De Gereformeerde Kerk te Breda (1)

De Gereformeerde Kerk in het Noord-Brabantse Breda werd op 28 maart 1893 vanuit de Gereformeerde Kerk te Tilburg geïnstitueerd.

Kaart: Google.

De Afscheiding van 1834.

De Afscheiding van 1834 kreeg in Breda geen voet aan de grond. Van minder dan tien hervormde lidmaten is bekend dat ze zich afscheidden van de hervormde kerk. Zes van hen werden volgens de gegevens in 1841 lid van de Afgescheiden Gemeente te Hooge en Lage Zwaluwe, maar die gemeente ging rond 1854 te niet, waarna men zich aansloot bij de gemeente van Zevenbergen. Weliswaar was in Breda volgens officiële rapporten sprake van ‘woelingen’ en ‘geestdrijverij’, maar die hadden betrekking op samenkomsten die gehouden werden door de Waalse predikant ds. L.G. James en deze hadden geen Afgescheiden Gemeente tot gevolg.

Ds. L.G. James.

We weten wel dat Aart van Schelven (1814-1900) in Breda van 1845 tot en met 1847 colporteur of evangelist is geweest. Hij had wel degelijk een Afgescheiden achtergrond, want hij was bijvoorbeeld in de gemeente van Zuid-Beijerland een tijdje ouderling geweest. Kennelijk kreeg hij binnen de Afgescheiden Kerk onenigheid, want in 1854 onttrok hij zich aan de Afgescheiden gemeente te Middelburg, waar hij inmiddels woonachtig was. Maar in 1886 ging hij wel met de Doleantie mee, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk; in dat jaar werd hij namelijk lid van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) van Oude en Nieuwe Wetering.

Aart van Schelven (1814-1900).

Vermoedelijk werd in de jaren 1863 en 1864 in Breda wel een evangelisatielokaal ten behoeve van de Christelijke Afgescheidene Kerk gehuurd, want op de Provinciale Vergadering van Noord-Brabant en Limburg werd namelijk geld ingezameld voor ‘de huur van een lokaal’ in Breda, ‘waar gepredikt wordt’. Hoe dan ook: er kwam geen Christelijke Afgescheidene Gemeente.

De Gereformeerde Kerk te Breda (1893).

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

Op 17 juni 1892 vond de landelijke ineensmelting plaats van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. De betreffende synodevergadering werd gehouden in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk, waar de voormannen van beide kerken elkaar de broederhand reikten. Het waren de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerder Kerk en dr. A. Kuyper (1837-1920) namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. In het vervolg zouden de verenigde kerken De Gereformeerde Kerken in Nederland genoemd worden.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

De Gereformeerde Kerk te Breda was toen nog niet geïnstitueerd. Wel waren in andere plaatsen in die omgeving Gereformeerde Kerken gesticht: in Dinteloord, Fijnaart, Klundert, Moerdijk, Willemstad en Zevenbergen. In Klundert bestonden op dat moment zelfs twee Gereformeerde Kerken, omdat de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente (uit 1835) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (uit 1887) daar nog niet samengegaan waren (dat gebeurde daar in december 1892).

De voorbereiding voor de instituering te Breda.

Hoe dan ook, in aanwezigheid van onder anderen ds. H.J. Binnema (1849-1909) van Tilburg vergaderde de classis Klundert in juli 1892 over de evangelisatiearbeid in Brabant. Speciaal voor dat werk was ds. Binnema vanuit België naar Tilburg gehaald; in België had hij van 1878 tot 1888 evangelisatiewerk verricht binnen de Belgische Christelijke Zendingskerk te Oostende. Zijn opdracht in Brabant was ‘het verlorene te zoeken’ en hij kon van harte instemmen met de woorden van de preses, namelijk ‘dat wij heel het Zuiden onzes lands voor Koning Jezus hebben op te eischen’. En daar viel Breda ook onder: ‘Gewerkt moet steeds meer te Breda!’

Ds. H.J. Binnema (1849-1909).

