr. Bavinck en Prof. Biesterveld vertrokken daarna naar Amsterdam en werden hoogleraar aan de VU. De helft van de Kamper studenten ging mee naar ’s Lands hoofdstad, zodat in 1905 in Kampen nog slechts zeventien studenten over waren. Later kwam de ‘De school der kerk’ weer tot bloei.

De christelijke school.

Ds. Bakker heeft zich ook zeer ingezet voor de stichting van de christelijke school. Op allerlei manieren werd geld ingezameld voor de stichting van een nog steeds niet door de overheid gesubsidieerde christelijke school. Dominee Bakker werd een ‘doordrijver’ genoemd en ging zélf weer bij de deuren langs om  handtekeningen te verzamelen van voorstanders van de christelijke school.

De christelijke school.

Uiteindelijk werd in 1905 de christelijke school een feit. Meester Fokkinga was het eerste schoolhoofd. Van 1905 tot 1917 draaiden de ouders van de schoolgaande kinderen voor de financiën van de school op. Maar in 1917 werd de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs een feit. De school groeide. Er moest een derde leerkracht komen en in 1909 werd zelfs een derde lokaal bij de school gebouwd.

Ds. Bakker nam op 25 augustus 1907 afscheid en vertrok naar de kerk van het Drentse Nieuw-Dordrecht (later Klazienaveen genoemd).

Ds. A.Ph.S. Schaafsma (van 1908 tot 1913).

Op 10 mei 1908 deed ds. A.Ph.S. Schaafsma (1870-1941) van Jutrijp en Hommerts intrede in Lioessens. Maar het beroep had wel wat voeten in de aarde gehad, want ds. Schaafsma had gestudeerd aan de … Vrije Universiteit! ‘Zelfs bejaarde huisvrouwen klommen in de pen om ds. Schaafsma te adviseren de roeping maar niet op te volgen’.

Ds. A.Ph.S. Schaafsma (1870-1941).

Maar goed, hij werd beroepen en nam het aan. Maar o wee, tijdens een gebed had hij gebeden voor het hoger onderwijs, en had toen wel de VU, maar niet de Theologische School genoemd! Ouderling Faber uitte bij het afkomen van de preekstoel luid en duidelijk zijn kritiek: ‘Dûmny moat er om tinke, ik bin klinkend A!’ waarmee hij bedoelde dat hij de Theologische School zeer liefhad. Zijn uitroep verwekte nogal wat opzien, vandaar dat de classis er bijgehaald werd omdat men ouderling Faber wilde schorsen. Gelukkig werd de zaak opgelost. En dominee Schaafsma heeft ongetwijfeld in het vervolg ook voor ‘Kampen’ gebeden.

Onder zijn collega’s stond de predikant bekend als een scherpzinnig Schriftuitlegger en in de gemeente als een geestig humorist; hij wist veel over de Engelse literatuur en was internationaal van instelling, want hij was in Indië geweest en had veel van de wereld gezien. En trouwens, je moest bij hem niet in slaap vallen, want midden onder de preek werd je buurman gevraagd je wakker te porren. Tijdens zijn ambtsperiode werd een nieuwe pastorie gebouwd, die fl. 5.200 kostte. Voor de oude kreeg men slechts fl. 150.

De predikant nam op 23 november 1913 afscheid en vertrok naar de kerk van Nieuwveen.

Ds. G.H. Dijkstra (van 1915 tot 1922).

Ds. G.H. Dijkstra (1877-1940).

Ds. G.H. Dijkstra (1877-1940) van Drachtster Compagnie werd zijn opvolger en deed op 17 januari 1915 intrede. Hij was geen ‘man mei hier op ‘e tosken’ (geen man met haar op de tanden), zoals ds. Schaafsma had geadviseerd, want ds. Dijkstra wilde slechts de vrede, al was het ook oorlog. Want de ‘Grote Oorlog’ was in 1914 begonnen, en zorgde ook in ons land – dat overigens in de oorlog  neutraal bleef – voor een nieuwe economische teruggang.

Men hoorde op 1 juni 1916 tijdens de kerkdienst zelfs de hevige schoten van het zware scheepsgeschut, die op 1 juni 1916 de kerkramen deden rinkelen; dat was tijdens de tweedaagse zeeslag in het Skagerrak bij Denemarken, ver ten noorden van de Nederlandse kust, toen de Duitse vloot verdreven werd door de Engelsen. Zeppelins en snelle vliegtuigjes waren in die tijd merkwaardige verschijningen boven de Noordzee, die men ook vanuit Lioessens soms kon waarnemen.

