De Gereformeerde Kerk te Aalsmeer (1)

De Gereformeerde Kerk in het Noord-Hollandse Aalsmeer werd op 1 oktober 1906 geïnstitueerd vanuit de Gereformeerde Kerk te Haarlemmermeer-Oostzijde, al waren er ook vóór die tijd Afgescheidenen in Aalsmeer en omgeving te bespeuren. We beginnen met die verre voorgeschiedenis, die in 1906 uiteindelijk leidde tot de instituering te Aalsmeer.

Kaart: Google.

1. De voorgeschiedenis: het ontstaan van de moederkerk.

‘Afdeling van Amsterdam’.

Maar vóór die tijd was er al een Afgescheiden Gemeente te vinden, die in een schuur bijeenkwam. Op 2 februari 1838 kwam ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, naar Aalsmeer om een doopdienst te leiden, waarin twee kinderen gedoopt werden. Weliswaar werd de dienst verstoord door een inval van vrederechter Segstro, die het aantal aanwezigen noteerde (buiten het gezin dat het huis bewoonde waren er zeventien anderen aanwezig) en het dopen als ‘ongeoorloofde kerkelijke handeling’ verbood, maar de dienst werd gewoon voortgezet, ondanks het feit dat Segstro twee wachtposten voor de deur zette om te voorkomen dat nog meer ‘dorstigen naar het Woord’ zouden binnenkomen. In die tijd was het namelijk verboden zonder toestemming van de overheid met meer dan twintig mensen bijeen te komen voor een godsdienstoefening.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Twee maanden later, op 16 april, werd in Aalsmeer door de bekende ouderling Couprie uit Amsterdam een gemeente ‘gesticht’, maar er werden geen ambtsdragers aangesteld, zodat men van een officiële gemeente niet spreken kan. Vermoedelijk ging het om een afdeling van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van ’s Lands hoofdstad. Want toen ook in Aalsmeer onderlinge meningsverschillen aan het licht kwamen over de positie van ds. Scholte, vermaande de Amsterdamse kerkenraad de Aalsmeerder broeders toch vooral in eendracht samen te leven. De gemeente van Aalsmeer liep in 1847 kennelijk op haar eind, want toen verhuisden enkele gemeenteleden naar Amsterdam, terwijl ook twee gezinnen, die van Lubberden en Hengeveld, samen met ds. Scholte naar Amerika emigreerden, naar Pella (Iowa).

De Haarlemmermeer drooggemalen (1849-1852).

Enkele jaren later nam het aantal Afgescheidenen in Aalsmeer echter weer toe, omdat in 1852 de Haarlemmermeer na jaren van hard werken drooggemalen was, en er in de ontginning van het land veel werk was. Vooral uit het Land van Heusden en Altena (waar de Afscheiding een rijke voedingsbodem had gevonden) kwamen veel Afgescheidenen naar Aalsmeer. Ze hielden hun kerkdiensten in de schuur van W. Ruijs aan de Uiterweg.

De Haarlemmermeerpolder in 1867.

Een Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis (1854).

Ze organiseerden zich als Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis en niet als Christelijke Afgescheidene Gemeente. In 1854 melden de notulen van de Algemene Vergadering (synode) van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis namelijk dat in Aalsmeer een gemeente bestond, terwijl het jaar daarop twee afgevaardigden uit Aalsmeer aanwezig waren op de Algemene Vergadering van de Kruiskerken, namelijk ouderling J. van Bentum en diaken C. Wegman.

In en na 1838 scheidden zich namelijk overal in het land ‘Kruisgezinden’ af van de hoofdstroom van de Afscheiding van 1834, de Christelijke Afgescheidene Kerk. Ze waren – in tegenstelling tot de Christelijke Afgescheidenen – tegen het aanvragen van godsdienstvrijheid bij de overheid, onder meer omdat ze dan de naam ‘gereformeerd’ niet meer mochten voeren. De Christelijke Afgescheidenen hadden daartegen over het algemeen geen bezwaar.

Ds. J. Holster (1826-1905) van Vlissingen preekte zo nu en dan in Aalsmeer.

De broeders in Aalsmeer werden meteen al in de kerkelijke verwikkelingen van de ‘Kruisgemeenten’ betrokken. In 1855 verzochten ze de synode ‘of er geene mogelijkheid zou bestaan, om nu en dan, op den dag des Heeren, eens eenen Leeraar onder hun midden te hebben om het Woord Gods onder hen te verkondigen, en wel omdat er gewigtige redenen toe bestonden en de nood der Gemeente zulks vorderde’. De synode vond de genoemde redenen gewichtig genoeg en beloofde dat ds. J. Holster (1826-1905) van Vlissingen er de eerstvolgende zondag zou preken ‘en vervolgens om de drie weken een Leeraar tot hun zou overkomende tot dat zelfde einde’.

