De Gereformeerde Kerk te Renkum-Heelsum (2)

Ds. W.B. Renkema (van 1907 tot 1912).

( < Naar deel 1 ) – Preeklezen door een van de ouderlingen en het voorgaan door predikanten die mogelijk voor een beroep in aanmerking kwamen, wisselden elkaar in de vacante periode af.

Ds. W.B. Renkema (1860-1919).

Ook werd de pastorie verhuurd, zodat de door schulden gedrukte begroting enigszins op adem kon komen. Nadat op 3 maart 1907 ds. W.B. Renkema (1860-1919) uit Rijnsburg voorging werd op hem een beroep uitgebracht. Hij nam het aan en deed op 17 juni 1907 intrede, nadat hij door ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) in het ambt bevestigd was.

Ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933).

Het leek dat men in hem, ‘al liep hij wat kreupel’, de juiste man gevonden had: “Een man van buitengewone kanselgaven, die met schier ongetoomde krachten en nooit verflauwenden ijver zijn werk verrichtte. Die met zijn machtig talent de schare wist te boeien en met zijn geweldige stem de grootste zalen besprak; die een persoonlijkheid is en die steeds zijn invloed weet te handhaven”. Ook regionaal en landelijk was de predikant zeer bekend; zo was hij tijdens zijn tijd in Renkum afgevaardigde naar de synode van de Schotse kerken. Hij schreef bovendien meerdere boeken. In Renkum was hij van plan zijn Bijbelverklaring te schrijven.

Toch voelde ds. Renkema zich in Renkum niet thuis. “Zijn voortvarende natuur kwam herhaaldelijk met de Geldersche lauwheid in botsing”, en zo nam hij op 13 oktober 1912 afscheid en vertrok naar de kerk van Duisburg in Duitsland. Verder is over zijn arbeid in Renkum niet veel te vertellen.

Ds. G. van der Zanden (van 1913 tot 1920).

Ds. G. van der Zanden (1881-1964).

Na enkele vergeefse beroepen op andere predikanten werd op 12 oktober 1931 ds. G. van der Zanden (1881-1964) uit ‘s -Gravenmoer door zijn vader, ds. A. van der Zanden (1852-1918), emeritus-predikant van Arnhem, in Renkum in het ambt bevestigd. In de middagdienst deed hij intrede met een preek naar aanleiding van Colossenzen 1 vers 28 (“Denwelken wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens, en lerende een iegelijk mens in alle wijsheid, opdat wij zouden een iegelijk mens volmaakt stellen in Christus Jezus”).

Zijn predikantschap besloeg ook de periode van de ‘Grote Oorlog’  (1914-1918), toen Nederland weliswaar neutraal bleef, maar door de economische teruggang tijdens de wereldbrand erg te lijden had. Koster G.J. Glade en andere gemeenteleden moesten onder de wapenen komen, en de bevolking leed meer en meer onder de werkloosheid en de armoede, waardoor de diaconie de handen vol had aan het ondersteunen van behoeftige gemeenteleden.

Koster G.J. Glade (foto: ‘Van grote en kleine dingen’).

Overigens besloten ‘onze diakenen reeds in het begin van 1915 op gemeentevergaderingen geen verslag meer te doen over hun financieel beheer, daarmee voorkomende dat de namen der bedeelden openbaar zouden worden’. Aan het eind van de oorlog kwam er de Spaanse Griep in 1918 overheen, die velen ten grave sleepte, ook in Renkum.

Ondertussen bleef de gemeente trouw de kerkdiensten bezoeken ‘en trouw in het offeren voor de zaak des Heeren, oprecht in haar waardering voor het werk van haar dienaar’. Het aantal kerkgangers vermeerderde in die jaren zozeer, dat de predikant zag aankomen wat er zou gaan gebeuren: op termijn de bouw van een nieuwe kerk, en bovendien de naderende zelfstandig wording van de gereformeerden te Heelsum. Kon hij dat aan? Hoe dan ook, in ieder geval nam hij pas het achtste op hem uitgebrachte beroep aan, dat van De Bilt. Op 26 september 1920 nam hij afscheid van Renkum.

Ds. H.Z. de Mildt (van 1921 tot 1943).

