De Gereformeerde Kerk te Lioessens c.a. (1)

De Gereformeerde Kerk in het Noord-Friese Lioessens werd op 16 november 1851 geïnstitueerd (niet op 2 november, zoals hier en daar vermeld wordt) als Christelijke Afgescheidene Gemeente. Sinds 1869 heette ze Christelijke Gereformeerde Gemeente en in 1892 voegde de kerk zich bij De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

Onvoldaan over de prediking.

Het dorp Lioessens – dichtbij Anjum – was in 1850 voor die tijd best goed bereikbaar in het noordoosten van Friesland, met zijn ongeveer driehonderd in de landbouw en veeteelt werkzame inwoners ‘zeer aangenaam aan den rijweg en het water gelegen’. Weliswaar heet de gemeente waarin het dorp ligt tegenwoordig Noardeast Fryslân, maar destijds heetten de twee noordoostelijke Friese gemeenten Oost- en West-Dongeradeel; Lioessens in Oost-Dongeradeel. In beide gemeenten bestond tot 1851 geen gemeente die door de Afscheiding tot stand kwam. Wel kreeg de Doleantie er later in een flink aantal dorpen stevig voet aan de grond.

Toch waren in en na de Afscheidingstijd in dat gedeelte van Friesland de hervormde predikanten over het algemeen vrijzinnig in hun prediking. Van 1811 tot 1840 stond ds. P.T. van Kleffens op de hervormde kansel van Lioessens; hij werd opgevolgd door ds. J.H. Reddingius, die de hervormde preekstoel gedurende maar liefst veertig jaar bezette.

De hervormde kerk te Lioessens.

Hetzelfde gold voor het nabijgelegen dorp Anjum, waardoor daar al in 1836 ongeveer zestig Afgescheidenen regelmatig bijeenkwamen in particuliere woningen. Oefenaars als W.G. Spoelstra en F.J. Flach gingen daar voor. In Lioessens en Morra waren in die tijd slechts twee personen, een boer en een huisvrouw, die ook oefeningen aan huis hielden, ‘die echter weinig worden bezocht’, zoals een hervormde predikant tot zijn grote blijdschap constateerde.

‘Arjens Stijntje’.

Het was daarom ook niet vreemd dat uit de gemeente Oost-Dongeradeel geregeld Afgescheidenen naar de kerk in Ulrum gingen, waar ds. H. de Cock (1801-1842) als eerste Afgescheiden predikant in ons land opzien baarde door zijn rechtzinnige prediking. De eerste die de lange, vijf uur durende voettocht maakte was de 28-jarige weduwe Stijntje Paulus Buwalda, die getrouwd geweest was met Arjen Kornelis Ludema. ‘Arjens Stijntje’  had het winkeltje van haar man na diens overlijden overgenomen en verdiende zo een karig bestaan. Langzaam waren er meer Afgescheidenen gekomen, die richting Ulrum trokken. Al gauw werd het de gewoonte samen al psalmen zingend op te trekken naar het Jeruzalem van het noorden. Ze spraken af bij de Reitwal samen te komen en dan gezamenlijk richting Ulrum te gaan. “De eersten zetten een teken met krijt op een hek, ten teken dat ze alvast langzaam waren doorgewandeld”. Later gingen ze met een schipper uit Paesens via Oostmahorn en Zoutkamp naar Ulrum.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

De dominee van Lioessens was not amused over ‘Arjens Stijntjes’ reis naar Ulrum. Sterker: hij riep haar voor de kerkenraad ter  verantwoording en dreigde haar dat – als ze ermee doorging – ze haar winkeltje wel kon sluiten omdat hij en de kerkenraad hun klandizie dan zouden intrekken. “Ze moest dan op straat met haar kinderen dan maar gaan psalmzingen” (om geld op te halen). Chantage in plaats van pastoraat. Stijntje had echter een rechte rug: ‘Dat liket slim, mar it is net slim, dûmny, hwant de God fan Elia libbet noch!’ (Dat lijkt erg, maar het is niet erg, dominee, want de God van Elia leeft nog!)

Een Afgescheiden Gemeente geïnstitueerd.

Toch heeft de Afscheiding in Lioessens en Morra geen voet aan de grond gekregen. Of liever gezegd, eigenlijk wél, maar pas in 1851. Dat wordt duidelijk als we de inleiding van het eerste notulenboek lezen. Maar eerst dit: in dat verslag wordt melding gemaakt van het feit dat de gemeente te Anjum gesticht werd. Deze eerste bijeenkomst werd inderdaad in de woning van Thomas Renses Sinia gehouden, die net aan de andere kant van de dorpsgrens, in Anjum, stond. Maar het was toch echt de gemeente van Lioessens die daar gesticht werd.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868) die de kerk te Lioessens in 1851 institueerde.