Toen diaken Wegman de synode ‘door omstandigheden’ voortijdig verliet werd hem een brief meegegeven voor een Amsterdamse br. W. Meijer, met het verzoek op de synode te komen omdat hij een beschuldiging had ingebracht tegen ds. W. Eichhorn (1828-1872). Die opdracht heeft hij ongetwijfeld uitgevoerd, maar nadat diaken Wegman in 1856 naar Amerika emigreerde, verschenen er geen afgevaardigden meer op de landelijke vergaderingen van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis.

Ds. H. de Cock in Aalsmeer (1856).

Ds. Helenius de Cock (1824-1894).

Op zondag 15 juni 1856 was niemand minder dan ds. Helenius de Cock in Aalsmeer. Hij was de zoon van de eerste Afgescheiden predikant in ons land, ds. H. de Cock (1801-1842) en was docent aan de in 1854 opgerichte Theologische School in Kampen, waar predikanten opgeleid werden voor de Christelijke Afgescheidene Kerk. Kennelijk vergaderden de Kruisgezinden en de Christelijke Afgescheidenen in die tijd samen in de schuur van Ruijs aan de Uiterweg. Want ds. De Cock raadde de broeders aan een Christelijke Afgescheidene Gemeente te stichten om op die manier een ordelijk kerkelijk leven te beginnen. Er werd een vergadering over gehouden waar veertig mannenbroeders bijeen waren. Maar tot de stichting van een Afgescheiden Gemeente kwam het niet, want de Kruisgezinden onder de aanwezigen waren daar tegen. Ze wilden zelfstandig blijven, ongetwijfeld vanwege de hierboven al genoemde redenen.

Sterker nog: er ontstond een splitsing in de groep: de Christelijke Afgescheidenen bleven vergaderen in de schuur van Ruijs, maar de Kruisgezinden vertrekken naar de boerderij van Arie ’t Hooft aan de Ringdijk in de Haarlemmermeer.

Tóch een gemeente geïnstitueerd (1856).

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888) had de leiding bij de verkiezing van ambtsdragers.

Kennelijk heeft ds. De Cock na terugkomst in Kampen over de instituering van een gemeente in Aalsmeer overleg gehad met zijn collega-docent ds. A. Brummelkamp (1811-1888), ook een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Want al een maand later, in juli 1856, was ds.in Aalsmeer present en werden op zijn initiatief vier ambtsdragers gekozen.

Ds. A.G. de Waal (1813-1889) institueerde de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Aalsmeer in de Haarlemmermeer’, die later de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Haarlemmermeer-Oostzijde’ genoemd werd.

Ze werden – na behoorlijk ‘aan de gemeente bekend gemaakt’ te zijn –  zoals de kerkorde voorschreef, op 31 augustus 1856 door ds. A.G. de Waal (1813-1889) van Amsterdam in het ambt bevestigd. Het eigenlijke beginpunt van de latere Gereformeerde Kerk te Aalsmeer.

De boerderij van A. Verkuijl aan de Aalsmeerderweg (foto: Blijdschap en verwondering’).

In 1857 verkaste de gemeente naar de boerderij van A. Verkuijl in de Haarlemmermeer, waarvan de bewoning inmiddels een aanvang genomen had. Na verloop van tijd werd de benaming van ‘de gemeente Aalsmeer in de Haarlemmermeer‘ gewijzigd in Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Gemeente te Haarlemmermeer-Oostzijde.

De Bazuin, 5 september 1856.

De Gereformeerde Kerk van Aalsmeer ontstond enkele jaren na de ‘Vereniging’ van de Christelijke Gereformeerde Kerk en De Nederduitsche Gereformeerde Kerken, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. Dat was op 17 juni 1892.

2. De Gereformeerde Kerk te Aalsmeer.

De woning van D. Deddens in de Zijdstraat.

De gereformeerden van Aalsmeer behoorden officieel óf tot de kerk van Haarlemmermeer-Oostzijde óf tot die van Amstelveen. Wat de redenen precies waren kunnen we slechts gissen, maar vermoedelijk zullen de Aalsmeerders de afstand naar beide kerken te groot gevonden hebben, vooral ook met het oog op de slecht begaanbare wegen. Daarom had br. D. Deddens – hij woonde in de Zijdstraat – in 1902 al aan de kerkenraad van Haarlemmermeer-Oostzijde gevraagd of in Aalsmeer ook een lokaal gebouwd of gehuurd kon worden om eigen diensten te houden. Het kwam er vooralsnog niet van, alhoewel de kerkenraad er kennelijk niet afwijzend tegenover stond.