Ds. H.Z. de Mildt (1887-1973).

En inderdaad kreeg zijn opvolger, ds. H.Z. de Mildt (1887-1973) van Spijkenisse, met de geschetste toekomstverwachtingen te maken: kerkbouw voor de toen ongeveer 500 leden tellende Gereformeerde Kerk te Renkum, en pogingen om in Heelsum een zelfstandige Gereformeerde Kerk te institueren.

De predikant kwam in een verdeeld Renkum. De hervormde predikant was in die tijd ds. P. de Looze. Deze zette zich af tegen de zijns inziens ‘gereformeerde opperheerschappij’ en streefde naar de stichting van een hervormde school en deed alles om het de gereformeerden moeilijker te maken. Zo kregen de hervormde gemeenteleden het advies (‘de opdracht’?) niet meer bij gereformeerde, maar bij de ‘eigen’ winkeliers inkopen te doen. De hervormde school kwam er in 1925 inderdaad; in hoeverre het andere streven succesvol was, is ons niet bekend.

Eigen diensten in Heelsum?

A. Riemersma was een van de ondertekenaars van het verzoekschrift aan de kerkenraad (1920). Foto: ‘Van grote en kleine dingen’.

Zo langzamerhand was na dertig jaar in Heelsum het idee geboren om te trachten eens per zondag een dienst in het eigen dorp te houden, in plaats van tweemaal op de dag des Heeren de voettocht naar de kerk aan de Molenweg in Renkum te moeten ondernemen. En omdat het hervormde kerkje in het dorp te huur stond werd de kerkenraad op 20 november 1920 gevraagd om daar ’s zondags een dienst te mogen houden. De brief was ondertekend door J.J. van Buuren, Jac. van der Laan, A. Riemersma en onderwijzer A. van Teijlingen, maar werd gesteund door maar liefst 225 kerkleden, van wie 52 belijdend lid waren. Pas anderhalf jaar later werd in de school te Heelsum een bijeenkomst gehouden (de kerk was immers aanvankelijk vacant en de predikant moest tijd hebben zich in te werken).

Onderwijzer A. van Teijlingen (foto: ‘Van grote en kleine dingen’).

De kerkenraad ging op 5 juli 1922 met het verzoek niet akkoord. Wel installeerde hij een commissie die een bouwfonds moest inrichten voor een kerk tussen de beide dorpen in, zodat de Heelsumers niet zover meer hoefden lopen. Vanuit Renkum werd echter slechts voor fl. 350 ingetekend terwijl in Heelsum maar liefst fl. 1200 werd toegezegd. Een tweede rondgang door Renkum mislukte. Vandaar dat de gereformeerden in Heelsum een ander voorstel deden: een kerkje bouwen in het eigen dorp. De exploitatiekosten zouden fl. 1.650 bedragen, en dat bedrag had men in Heelsum al toegezegd. De kerkenraad zou dan voor de bouwkosten moeten opdraaien, en de preek- en leesdiensten zouden eerlijk verdeeld moeten worden.

Daarmee ging de kerkenraad ook niet akkoord. Toestaan van het verzoek zou zijns inziens leiden tot een teruggang van het kerkbezoek, maar de mannenbroeders adviseerden wel het verzoek eens door de kerkvisitatoren te laten beoordelen. Dezen vonden de oplossing van de bouw van een kerk halverwege Renkum en Heelsum te beste oplossing.

(G)een zelfstandige kerk in Heelsum.

Jac. van der Laan zette alle mogelijkheden op een rijtje… (foto: ‘Van grote en kleine dingen’).