De predikant kon op de classis al het een en ander over zijn werk in Breda vertellen: ‘Sedert juni 1891 is de Commissie voor Inwendige Zending van de voormalige Chr. Geref Kerk in Noord-Brabant begonnen met ook zelfstandig te Breda te arbeiden. De arbeid aldaar gaat zeer voorspoedig. Geregeld wordt er op den dag des Heeren gepredikt, terwijl op die prediking kennelijk de zegen des Heeren rust. Voorts bestaan er een zondagsschool, een jongelings- en jongedochtersvereeniging en een Zangvereeniging. Dringend echter is de behoefte aan nog krachtiger arbeid!’ Afgesproken werd dat Breda zou behoren tot de classis Klundert (tussen haakjes: gezien het bovenstaande zou Breda dus niet vanuit de Dolerende Kerk geïnstitueerd worden – zoals hier en daar meegedeeld wordt – maar vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerk).

De Gereformeerde Kerk te Breda geïnstitueerd (1893).

Ondanks tegenstand van hervormde zijde kon Het Kerkblad, sinds 1892 het ‘Officieel orgaan van de Gereformeerde Kerken in Nederland’, in maart 1893 melden, dat ds. Binnema op 26 maart 1893 leiding had gegeven aan de verkiezing van ambtsdragers. ‘De Heere heeft daar door den Dienst des Woords, in betrekkelijk zeer korten tijd, groote dingen willen doen’. Zelfs kon, zo werd gemeld, binnenkort vermoedelijk al een predikant beroepen worden!

‘Het Kerkblad’, 28 april 1893.

Op 12 april kwam ds. Binnema opnieuw naar Breda. De namen van de gekozen ambtsdragers waren inmiddels aan de gemeenteleden voorgelezen en daartegen waren geen bezwaren binnengekomen, zodat de instituering kon plaatshebben. Welnu, daarvan maakte Het Kerkblad op 28 april 1893 dan ook melding: ‘Onder de leiding van den Weleerwaarden heer ds. H.J. Binnema, daartoe, als consulent, aangewezen door de Classis Klundert, is den 12 april 1893 de kerkeraad bevestigd en aldus de Gereformeerde Kerk te Breda geïnstitueerd’. De ouderlingen waren de broeders Van de Waal en Michael, terwijl H. Scholtens Kzn. tot scriba benoemd werd.

De eerste tijd.

De classis besloot dat in Breda elke maand een classispredikant in de diensten zou voorgaan. Voor de overige zondagen zou de kerkenraad zelf een predikant kunnen vragen of een ouderling laten ‘preeklezen’.

Wilde men een eigen predikant beroepen, dan moest er natuurlijk wel een pastorie zijn. Breda kon de kosten daarvoor zelf niet opbrengen, zodat aan ds. A. Schouten (1864-1954) van Willemstad gevraagd werd aan te kloppen bij de Generale Kas voor Hulpbehoevende Kerken om een bedrag van fl. 7.500 als financiële ondersteuning los te peuteren voor de kerk van Breda, zodat men een eigen pastorie kon bouwen.

Ds. E.C. Oggel.

Ook kreeg de kerkenraad toestemming van de classis een eigen predikant te beroepen. Men beriep ds. R.K. Brouwer (1859-1905) van Makkum, maar deze bedankte. Gelukkig kon ds. E.C. Oggel begin 1895 drie maanden lang leiding geven aan het Bredase kerkelijk leven; hij was  predikant in Amerika, en met verlof in Nederland.

Hij en de kerkenraad hadden het niet altijd even makkelijk. “Onderling waren de verhoudingen soms verre van ideaal”, zoals in dat geval met een gemeentelid die zich beledigd achtte door een ouderling. Het verontwaardigde gemeentelid bezocht de ouderling aan huis en dreigde met een gerechtelijke aanklacht tegen hem, als hij niet kon bewijzen wat hij had gezegd.

Soms moest de kerkenraad optreden omdat gemeenteleden zich niet hielden aan de zondagsrust; kon zo iemand wel aan het avondmaal gaan? De classis vond dat men beter gewoon met hem kon gaan praten om hem te overtuigen van het verkeerde van zijn handelen. Anderen hadden zorgen over de benoeming van een wel erg jonge diaken die bovendien ongetrouwd was; dat laatste was volgens de te hulp geroepen classis geen beletsel. Maar hoe zat het met dat gemeentelid dat op zondag al fluitend over ’s Heeren wegen fietste? Al had de grote gereformeerde voorman dr. A. Kuyper in zijn kerkelijk weekblad De Heraut al eerder uitdrukkelijk verklaard dat het gebruik van de fiets op de rustdag geen probleem was, de kerkenraad vroeg hem daarover toch verantwoording af te leggen.