Nu bestond in Aalsmeer de zgn. ‘Vereeniging van Gereformeerden / Independenten’. Br. Deddens stelde hun voor te gaan samenwerken. Maar daar voelden de ‘Independenten’ niets voor. Hun naam was niet voor niets independenten (onafhankelijken) Ze wilden geen ‘inmenging’ van anderen en ook geen medegebruik van hun kerkgebouw (later ontstond uit die Vereniging de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Aalsmeer). Dus bleef voor br. Deddens weinig anders over dan te trachten te komen tot de instituering van een eigen Gereformeerde Kerk te Aalsmeer.

Een eigen kerkgebouw (1906).

De kerk in aanbouw (foto: ‘Soli Deo Gloria’).

Br. Deddens liet er geen gras over groeien. Ondanks de heersende armoede, die in het dorp ‘de aardbeientijd’ genoemd werd, kwamen elf mannenbroeders op 11 december 1905 bij elkaar in de woning van Deddens aan de Zijdstraat. Men ging meerdere mogelijkheden na om te komen tot een eigen kerkgebouw. De bewaarschool viel af, een schuur van de Vereniging voor Werkverschaffing te Amstelveen bleek ongeschikt, Griffioen van Pelt had een tekening gemaakt voor een gebouwtje met 200 zitplaatsen, maar ook dat ging niet door.

Tot men in april 1906 een geschikt stuk grond ‘aan het eind van de Dorpsstraat’ vond. Een architect was niet nodig, want men mocht van de kerkenraad van Vreeswijk het bestek en de tekening van hun kerkgebouw gebruiken. Die kerk diende dus als voorbeeld. Zestien geestverwanten spraken af wekelijks elk fl. 3,55 op de voor de kerkbouw bestemde bankrekening te storten, zodat al gauw met ‘kerk en kosterswoning’ kon worden begonnen. Jazeker, ook een kosterswoning, ‘want het is niet geraden dat de kerk aan het einde van de Dorpsstraat zonder bewaking zij’. Armoede en criminaliteit gingen immers hand in hand. Er moest trouwens wel een brugje worden aangelegd waarover de gemeenteleden de kerk konden bereiken. De burgerlijke gemeente wilde namelijk geen dam in de sloot leggen.

De kerk in de Dorpsstraat, die in 1906 in gebruik genomen werd.

De aanbesteding van het kerkje vond plaats op 13 juni 1906 en de laagste inschrijving was een bedrag van bijna fl. 7.700. Br. Deddens mocht de eerste steen metselen, waarbij tegelijk ook een loden koker werd ingemetseld met een oorkonde waarop de woorden Soli Deo Gloria aangebracht waren. Boven de preekstoel werd op kosten van br. H.S. de Vries met gouden letters de tekst ’Dit is van den Heere geschied en het is wonderlijk in onze oogen’ aangebracht. Al op 30 september 1906 kon de eerste dienst gehouden worden. Een huurorgel was er al.

De consulent, ds. B. van Schelven (1847-1928) uit Amsterdam leidde de eerste dienst. Hij hield een preek naar aanleiding van 1 Tim. 3 de verzen 14 en 15: “ Deze dingen schrijf ik u, hopende zeer haast tot u te komen; maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten, hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de Gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid.“ Ongeveer vierhonderd aanwezigen luisterden met aandacht naar zijn predicatie: ‘De kerk was zoo goed als geheel gevuld’, zij het niet alleen met gemeenteleden.

De kerk van Aalsmeer geïnstitueerd (1906).

De Bazuin, 12 oktober 1906.

Tien dagen eerder, op 20 september, waren door de manslidmaten al ambtsdragers gekozen. Daarbij waren 150 gemeenteleden aanwezig.  Hun werd een aantal kandidaten voorgesteld en de uitslag van de daarna gehouden verkiezingen was dat als ouderlingen werden aangewezen Jac. Groeneveld en Th. Cazemier en als diakenen J.J. Heil, J. Pik en J.D. van Iperen.

Diaken J.D. van Iperen (foto: ‘GK Aalsmeer 75 jaar’).

Overeenkomstig de kerkorde werden de op 20 september gekozen broeders eerst aan de gemeente voorgesteld en toen er geen bezwaren werden ingediend kon ds. Van Schelven op de dag van de eerste dienst, 30 september 1906, hen in het ambt bevestigen. Daarmee was De Gereformeerde Kerk te Aalsmeer officieel geïnstitueerd! De predikant liet het daar trouwens niet bij, maar stelde de broeders ook voor de jeugd niet te vergeten en zo spoedig mogelijk een jongelingsvereniging en een zondagsschool op te richten. Beide kwamen er.