De Heelsumers lieten het er echter niet bij zitten en vroegen de onderwijsman Jac. van der Laan – hij was vanuit Rotterdam in Renkum komen wonen – de zaak eens goed uit te zoeken en alles op een rijtje te zetten, en daarmee naar de classis te gaan. Zo gezegd zo gedaan. Van der Laan stelde de redenen voor het verzoek duidelijk en overzichtelijk op schrift: de kerk in Renkum was hoe dan ook te klein; de afstand was voor de Heelsumers te groot; bejaarden voelden zich in Heelsum thuis maar hadden er geen kerk, terwijl ze door de afstand bovendien maar eenmaal of helemaal niet naar de kerk in Renkum konden; moeders konden slechts met moeite eens per zondag in Renkum ter kerke gaan; in Heelsum kwamen in de zomer vakantiegangers, maar voor hen was er geen kerk. “We willen gewoon bij Renkum blijven horen [‘Renkum-Heelsum-Doorwerth’, noemden ze de kerk], we hoeven niet beslist zelfstandig te worden; het gevaar dreigt dat andere kerkgenootschappen voordeel zullen trekken uit de afwezigheid van een gereformeerde kerk in Heelsum; en we zullen heel zuinig zijn in onze uitgaven”, verzekerden ze.

Bovendien diende Van der Laan een viertal bouwbouwplannen in: (1) een stenen kerkgebouw met 200 tot 250 zitplaatsen (banken) inclusief inrichting en orgel, dat fl. 19.000 zou kosten; (2) idem, maar dan met stoelen in plaats van banken en inclusief de verdere inrichting, dat fl. 16.700 zou moeten kosten; (3) een kerk met houten muren, met stoelen en inrichting voor fl. 14.000; (4) en een houten kerkje met 200 zitplaatsen en met een pannendak, dat voor fl. 11.500 gebouwd zou kunnen worden. Ook maakte Van der Laan een overzicht van inkomsten en uitgaven als zelfstandige Gereformeerde Kerk te Heelsum.

Echter: maar liefst ongeveer een derde deel van de gereformeerden in Heelsum twijfelde aan de haalbaarheid van de voorstellen; een ander derde deel vond dat de bestaande toestand diende te worden voortgezet, terwijl slechts een derde deel in Heelsum een zelfstandige kerk wilde institueren.

Ds. J.G. Kunst (1873-1928) was een van de classispredikanten die ‘op pakjesavond 1923’  over het verzoek van de Heelsumers oordeelde.

De plannen werden ‘op pakjesavond’ 1923 in Heelsum desondanks uitbundig toegelicht door een aantal voorstanders, maar ook de tegenstanders kregen de ruimte om hun bezwaren te ventileren. De conclusies van de januari-classis 1924 waren duidelijk: De kerk van Renkum zou ernstig in haar bestaan bedreigd worden als te Heelsum een zelfstandige kerk zou worden geïnstitueerd; bovendien was in Heelsum geen sprake van groei; beide dorpen behoren tot dezelfde burgerlijke gemeente, zodat twee geïnstitueerde kerken niet strikt nodig is; als in Heelsum een zelfstandige kerk geïnstitueerd zou worden, zou dit twee zwakke kerken opleveren (en dat zou de andere classiskerken geld gaan kosten, omdat beide kerken dan aanspraak zouden kunnen maken op de classicale Kas Hulpbehoevende Kerken).

De nieuwe kerk (de rode ster) stond veel veel dichter bij Heelsum dan de oude (groene ster).

Helaas leidde deze beslissing tot onenigheid in de kerk van Renkum: in Heelsum woonachtige ouderlingen weigerden nog langer hun ambt uit te oefenen. Toen de classis er vervolgens opnieuw bij geroepen werd, verzochten de broeders de Heelsumers geduld te hebben. Er zou vast en zeker een goede oplossing komen. En die kwam er: de bouw van een kerk die veel dichter bij Heelsum zou komen staan, namelijk aan de Utrechtseweg.

De bouw van de nieuwe kerk.

De gereformeerde kerk te Renkum.

Daar werd namelijk een stuk grond op de kop getikt en nadat de gemeentevergadering de keuze van de architect, Egbert Reitsma (1892-1976) uit Groningen, had goedgekeurd, kon de uitvoering van de door hem gemaakte plannen ter hand genomen worden. De kerk zou ongeveer vierhonderd zitplaatsen tellen terwijl het bedehuis zou worden opgetrokken uit bijzondere, zogenaamde ‘onvolmaakte stenen’ met brandkoppen en -vlakken, en aannemer E. Kwant – die in oktober 1927 met fl. 29.000 de laagste inschrijver was – begon met zijn werk, terwijl kort daarop de ‘eerste steen’  op 2 december 1927 gelegd werd door ds. De Mildt. Egbert Reitsma ontwierp de kerk in een aan de Amsterdamse School verwante bouwstijl.