Ds. W. Kapteyn (van 1895-1903).

Ds. W. Kapteyn en zijn gezin.

Terwijl de plannen voor een groter kerkgebouw in de maak waren, beriep de kerkenraad ds. W. Kapteyn (1857-1913) uit Goes als predikant. Deze nam het beroep aan en deed op 1 september 1895 intrede. Zijn traktement bedroeg bijna fl. 92 per maand en hij kreeg de huur van zijn woning aan de Markkade vergoed.

Een eigen kerk (1896).

De kerkdiensten werden vanaf 26 maart 1893 tot 1896 gehouden in het gebouw Ons Huis op de hoek van de Waterstraat en de Karnemelkstraat. Daarvoor werden twee kamers op de begane grond gehuurd. Maar men had echter al snel behoefte een een groter kerkgebouw, want de gemeente was intussen naar 170 leden gegroeid!

‘Ons Huis, op de’ hoek van de Karnemelkstraat met de Waterstraat, zoals het er in 1956 uit zag. Dit gebouw werd van 1893 tot 1896 gebruikt voor de kerkdiensten (foto: Schreurs, collectie Gemeentearchief Breda. Overgenomen uit ‘Trek de hele wereld door’).

De gelden voor de bouw van een kerk waren natuurlijk vooralsnog niet aanwezig. Vandaar dat de classis Klundert adviseerde de gereformeerde zusterkerken in ons land te vragen voor een nieuw kerkgebouw te collecteren, of voor dat doel een gift te geven. Vele kerken voldeden aan het verzoek, zodat in het ‘Weekblaadje voor de Inwendige Zending der Gereformeerde Kerken’ regelmatig verantwoording van de ingekomen gelden afgelegd kon worden. Uiteraard collecteerde de kerkenraad ook in eigen kring. Een renteloze lening van fl. 1.500 werd uitgeschreven in 60 aandelen van fl. 25. Op 1 januari 1896 was in totaal ongeveer fl. 1.860 aan giften en collecteopbrengsten binnengekomen, maar uiteindelijk bedroeg dit maar liefst fl. 17.400. De uitgaven voor de bouw van de kerk waren fl. 17.180, zodat de begroting een overschot te zien gaf.

Het kerkgebouw Eben Haëzer in de Karnemelkstraat diende als zodanig van 1896 tot 1934.

Op 8 januari 1896 werd voor fl. 10.000 een huis met tuin in de Karnemelkstraat gekocht, waarna de verbouw tot kerk kon beginnen, want de gekochte woning werd aangepast als kerkgebouw. Op 1 mei werd het hoogste punt bereikt. En op 5 juli 1896 werd de eerste dienst in de nieuwe kerk gehouden, nadat het bedehuis drie dagen eerder officieel in gebruik genomen was. De naam stond duidelijk op de voorgevel: Eben Haëzer: Tot hiertoe heeft de Heere geholpen. In 1898 werd de preekstoel voor fl. 258 vernieuwd en een jaar later werd het voorhuis tot school verbouwd.

Dr. J.C. de Moor (van 1903 tot 1905).

Dr. J.C. de Moor (1878-1926).

Ds. Kapteyn had een zwakke gezondheid en was daarom genoodzaakt in maart 1903 ontheffing te vragen. Zijn opvolger stond begin december 1903 al op de preekstoel. Het was kandidaat J.C. de Moor (1878-1926). Hij deed op 6 december 1903 intrede. De predikant was dat jaar juist gepromoveerd op een proefschrift getiteld De Profeet Maleachi en schreef ook overigens veel boeken en brochures. Maar al in 1905 vertrok hij naar de kerk van ‘s-Gravenhage, en nam daarom op 3 september afscheid. De predikant overleed overigens tijdens de roemruchte synode van Assen (1926), die zich bezighield met de kwestie-Geelkerken, over de wel of niet ‘zintuiglijke waarneembaarheid van de bomen en de sprekende slang in het paradijs’.