Ds. B. van Schelven (1847-1928) institueerde de Gereformeerde Kerk te Aalsmeer.

De eerste tijd.

Natuurlijk moest er ook een koster komen; deze kreeg als taak het ‘zindelijk houden van kerk en consistorie, het aansteken van de (olie-) lampen, het aanmaken van de kachel en alle verdere nodige arbeid’. Er was ook een organist, Den Dunnen, die graag een gordijntje wilde hebben rondom het gehuurde orgel. Hij wilde kennelijk niet al te zeer op zicht zitten en zich bespied voelen.

Afgesproken werd verder dat de banken verhuurd werden (het kerkegeld moest ergens vandaan komen), dat ‘alleen bij lichte maan kerk gehouden’ werd (het was zonder straatverlichting aardedonker in de winter) en dat de jongelingsvereniging Calvijn de kerkenraadskamer voor fl. 5 per jaar mocht huren; wel zouden kerkenraadsleden ‘vrijelijk’ de vergaderingen mogen bijwonen. Men moest immers toezicht houden op het gereformeerde karakter van de bijeenkomsten; een dwalinkje was er zo ingeslopen! Ook kwam er een bordje in de kerk te hangen waar op stond dat men verzocht werd niet in de kerk te spuwen. Dat had te maken met de mannen die tabak pruimden en gewend waren de boel uit te spugen als een en ander ‘afgewerkt’ was. Dat gebeurde (per ongeluk?) ook wel eens in de kerk.

Naast de kerk stond de pastorie, die in 1907 gebouwd werd (foto: ‘GK Aalsmeer 75 jaar’).

In 1907 werd een pastorie gebouwd, met studeerkamer en serre, al was dat aanvankelijk niet de bedoeling. De kosten van het bouwproject bedroegen zo’n fl. 4.000, waarvoor aannemer Aalbersberg een mooie predikantswoning produceerde!

De koeien van boer Heil, kerkenraadslid en een van de pioniers van de kerk van Aalsmeer, produceerden ook op zondag melk en die moest eigenlijk wel verkocht (uitgevent) worden. Aan zure melk had niemand wat. Maar de kerkenraad had daar principiële bezwaren tegen, zodat br. Heil beloofde een en ander na te zullen laten. Maar kort daarop zag hij daar geen heil meer in, omdat hij ‘in zijn consciëntie vrijmoedigheid verkregen had’ en vroeg wat de gevolgen zouden zijn als hij er op zondag toch mee aan de slag zou gaan. Gelukkig vond de consulent, ds. H. Buurman (1870-1944) van Amstelveen, het geen probleem, maar gaf hij br. Heil toch de raad ‘zichzelve nauw te onderzoeken om teeder en godsvruchtig te leeren en zoveel mogelijk te vermijden wat anderen ergernis kan geven’.

Ds. J. Fokkinga (van 1909 tot 1924).

Ds. J. Fokkinga (1856-1924).

Eind november 1907 werd voor het eerst gesproken over het beroepen van een dominee. Het jaartraktement werd gesteld op fl. 1.000. Het beroepingswerk verliep niet vlot, want verscheidene bedankjes kwamen binnen, al had ook de kerkenraad soms kritiek op de preek van een dominee die in Aalsmeer ‘op beroep preekte’. Hoe dan ook, eind november 1908 werd een beroep uitgebracht op ds. J. Fokkinga (1856-1924) te Medemblik, die het beroep aannam. Hij deed op 14 februari 1909 intrede, nadat hij door dr. H. Bouwman (1863-1933), hoogleraar aan de Theologische School te Kampen, bevestigd was. Daarvoor bestond zeer veel belangstelling: ’s ochtends waren er vierhonderd toehoorders (de kerk zat dus vol), ’s middags driehonderd.

De Bazuin, 19 februari 1909.

Ds. Fokkinga was een ‘vurig preker’ die van geen ophouden wist. In het begin van zijn ambtelijke loopbaan (in Haulerwijk) was daarom een klokje in de kerk aangebracht, maar dan gebeurde het soms nóg dat een ouderling, door zijn horloge tevoorschijn te halen, hem aan de tijd moest herinneren. De predikant diende de kerk van Aalsmeer maar liefst vijftien jaren.

Hoewel aanvankelijk door organist W. den Dunnen geklaagd werd over lawaai op de galerij (de kerk had dus een balkon!) en hij de kerkenraad om toezicht vroeg, ging de zoon van de predikant er eens een paar zondagen zitten om te zien of de klachten gegrond waren (kennelijk had alleen de organist er last van). Het eindresultaat was dat er geen galerijverbod voor jeugdigen werd ingesteld.