“Den 2 Nov. 1851 is te Anjum een nieuwe Christelijke Afgescheidene Gemeente gesticht en bevestigd onder geleide van den leeraar T.F. de Haan [1791-1868] van Groningen en den ouderling H.D. Drukker, ten huize van den broeder Thomas Renses Sinia.”

“Nadat op dezen dag driemaal door bovengenoemden leeraar was gepredikt, werden de toehoorders, zoo mannen als vrouwen, uitgenodigd om te vertoeven en binnen te komen in de kamer en eens te zien, of het den Heere mogt behagen bij deze gelegenheid eene Gemeente te stichten en te bevestigen.  Daarop zijn er eenige toehoorders gebleven en binnengekomen, en nadat men eenige gesprekken over de Afscheiding had gehouden, is de naam des Heeren plegtig aangeroepen door den ouderling en broeder H.D. Drukker over en voor deze zoo gewigtige vergadering. Tegenwoordig waren nog twee leden die tot andere gemeenten behoorden, met name Arjen Ernst Tamsma en Klaas Ydses Woudstra, die tot deze Gemeente, die men alhier wenschte te stichten, met attestaties begeerden over te komen en te verbinden”.

Dorpsgezicht, lang geleden…

“Vier personen zijn daarop na het afleggen van de belijdenis des geloofs tot leden der Chr. Afgesch. Geref. Gemeente in Friesland aangenomen, welke zijn de navolgende personen: Thomas Renses Sinia, Catharina Elizabeth de Groot, Klaas Arjen Tamsma en [de 35-jarige smid] Johan Wilhelmus Jacobs Schumacher. Daarenboven is er nog een ander persoon tot uitwendig lid aangenomen, met name [de 31-jarige arbeider] Jan Etienne Babois.”

“Dit nu gelukkig in den vreese Gods gedaan hebbende, is men overgegaan tot het stemmen van eenen ouderling en diaken en bij het openen der stembriefjes bleek, dat met meerderheid van stemmen verkozen was tot Ouderling, Arjen Ernst Tamsma, en tot Diaken Thomas Renses Sinia, welke broeders deze beroeping, in hunne onderscheidene betrekking, in de vrees des Heeren hebben aangenomen, en daarop den 16 November 1851, volgens de Formulieren van Eenheid, in hunne dienst door bovengenoemden Leeraar plegtig zijn bevestigd geworden. Bij deze zoo gewigtvolle gelegenheid mogten de leden ondervinden, dat de Heere met Zijnen zegen en genade in het midden was, gevende blijdschap en vrede aan de zielen; waarvoor zij den Heere ook mogten erkennen en dat alleen in den volwigtigen zoendood van den Heere Jezus Christus”.

Ds. J. Beijer (1822-1876) van Dokkum leidde de eerste kerkenraadsvergadering.

De schrijver van deze notulen was ds. J. Beijer (1822-1876) van Dokkum, die het verslag op papier stelde tijdens de eerste kerkenraadsvergadering, die in de woning van Tamsma gehouden werd en die door ds. Beijer voorgezeten werd. Hij schreef ook meteen het huishoudelijk reglement in het notulenboek, overgenomen van de gemeente van Dokkum. De gemeente van Lioessens kreeg er tijdens die bijeenkomst trouwens drie leden bij.

Een eigen kerkje (1853).

Overigens moest men tijdens de kerkenraadsvergadering nog wel afspreken tot welk dorp de nieuwe gemeente zou behoren: Anjum of Lioessens? Met meerderheid van stemmen werd besloten tot het laatste. Daar zou ook de kerk komen staan, aan de Doarpsstrjitte (Dorpsstraat) 6. In februari 1853 besloot de kerkenraad een eigen kerkje te gaan bouwen. Afgesproken werd met een intekenlijst bij de leden langs te gaan. En timmerman Booyenga uit Metslawier werd gevraagd tekening en bestek te maken. Maar kennelijk waren sommigen het niet eens met de bouw van de kerk in Lioessens, want er heerste ‘gedurig onvereeniging en broedertwist’.

De oude pastorie en het kerkje er achter.

Toch kwam men er uiteindelijk uit, al hadden de bezwaarden bij de beroeping van een predikant – in maart 1853 onder leiding van ds. E. Teunis (1822-1867) uit Dokkum – uit boosheid geweigerd mee te stemmen. Hoewel kandidaat J. Balhuizen (1823-1893) uiteindelijk toch eensgezind beroepen werd, nam deze het beroep niet aan. Maar de kerk kwam er, al weten we niet precies wanneer het gebouwtje in gebruik genomen is. Het zal eind 1853 of begin 1854 zijn geweest. Hoeveel het bedehuis gekost heeft is eveneens onbekend.