Ds. J.H. Donner J.H.zn. (van 1906 tot 1909).

Ds. J.H. Donner J.H.zn. (1867-1927).

Ook zijn opvolger, ds. J.H. Donner J.H.zn. (1867-1927) uit Nieuwdorp, stond slechts kort in Breda, waar hij op 27 mei 1906 bevestigd werd. Maar daar “begon zich een bijzondere werkkring voor ds. Donner te openen. De overweging dat de provincie Zeeland [waar hij vandaan kwam] wat de Christelijke Verzorging van Krankzinnigen betreft, te afgelegen is om met vrucht te kunnen deelen in den zegenrijken arbeid der Vereeniging, die de Stichtingen ‘Veldwijk’, ‘Bloemendaal’, ‘Wolfheze’ en ‘Zuidlaren’ beheert, gaf den stoot voor Zeeland eene eigene vereeniging te stichten. Al spoedig leidde dit tot de oprichting van ‘Vrederust’, wel buiten Zeelands grenzen, omdat juist bij Bergen op Zoom een geschikt terrein te verkrijgen was, maar toch eene echte Zeeuwse Stichting. Daarvan was ds. J.H. Donner de oprichter en werd hij tevens de voorzitter”. Op 7 november 1909 nam hij afscheid van de kerk van Breda en werd vervolgens tot 1920 geestelijk verzorger van de Stichting ‘Vrederust’.

Ds. A. Roorda (van 1910 tot 1912).

Ds. A. Roorda (1871-1915).

Nog geen twee jaar was ds. A. Roorda (1871-1915) van Oude Pekela aan de kerk van Breda verbonden. Hij deed op 2 oktober 1910 intrede. “Hij was een kenner van de H. Schrift, die zich vooral er op toelegde, om het licht der Schrift te laten vallen op wat er omgaat in het menschelijk hart en leven; een kloek prediker”. Op 25 augustus 1912 nam hij afscheid en vertrok naar de kerk van Leiden, waar hij na een slepende ziekte in 1915 overleed.

Ds. M.M. Horjus (van 1912 tot 1915).

De kerkenraad nam het beroepingswerk weer ter hand en het op ds. M.M. Horjus (1876-1936) van Soest uitgebrachte beroep werd aangenomen; de predikant deed op 27 oktober 1912 intrede in Breda. Gedurende de mobilisatietijd – in verband met de ‘Grote Oorlog’ van 1914 tot 1918, waarbij Nederland neutraal bleef – verrichtte hij veel arbeid onder de militairen.

Ds. M.M. Horjus (1876-1936).

“Zijn catechetisch onderwijs werd in al zijn gemeenten zeer geroemd. Hij was geen kamergeleerde, meer man van de practijk dan van de theorie, een volksman, in den goeden zin van het woord. Hij had iets warms, iets aantrekkelijks in zijn prediking en omgang met de menschen. Hij wist hetgeen hij te zeggen had, zoo in te kleeden en op zulk eene wijze voor te stellen, dat men luisteren moest, dikwijls met gespannen aandacht. Bescheiden van aard, was hij toch ook doortastend, als het het beginsel en de eere Gods betrof”. Op 23 mei 1915 nam hij afscheid van de kerk van Breda en vertrok hij naar de kerk van Oud-Loosdrecht.

Ds. H. Hummelen (van 1916 tot 1920).

Nog geen jaar later, op 12 maart 1916, deed ds. H. Hummelen (1884-1934) van Haarlemmermeer (Oostzijde) intrede in Breda. Ook hij schonk aan het werk van de evangelisatie bijzondere aandacht. Dat gold evenzeer voor dat voor de Vrije Universiteit te Amsterdam, in 1880 opgericht door dr. A. Kuyper (1837-1920) en Willem Hovy (1840-1915).

Ds. H. Hummelen (1884-1934).

“Hij, de man met een breeden blik, had een open oog voor de culturele betekenis van de beoefening der gereformeerde wetenschap, want hij zag het groote belang hiervan voor ons christelijk volksleven, en indirect ook voor de kerk”. Ds. Hummelen nam op 10 april 1920 afscheid en vertrok naar de kerk van het Groningse Bedum.