Nú wist de gemeente van offeren! Fl. 20.000 aan giften werd ingezameld terwijl de uitgeschreven obligatielening ter waarde van fl. 30.000 door 27 inschrijvers werd voltekend. De bouw ging ongestoord verder en ondertussen werd een onderzoek ingesteld naar de aanschaf van een orgel, want het oude eenklaviers Proper orgel in de kerk aan de Molenweg voldeed niet voor de nieuwe kerk. Al gauw werd bij de firma Spiering in Dordrecht voor fl. 5.300 een tweeklaviers orgel ontdekt dat zeker zou volstaan. Het oude orgel werd voor fl. 700 door de fa. Spiering overgenomen.

De kerk in gebruik genomen (1928).

Het interieur van de kerk met het nieuwe orgel (foto: Amsterdamseschool.nl)

Intussen werd op 8 augustus 1928 de nieuwe kerk in gebruik genomen. Natuurlijk berustte de leiding bij ds. De Mildt, die bij die gelegenheid preekte over Hebreeën 13 vers 8: “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid”.

De oude kerk werd voor fl. 5.000 verkocht aan aannemer J.J. Wernand. Voorwaarde was dat nooit en te nimmer in dat gebouw weer kerkdiensten gehouden mochten worden. Daar dacht Wernand ook niet aan, want hij gebruikte de oude kerk als opslagplaats.

De oude kerk aan de Molenweg als pakhuis… (foto: Hans Braakhuis).

De bouwkosten van de kerk aan de Utrechtseweg hadden in totaal ruim fl. 62.000 bedragen.

Het verenigingsleven.

Het verenigingsleven bloeide. Er was een knapenvereniging, ‘Jonathan’ genaamd, door leden van de Jongelingsvereniging opgericht met de bedoeling nieuwe aanwas te genereren voor de JV, waar je vanaf je 16e jaar welkom was. De Jongelingsvereniging heette Jesaja 55 vers 6a, en de boys hielden zich vooral bezig met het bestuderen van de Bijbel(se geschiedenis), de belijdenisgeschriften, en met politieke en maatschappelijke onderwerpen, uiteraard bezien vanuit de gereformeerde leer. Voor het maken van hun ‘inleidingen’ hadden ze de beschikking over soms omvangrijk bronnenmateriaal, dat uitgegeven werd door de landelijke Jeugdbonden. Deze JV vierde in 1923 haar gouden jubileum!

Het christelijk weekblad ‘De Spiegel’ publiceerde op 17 november 1923 een foto van de JV Jesaja 55:6a. Staande v.l.n.r.: A. Lourens, Jac. Peelen, B. van Maanen, W. van Bruxvoort, G. Janssen, J. v.d. Rovaart, A. Kroon, J.G. Burgers, F. van Bruxvoort. Zittend v.l.n.r.: E. Bouw, W. van Dam, G.J. Peelen, E.Th. v.d. Born, G.J. Glade, H. v.d. Hul (namen uit: ‘Van grote en kleine dingen’).

Ook waren er meisjesverenigingen; ‘Onze tijd-Onze roeping’  was er een van, ‘Wees een zegen’  een andere. Ook zij bestudeerden de bijbel, net als de jongens door het beurtelings maken van ‘inleidingen’ en het discussiëren daarover. Na de pauze werd meestal een wat meer verstrooiende activiteit ondernomen. ‘Wees een Zegen’ stak overigens veel energie in naaien en breien van kleding die later door de Diaconie werd uitgedeeld aan behoeftigen in de gemeente. Ook de mannenvereniging en de vrouwenverenigingen zetten hun activiteiten voort.

Zondagsarbeid bij Van Gelder.

Papierfabriek Van Gelder te Renkum, lang geleden.

De jaren ‘30 kenmerkten zich door grote wereldwijde werkloosheid en armoede, veroorzaakt door de Beurskrach op Wall Street in New York in oktober 1929. Er ontstond een enorme economische crisis, die de hele wereld trof en ook in ons land werkloosheid en armoede bracht.