Een predikant beroepen…!

De vacante periode duurde drie jaar. Zo nu en dan kwamen predikanten van elders de dienst leiden: we lezen de namen van ds. De Haan uit Groningen (die daar fl. 7 voor kreeg) en ds. Van der Werp uit Ferwerd (die om een of andere reden een kwartje meer ontving). Op andere zondagen werden preken gelezen, of gingen leerlingen van ds. De Haan voor (zoals de studenten Van der Veen en Middel).  Met grote moed had men zich dus aan het beroepingswerk gezet. Ds. R. Duiker (1825-1917) van Oudega (bij Drachten) en ds. W.H. van den Bosch (1814-1881) van Joure werden beroepen, op een jaartraktement van fl. 450 met vrij wonen. Beiden bedankten.

Ds. D.J. Van der Werp (van 1854 tot 1857).

Douwe J. van der Werp (1811-1876).

Uiteindelijk nam ds. D.J. van der Werp (1811-1876) van Ferwerd  het beroep aan, op een jaartraktement van fl. 361, dat later werd opgekrikt naar fl. 600 ‘met een zwijn’. Hij deed op 5 november 1854 intrede, toen zowel de kerk als de pastorie (die ervóór stond) al enige tijd gereed waren. De predikant zorgde meteen dat de notulen in het vervolg uitvoeriger werden, want regelmatig werd tot dan toe alleen vermeld wat de opbrengst van de collecten was. In 1855 bedroeg het ledental intussen vijfenzestig, kinderen meegerekend. Er waren inmiddels drie ouderlingen (A.E. Tamsma, F.B. Kooistra en IJ. Viersen) en twee diakenen (T.R. Sinia en J. Schumacher).

Iets over het kerkelijk leven.

Ondanks het feit dat Lioessens een kleine gemeente was kreeg men door offervaardigheid en inspanning veel voor elkaar. Al snel ging de kerkenraad over tot het organiseren van het evangelisatiewerk in de wijde omgeving. Men wist maar al te goed dat in de hervormde gemeenten in de omgeving slechts vrijzinnige predikanten op de preekstoel stonden, zodat evangelisatiewerk van groot belang was. Maar ook de eigen jeugd werd niet vergeten: de jongens kregen al gauw hun Jongelingsvereniging, waar men studeerde en discussieerde over de bijbel, de kerkgeschiedenis, de belijdenisgeschriften en over maatschappelijke en politieke zaken. Bovendien werd een orgel aangeschaft.

In 1854 begon de overheid men met de aanleg van grintwegen in Oostdongeradeel, waardoor de route naar de kerk in Lioessens aanmerkelijk verbeterde. Alleen de Grytsjewei lag er ’s winters nogal eens belabberd bij, zodat de kerkgangers uit Nijkerk, Nes en Wierum veel moeite moesten doen om ter plaatse te komen. De zitplaatsen in de kerk werden trouwens verhuurd; het geld moest immers ergens vandaan komen. Dit bracht in 1855 ongeveer fl. 170 op, waaruit blijkt dat het niet alleen de leden waren die de kerkdiensten bezochten, maar ook dorstigen naar het Woord van elders.

Een nieuwe pastorie.

De nieuwe pastorie.

In het najaar van 1855 werd besloten de oude pastorie voor fl. 1.300 te verkopen en een nieuwe pastorie te bouwen. Fl 1.200 daarvan werd besteed aan het afbetalen van de nieuwe predikantswoning en voor de resterende fl. 100 werden kerk en pastorie even in de verf gezet.

Deze pastorie was voor ds. Van der Werp tot 1857 de thuisbasis, omdat hij toen het beroep van de kerk van Broek op Langedijk aannam. Overigens had hij al eerder een beroep gehad van de kerk van Beetgumermolen, maar toen de kerkenraad zijn salaris tot fl. 600 ‘met een zwijn’ verhoogde, bedankte hij. Toch kwam uiteindelijk op 3 mei 1857 de dag van het afscheid. Overigens emigreerde de predikant in 1864 naar Amerika, waar hij predikant werd bij de Christian Reformed Church in Michigan, in de V.S. Daar verwierf hij een vooraanstaande positie.

Een oude kaart van de gemeente Oostdongeradeel (Wikipedia).

Ds. Y.J. Veenstra (van 1857 tot 1862).