Ds. J.H. Donner J.H.zn. (van 1920 tot 1927).

In mei 1920 deed een oude bekende intrede in Breda: ds. J.H. Donner J.H.zn., die van 1906 tot 1909 ook al predikant van Breda geweest was, maar zich daarna had verbonden aan de Stichting Vrederust, waar hij geestelijk verzorger was. Die werkzaamheden legde hij in 1920 neer. Overigens had hij in de jaren dat hij geestelijk verzorger van Vrederust was, ook verscheidene Brabantse Gereformeerde Kerken bijgestaan in de prediking en bij het kerkelijk werk. Op 9 mei 1920 deed hij in ieder geval opnieuw intrede in Breda.

De Stichting ‘Vrederust’ in Bergen op Zoom.

Al vrij vlot na de intrede van ds. Donner werd in 1922 in de kerk Eben Haëzer in de Karnemelkstraat een gaanderij met balustrade aangebracht, omdat het aantal zitplaatsen tekort schoot.

“Ds. Donner regeerde met strakke hand, had een bijzonder goeden kijk op toestanden en personen en bezat wijsheid en tact. Direct was dat in de gemeente merkbaar. Hij bezocht de kerkelijke vereenigingen en de school en marcheerde in gezelschap van een ouderling of alleen in recordtijd de heele gemeente door, zoodat we soms den indruk kregen dat de eerwaarde broeders de weleerwaarde niet goed konden bijhouden. (…) Hij bracht de gemeente (ook financieel) tot bloei en was bijzonder gehecht aan homeopathische middelen”.

“In het kerkelijk leven in Noord-Brabant nam hij een leidende positie in. Meermalen werd hij afgevaardigd naar de generale synode. Als zodanig had hij ook zitting in de al eerder genoemde synode van Assen 1926”, die voornamelijk handelde over de al genoemde kwestie-Geelkerken.

Het gereformeerd Tractaatgenootschap ‘Filippus’ gaf ter verspreiding bij het evangelisatiewerk onder meer deze scheurkalender uit. Hier het schild waarop, in het midden, de scheurkalender geplakt kon worden.

“Van het [landelijke gereformeerde] Tractaatgenootschap Filippus [ten dienste van het evangelisatiewerk] was hij bestuurslid. De evangelisatiearbeid in Noord-Brabant en Limburg [waaruit ook de kerk van Breda voortgekomen was!] diende hij als scriba. En vooral de geestelijke verzorging onzer militairen had zijn krachtigen steun. Juist Breda bood daartoe een zich steeds uitbreidend arbeidsveld. Voor alle dingen echter had zijn naam als bedienaar des Woords een bijzonder goeden klank”.

Na de begrafenis van de vice-voorzitter van Vrederust werd ds. Donner onwel en ook hij stierf spoedig daarna, op 10 december 1927.

Ds. B. Telder (van 1928 tot 1944).

Ds. B. Telder (1897-1980).

Op 25 november 1928 deed ds. B. Telder (1897-1980) van Vianen intrede in de kerk van Breda. Een paar belangrijke gebeurtenissen vonden tijdens zijn predikantschap plaats:

Een nieuwe kerk (1934).

Allereerst de bouw van een nieuwe kerk. Het kerkgebouw Eben Haëzer in de Karnemelkstraat werd zo langzamerhand veel te klein. Vandaar dat in de Zandberglaan een stuk grond gekocht werd. De bekende kerkarchitect B.W. Plooy uit Amersfoort werd gevraagd bestek en tekeningen te maken van een kerkgebouw met 650 zitplaatsen plus een pastorie. De bouwkosten bedroegen uiteindelijk fl. 47.000 terwijl de pastorie voor fl. 18.000 gebouwd werd. De Zandbergkerk werd officieel op 6 december 1934 in gebruik genomen, terwijl de eerste dienst er op 9 december gehouden werd.

De oude kerk, en de in het voorhuis, gevestigde school werden op16 augustus 1934 verkocht, en al in het begin van september werd de voormalige kerk verbouwd tot pakhuis. In 1972 werd het ingericht als winkelpand, terwijl het gebouw op 15 april 1986 afbrandde.