Juist in die tijd voerde de directie van Van Gelders papierfabriek de verplichte zondagsarbeid in. Dat de kerkenraad en ook de werknemers van Van Gelders papierfabriek not amused waren, spreekt vanzelf. Die zondagsarbeid was verplicht gesteld; bij het niet akkoord gaan was daar het gat van de deur. Ds. De Mildt ging er op af. Hij nam contact op met de directeur en besprak met hem de gerezen problemen. Het resultaat was dat werknemers, die zondagsarbeid niet met hun geweten konden overeenbrengen, van die verplichting werden vrijgesteld. Probleem opgelost. We nemen niet aan dat (veel) gereformeerde arbeiders in die tijd het standpunt van de kerkenraad over de zondagsrust naast zich neergelegd hebben.

De Tweede Wereldoorlog.

Op 10 mei 1940 gebeurde wat al jarenlang dreigde: de vijand uit het oosten overweldigde ons land en ook via de Utrechtseweg marcheerden ze richting de Grebbelinie, reden waarom veel inwoners van het dorp hun woning uit moesten. Nadat onze opperbevelhebber, generaal Winkelman, de hopeloosheid van militaire tegenstand onder ogen had gezien en na enkele dagen de capitulatie tekende, konden de evacués weer terug en meteen aan de slag om hun chaotische woning weer op orde te brengen.

De Dorpsstraat in Renkum in 1945 (foto: Gelders Archief).

Zowel in Heelsum als in Renkum ontstonden verzetsgroepen die onderduikers en ontheemden plaatsten. De kerkelijke verenigingen probeerden hun activiteiten weer voort te zetten, maar allerlei belemmeringen werden hen door de bezetters in de weg gelegd: politieke onderwerpen waren verboden, terwijl later de verenigingen helemaal verboden werden, maar op advies van de synodale deputaten voortgezet werden als bijbelkringen met kerkenraadsleden als leiders.

Ondertussen was ds. De Mildt ziek geworden. Hij was overspannen geraakt en ging in 1942 met ziekteverlof. Op 4 april 1943 preekte hij nog eenmaal in Renkum en nam toen afscheid. Hij vestigde zich in Ede. Daar werd anderhalf jaar later zijn vrouw door een Duitse motorpatrouille doodgeschoten…

Ds. H.Z. de Mildt (1887-1973).

In 1944 moest de hele bevolking van het dorp opnieuw op de vluchtOperatie Market Garden was in aantocht. De geallieerden probeerden de bruggen over de rivieren te veroveren, zodat het bevrijdingsleger leger naar het noorden van het land zou kunnen optrekken. De heidevelden van Ede, Renkum en Wolfheze waren de landingszones van de Britse parachutisten. De landing was gepland op zondag 17 september 1944 rond 13.00 uur. In de ochtend en middag voerden geallieerde bommenwerpers bombardementen uit. Maar de acties mislukten.

Ds. B.D. Smeenk (van 1943 tot 1948).

Ds. B.D. Smeenk (1908-2002). Foto: ‘Van grote en kleine dingen’.

Op 27 juni 1943 deed de opvolger van ds. De Mildt intrede. Het was ds. B.D. Smeenk I1908-2002) uit Blokzijl. Bij zijn aantreden las hij alle kerkgangers, inclusief de Renkumse burgemeester Jenze Jan Talsma, de les over de vraag welke overheid zij wilden gehoorzamen.

“In Renkum stimuleerde [ds. Smeenk] hulp aan onderduikers, joden voorop. ‘Want voor hen was het het ergste…’. Deze joden kwamen vooral uit Amsterdam en Rotterdam. Anderen waren hun leven ook niet zeker, zei Smeenk, maar joden kwamen niet meer terug.

Een jongeman in Renkum, Johan Snoek (1920-2012), die ‘kerkverlater’ dreigde te worden, kwam onder de indruk van zijn moedige voorbede in de kerk voor joden en voor hen die hen hielpen. Snoek ging vervolgens theologie studeren en werd gereformeerd predikant.

Het boek van Johan Snoek.