Of het br. Heil weer was weten we niet, maar het melkventen op zondag heeft de kerkenraad zo’n vier jaar lang in de houdgreep gehouden. Begin 1914 kwam het onderwerp namelijk opnieuw op de agenda, omdat een gemeentelid om financiële redenen de melk op zondag wilde verkopen. Een deel van de kerkenraad vond het niet zo’n probleem, maar een ander deel had grote principiële bezwaren (zondagsarbeid – overtreding van het vierde gebod – hoorde niet). Uiteindelijk werd hem na vele soms hooglopende discussies het avondmaal ontzegd, maar toen hij zijn kind wilde laten dopen zorgde de dominee ervoor dat dát hem dat niet verhinderd werd. Halverwege 1918 was de kwestie van de agenda verdwenen.

Wat de kerkelijke financiën betreft kon men, ondanks een zuinige kerkelijke levensstijl, soms niet voorkomen dat er een tekort was. Dan pasten de broeders-kerkenraadsleden soms het verschil uit eigen zak bij, en ook dominee zegde een keer een lening toe, maar die belofte werd maar niet ingelost, zodat een van de ambtsdragers bij het censura morum bezwaar maakte. De predikant deelde mee dat hij in verband met ziekte in zijn gezin het geld even niet kon missen.

De Bazuin, 5 juli 1924.

Dominee Fokkinga vroeg in mei 1924 emeritaat aan (zijn traktement bedroeg inmiddels fl. 3.000). Net voordat hij afscheid zou nemen overleed hij op 1 juli 1924.

Een lange vacante periode (1924 tot 1928).

Kerkenraadspreses P. de Ruig (foto: ‘GK Aalsmeer 75 jaar’).

Tijdens de vacante periode was het schoolmeester en catecheet P. de Ruig die het voorzitterschap van de kerkenraad op zich nam. Omdat de pastorie onbewoond bleef kwamen na enige tijd van meerdere kanten verzoeken binnen om er tijdelijk te mogen wonen. Dat gebeurde éénmaal en wel voor een periode van zes maanden tegen betaling van fl. 400 huur.

De kerkenraad kreeg keer op keer bedankjes van beroepen predikanten, zodat men vermoedde dat het iets met de pastorie te maken zou kunnen hebben. Vandaar dat men de predikantswoning opknapte.

Ds. G.D. Kuiper (van 1928 tot 1931).

Ds. G.D. Kuiper (1903-1974).

Maar op 8 april 1928 werd de vacante plaats van ds. Fokkinga vervuld door de intrede van kandidaat G.D. Kuiper (1903-1974). “Dinus Kuiper was een bijzonder mens, origineel, artistiek, geestig. Het was altijd een feest om hem te ontmoeten. Hij was op zijn best wanneer hij in preek of college de bijbel uitlegde. Onder de meest uiteenlopende omstandigheden heeft hij zijn Heer toegewijd gediend”. Aalsmeer was en bleef overigens zijn enige gemeente.

Ds. Kuiper had er vermoedelijk geen makkelijke tijd. “Meer dan eens hadden de ambtsdragers onderling verschil van mening en dus geen vrijmoedigheid om met elkaar het Heilig Avondmaal te vieren. Maar ook met meerdere broeders uit de gemeente was het kwaad kersen eten”. Zo was een gemeentelid van oordeel dat geen enkel kerkenraadslid te vertrouwen was. Hij meende door hen in zijn zakelijke belangen benadeeld te zijn. Vermaningen en bezoeken hielpen niets.

Er was ook een conflict over een jaarvergadering van de knapenvereniging Nathanaël. De jongens hadden de Commissie van Beheer gevraagd om op een vrijdagavond de kerk te mogen gebruiken. Dat hadden de broeders geweigerd, omdat de kerkzaal net schoongemaakt was voor de zondagse kerkdiensten. Die beslissing vond de kerkenraad echter niet juist, en hij verleende dus toestemming aan de jochies van Nathanaël. Ze hebben vast en zeker een prachtige avond  gehad, maar de Commissie van Beheer was kwaad en trad af.

De gereformeerde kerk.

Ondertussen had ds. Kuiper in 1931 een beroep gekregen van de kerk van Solo op Java in Nederlands Oost-Indië, als predikant voor de missionaire dienst. Op 13 december 1931 nam hij afscheid van de kerk van Aalsmeer. Met andere woorden: de kerkenraad moest weer aan de slag met het beroepingswerk.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info