De gereformeerde Zandbergkerk (foto via de heer G. Kuiper, Appingedam).

De Tweede Wereldoorlog.

Ten tweede brak op 10 mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uit. Met Pinksteren 1940 moesten velen in Breda hals over kop huis en haard verlaten, omdat Breda aan het front kwam te liggen van de invallende Duitsers en de verdedigende Franse legers. Over de oorlog wordt in de kerkenraadsnotulen niet veel vermeld; niet verwonderlijk, omdat er van alles gebeurde dat voor de bezetters verborgen moest blijven. De avondklok, de maatregelen voor de ‘luchtbescherming’ (voor het geval tijdens kerkdiensten alarm voor luchtaanvallen gegeven zou worden), en andere zaken waren geregeld onderwerp van gesprek. Ook werd gedurende een aantal jaren door de lagere school van de kerk gebruik gemaakt, omdat het schoolgebouw door de Duitsers gevorderd was.

De Vrijmaking (1944).

Prof. dr. K. Schilder las op 11 augustus 1944 in de zgn ‘Vrijmakingsvergadering’ te Den Haag de ‘Acte van Vrijmaking’ voor en maakte zich daarmee ‘vrij van de Gereformeerde Kerken in Nederland’.

Het derde feit van belang betreft de Vrijmaking, die in Breda uiteindelijk ontstond naar aanleiding van een brief van de generale synode (juni 1944), waarin de kerken werden opgewekt ‘de Heere te smeken, dat Hij de tuchtoefening over prof. K. Schilder (1890-1952) mocht bekronen met Zijn Goddelijke Zegen’.

Prof. dr. K. Schilder van Kampen had zich – kort door de bocht gezegd – verzet tegen synodebesluiten aangaande Doop en Verbond, en werd uiteindelijk als predikant en als hoogleraar te Kampen afgezet. Ds. Telder ‘bezwoer de kerkenraad de synodale brief niet vanaf de preekstoel voor te lezen’, zoals de synode vroeg. Deed de kerkenraad dat wel, zei de predikant, dan maakte hij zich medeschuldig aan de afzetting van de hoogleraar.

De meerderheid van de kerkenraad vond echter dat de brief op 11 juni 1944 gewoon voorgelezen diende te worden, maar de predikant verklaarde aan dat besluit niet te zullen meewerken. De kerkenraad besloot toen een van de ouderlingen, br. W. Lem, opdracht te geven de synodale brief na de dienst vanaf de preekstoel voor te lezen. Dat besluit werd aangenomen. De predikant deelde echter tijdens die dienst vanaf de preekstoel mee dat na de dienst een brief van de synode zou worden voorgelezen, maar dat hij het daarmee niet eens was en nog vóór de voorlezing het kerkgebouw te zullen verlaten.

De brief van de kerkenraad aan de gemeenteleden van Breda.

Een van de ouderlingen, J. Talsma, en enkele kleine groepjes gemeenteleden verlieten, voordat de brief zou worden voorgelezen, het kerkgebouw. Dat leidde uiteraard tot opschudding. In de middagdienst waarschuwde de predikant de gemeente en gaf een nadere verklaring van hetgeen er gebeurd was. Hij hield toen een preek naar aanleiding van de tekst uit 1 Corinthe 7 vers 23: “Gij zijt duur gekocht, wordt geen dienstknechten van menschen”. Later werden nog enkele andere preken gehouden, die met deze zaak te maken hadden.

Op 6 juli 1944 werd de predikant door de kerkenraad geschorst vanwege ‘tweedracht zaaiende preken’. Op 9 juli kwamen ongeveer zestig personen, waaronder vier ouderlingen, bijeen in de pastorie, waar onder leiding van ds. Telder een huisgodsdienstoefening gehouden werd. op. De week daarop werd een dienst gehouden in een zaaltje van Ons Huis. Daar werd de Acte van Vrijmaking ondertekend, waarmee de Vrijmaking in Breda officieel een feit was geworden. Ongeveer 150 gemeenteleden (kinderen meegerekend) gingen met de Vrijmaking mee.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info