 “Het levensverhaal van Johan Snoek is te vinden in zijn boek ‘Soms moet een mens kleur bekennen’ (1992). Daarin staat onder meer dat vóór de intree van ds. Smeenk twee joodse dames in Renkum, een van de drie joodse gezinnen, nergens meer konden onderduiken en zichzelf toen verdronken hadden in de Rijn. De burgemeester ging met vakantie als de politie joden wegvoerde… Toen Smeenk kwam, zei de predikant bij zijn intrede wie de wettige overheid was en dat het beter was af te treden dan om mee te werken aan onrecht. Aan het slot heette de burgemeester hem welkom en zei: ‘Sommigen willen dat je gaat, maar anderen zijn juist dankbaar dat je nog gebleven bent, want je kunt nog zoveel goeds doen’.

‘We sidderden van afgrijzen’, schrijft Snoek. ‘Dat die man nu het laatste woord had’. Toen verwoordde de nieuwe dominee in het dankgebed aan het eind van de dienst nog wat onze houding jegens de bezetter diende te zijn… Na de oorlog kreeg Smeenk in Israël de Yad-Vashem onderscheiding” voor zijn hulp aan ‘eerder honderd dan vijftig Joodse onderduikers’.

En verder…

De gereformeerde kerk.

– Hoewel de Duitsers het jeugdwerk verboden hadden startte de predikant dat eind 1943 weer op. ‘Smeenk stond als een rots in de branding, de zwakken vermanend de geest van vreesachtigheid geen kans te geven’. De gemeente groeide onder zijn leiding tot een hechte gemeenschap en de Vrijmaking, de kerkelijke strijd die in oorlogstijd in de Gereformeerde Kerken woedde, ging daardoor aan de kerk van Renkum voorbij.

– De al genoemde evacuatie (vanwege Operatie Market Garden) duurde tot mei 1945. Direct daarna hield de predikant in een villa aan de Utrechtseweg de eerste diensten voor twintig aanwezigen. Een paar weken later kon de kerk weer gebruikt worden, die door het oorlogsgeweld weliswaar niet geheel onbruikbaar geworden was, al zaten er gaten in het dak en moest ook andere schade worden gerepareerd. Maar onder een paraplu hadden de kerkgangers geen last van de lekkerij. De eerste collecte voor het herstel van de schade bracht maar liefst fl. 15.000 op.

De hervormde kerk van Renkum was echter verwoest. De hervormden kregen uiteraard onderdak in de gereformeerde kerk. Dat duurde tot woensdag 18 januari 1950, toen hun nieuw gebouwde kerk in gebruik genomen werd.

– Een hechte samenwerking ontstond tussen ds. Smeenk en zijn hervormde collega’s, die samen met anderen werkten in het NederlandsVolksherstel, dat zich inzette voor de wederopbouw van ons land.

De zoldering van de gereformeerde kerk (foto: Wikipedia).

– Het jeugdwerk ging weer aan de slag: de JV begon weer met haar vergaderingen. “Op 1 augustus 1945 schreef de secretaris van de Jongelingsvereniging in zijn notulenboek: ‘Dit boek is teruggevonden in het door de moffen geplunderde huis van J.P. Crum’.

– Een wel heel bijzonder stuk gereformeerd jeugdwerk ontstond in het najaar van 1945, toen de ‘gereformeerde padvinderij’ haar intrede deed, onder leiding van hopman N. Jansen en de vaandrigs J. Aalbers, F. Rothuizen en W. Snoek. Ook de pas benoemde evangeliste Annie Geleijnse nam aan dit jeugdwerk deel, zij leidde als akela de welpen. Ds. J. Oosterduin () was degene die in het concentratiekamp Dachau door een rooms-katholieke priester op dit idee gebracht werd. Een nooit gepubliceerd rapport van de Gereformeerde Jeugdorganisatie bracht over de gereformeerde padvinderij in 1946 advies uit, maar van het invoeren van dit spelelement in het gereformeerd jeugdwerk is het niet gekomen.

– Ds. Smeenk nam op 1 november 1948 afscheid van Renkum en wijdde zich daarna in Amsterdam aan de ‘evangelieverkondiging onder de Joden’, later ‘Kerk en Israël’ genoemd.

Naar deel 3 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info