Toch was de kerk door de oorlog niet in financiële nood gekomen. In ‘it ponkje’ (de collectezak) vond men geregeld giften en in 1917 was het saldo van de kerk zelfs fl. 750!

Op 22 oktober 1922 preekte ds. Dijkstra afscheid wegens vertrek naar de kerk van Bergentheim. Vlak voordat hij vertrok zorgde hij nog dat de kerkenraad ook lid werd van de … Vrije Universiteit (men was natuurlijk al lid van de School der kerk in Kampen)!

Ds. L. ten Kate (van 1924 tot 1928).

Ds. L. ten Kate (1900-1978).

Bijna twee jaar was de kerk van Lioessens vacant. Voor het eerst in haar geschiedenis werd toen een kandidaat beroepen, in plaats van een predikant met ervaring. Het was kandidaat L. ten Kate (1900-1978), die op 10 augustus 1924 intrede deed.

Een nieuwe kerk (1927).

Op 14 maart 1927 werd door de gemeentevergadering – op voorstel van de kerkenraad – besloten een nieuwe kerk te bouwen. Dat was niet niks: de kosten zouden fl. 30.000 gaan bedragen, een formidabel bedrag. Maar de kerkenraad had jaren daarvóór een bouwfonds ingesteld, dat al met fl. 15.000 gevuld was. De rest zou moeten worden geleend.

De nieuwe gereformeerde kerk, die in 1927 in gebruik genomen werd en nog steeds als zodanig dienst doet.

Architect A. Nauta had een ontwerp van een kerk met toren gemaakt en de aanbesteding vond plaats op 7 april 1927. De eerste steen mocht natuurlijk door ds. Ten Kate worden gelegd, en wel op 30 mei. Al in november dat jaar was de kerk – ook aan de Doarpstrjitte, maar een klein eindje verderop dan de oude kerk – gereed en kon de gemeente de oude kerk vaarwel zeggen en de nieuwe in gebruik nemen.

Ds. Ten Kate stond ongeveer vier jaar in Lioessens en heeft dus niet lang op de nieuwe preekstoel gestaan. Op 6 mei 1928 nam hij afscheid en vertrok naar het Groninger dorp Stedum.

Tot slot…

Het interieur van de gereformeerde kerk, zoals het enkele jaren geleden gefotografeerd werd (foto: Reliwiki).

Het verhaal van de Gereformeerde Kerk te Lioessens c.a. is hiermee in feite natuurlijk nog niet af, maar voor ons is 1927 een geschikt moment om het verhaal te beëindigen. Toen werd immers de nieuwe kerk in gebruik genomen, die tot op de huidige dag als het bedehuis van de Gereformeerde Kerk te Lioessens c.a. dienst doet!

De kerk van Lioessens c.a. kreeg in de daarop volgende honderd jaar natuurlijk nog verscheidene andere predikanten: ds. D. Feenstra (1899-1945) van 1929 tot zijn overlijden in 1945; ds. K. Kramer (1914-1983) van 1946 tot 1952; ds. G. van ’t Riet (1908-1982) van 1954 tot 1966; ds. C. Zeeman (1878-1932) van 1968 tot 1972; ds. M. Middelkoop (*1942) van 1973 tot 1977; de heer H. Overzet die hulpdiensten verrichtte in het pastoraat (van 1980 tot begin jaren ‘90). Ds. K. Snijder (*1952) was vanaf februari 1998 predikant van Paesens-Moddergat in combinatie met de kerk van Lioessens c.a. tot 2002. Sindsdien gaan andere predikanten c.q. pastorale werkers in de kerkdiensten voor.

De ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Lioessens c.a.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Lioessens c.a. vanaf 1901 tot 2021 (bron: Jaarboeken GKN en PKN en kerkenraad Lioessens).

Bronnen onder meer:

A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp. Deel V. Leeuwarden, [1957]

Gemeenten en Predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1892

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 1, De classes Wanswerd (Dokkum) van de Afgescheiden kerken. Groningen, 1980

L. van der Zweep, Swart mar leaflik. Bij de herdenking van het honderdjarig bestaan der Gereformeerde Kerk van Lioessens-Morra. 2 november 1851-1951. Lioessens, 1951

© 2021. GereformeerdeKerken.info