Ds. Y.J. Veenstra (1810-1864) van Sappemeer deed op 13 september 1857 intrede in Lioessens (van hem is geen foto bekend). Hij hield van catechiseren, maar of zijn leerlingen het moeilijke catechisatieboek aantrekkelijk vonden is de vraag. Het heette ‘Voorbeeld der goddelijke waarheden’, geschreven door ds. Abraham Hellenbroek (1658-1731) en het was uitgegeven in 1706, dus ook niet meer splinternieuw. Maar de kerkenraad wilde het niet kwijt, hoe ds. H. de Cock destijds ook geprobeerd had het catechisatieboekje van Hellenbroek te laten vervangen door de door de Synode van Dordrecht goedgekeurde Heidelbergsche Catechismus en het Kort Begrip. ‘Het kan geen verwondering wekken dat de kerk van Lioessens omstreeks de eeuwwisseling naar 1900 een groot aantal theoloogjes bezat’.

De kerk vergroot (1863).

Het aantal leden groeide gewoon door, en omdat vooral uit Niawier zoveel nieuwe gemeenteleden naar de kerk kwamen werd besloten daar in een schuur door de week kerkdiensten te gaan houden. Toen ds. Veenstra op 10 april 1862 afscheid nam en naar de kerk van Dokkum vertrok was het ledental in de tien jaar van het bestaan van de kerk zozeer toegenomen dat het kerkgebouw te klein geworden was. Men besloot daarom in het voorjaar van 1863 de kerk te vergroten. De zaalkerk werd uitgebreid met twee zijvleugels en werd zo een kruiskerk, compleet met torentje. Aannemer J. Zijlstra uit Ee was de laagste inschrijver en kreeg opdracht de kerk voor fl. 1.650 te bouwen. De preekstoel werd vanaf de noordkant van het oude kerkje verplaatst naar de hoek van een van de zijvleugels. Omdat de inkomsten in die tijd de verwachtingen overtroffen kon men de bouwplannen zonder problemen realiseren, kon de Diaconie tegelijk ook de armen verzorgen en had de kerk uiteindelijk zelfs een overschot van fl. 136, terwijl de diaconie fl. 182 over had.

De kerk werd behoorlijk vergroot en kreeg bovendien een torentje (foto: ‘Swart mar leaflik’).

De eerste steen van de nieuwe kerk werd boven de hoofdingang geplaatst door Oebele Ypes Viersen; hij zag zijn naam in de steen vereeuwigd. Ook ‘Psalm 84 vers 2’ was in de steen gehouwen: “Hoe liefelijk zijn Uw woningen, o HEERE der heirscharen!”

Ds. R. Eising (van 1862 tot 1871).

Vier maanden na het vertrek van ds. Veenstra deed de nieuwe predikant op 17 augustus 1862 intrede: ds. R. Eising (1823-1882) van Nijeveen – van hem is geen foto bekend. Zijn jaartraktement bedroeg fl. 700 ‘met een varken’ (die destijds ongeveer fl. 42 kostte). Eigenaardig was dat, als hij (net als zijn voorgangers) een keer elders preekte, hij de daarvoor ontvangen vergoeding aan de kerk van Lioessens moest overdragen.

De predikant catechiseerde niet alleen in Lioessens, maar ook ging hij naar de catechisanten in Niawier. Dan hoefde de jeugd uit dat dorp niet de lange reis naar Lioessens te ondernemen. Er was een schuur voor de weekdiensten, dus daar kon ook catechisatie gegeven worden. Er werd zelfs in dat dorp een Jongelingsvereniging opgericht onder de naam Samuel, die uiteraard onder toezicht van Lioessens’ kerkenraad stond. In 1892 zou in Niawier een zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd worden.

De vergrote kerk achter de nieuwe pastorie.

In 1867 nam de kerkenraad een niet alledaags besluit. Men besloot kerk en pastorie tegen brand te verzekeren. Dat was helemaal niet vanzelfsprekend, omdat in de Afgescheiden Gemeenten destijds bezwaren tegen verzekering bestonden, omdat dit beschouwd werd als wantrouwen van Gods voorzienigheid. Ook rampen kwamen de mens immers uit Gods Vaderhand toe. Slechts enkele gemeenteleden waren tegen, maar maakten er verder geen punt van.

Een van de laatste besluiten tijdens de ambtsperiode van ds. Eising handelde over de doodstraf. In Den Haag nam de Staten-Generaal in 1870 een wetsontwerp in behandeling waarmee de doodstraf zou worden afgeschaft. De kerkenraad van Lioessens verklaarde zich daartegen, en betuigde adhesie aan een schrijven van de kerkenraad van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Amsterdam die de Tweede Kamer verzocht het wetsontwerp niet aan te nemen.

De predikant nam in oktober 1871 afscheid van Lioessens en vertrok naar de kerk van Borger.De laatste maanden van zijn verblijf in Lioessens waren allesbehalve aangenaam voor hem geweest. Er was veel gelasterd over zijn hebzucht en de omstandigheden waaronder zijn vertrek plaats had, waren allesbehalve aangenaam.

Hoe dan ook, de kerkenraad moest dus het beroepingswerk weer ter hand nemen.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info