PKN: “Verzet had moeten kunnen meedenken”

“Maar ook dán was schuldbelijdenis PKN niet of nauwelijks anders geweest”.

In een interview met Maaike van Houten in het dagblad Trouw van 28 november 2020, heeft de scriba van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), ds. R. de Reuver, erkend dat het proces van de totstandkoming van de schuldbelijdenis over de houding van ‘de kerken’ met betrekking tot de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog en de communicatie daarover, anders hadden gemoeten.

Het bericht in ‘Trouw’ van 28 november 2020.

Zo had volgens hem ‘het verzet’ erbij moeten worden betrokken, maar “in de lange aanloop naar de schuldbelijdenis van de Protestantse Kerk” over de houding van ‘de kerken’ ten aanzien van de Joden in, tijdens en na de oorlog, “hield het landelijk bestuur er geen moment rekening mee” dat die verklaring bij verzetsmensen en hun nabestaanden niet in goede aarde zou vallen. “Dat hadden we niet verwacht, en was het laatste wat we wilden. Tijdens het proces is er niemand geweest die heeft gezegd dat we ook het verzet erbij moesten betrekken. Wij zelf niet, en ook onze adviseurs en de synode niet”, aldus ds. de Reuver in Trouw.

De PKN-scriba gaf toe dat de voorbereidingen voor de schuldbelijdenis in te kleine kring gedaan zijn.

Op de schuldbelijdenis van de Protestantse Kerk kwam ‘ongemeen heftige kritiek’, niet alleen van familie van verzetsstrijders maar ook van historici die er op wezen dat ‘de kerken’ het in de oorlog eigenlijk best goed gedaan hadden. Nabestaanden en verzetsmensen voelden zich miskend en genegeerd, wat dr. J. Slomp  – zoon van de bekende gereformeerde verzetsstrijder ds. Frits Slomp (1898-1978) – zelfs deed opmerken dat de kerk door haar schuldbelijdenis grafschennis pleegde “en schoffelde over de graven van de omgekomen verzetsstrijders.”

Ds. De Reuver merkte wel op dat zijns inziens het verzet in de PKN-verklaring niet genegeerd werd: “Met pijn in het hart moeten we vaststellen dat het beeld van de Protestantse Kerk ‘als geheel ambivalent’ is, maar daarnaast is vanaf de eerste conceptverklaring  de ongelooflijke persoonlijke moed benoemd van kerkleden die wél de goede keuzes gemaakt hebben”.

Vooral kritiek uit gereformeerde hoek.

Ds. De Reuver merkte op dat de kritiek vooral uit gereformeerde hoek kwam. Hij wees er op dat die kerk minder landelijk georganiseerd was. “Na de oorlog vond in die kring een grote identificatie plaats met het verzet; en als het dan ook nog je persoonlijke biografie raakt, begrijp ik wel dat instituut en individu moeilijk te scheiden zijn’.

Toch meent hij dat – ook als ‘het verzet’ in de voorbereiding betrokken zou zijn geweest – de schuldbelijdenis niet of nauwelijks anders zou zijn geweest, al “ben ik de laatste die zal ontkennen dat het proces en de communicatie beter gekund hadden”.

_________________

  • Haastig en onzorgvuldig.

Het dagblad Trouw publiceerde eerder een reconstructie van de totstandkoming van de ‘schuldbelijdenis van de PKN’. Daaruit én uit de verdere gang van zaken kan de conclusie getrokken worden dat de plannen voor de ‘schuldbelijdenis’ haastig tot stand kwamen.

Haastig.

Meteen al in het begin blijkt haast bij het doen van ‘schuldbelijdenis’ een belangrijke factor te zijn. De dag nadat het idee bij ds. D. Pruiksma opkwam (25 januari 2020) om zoiets als een schuldbelijdenis richting de Joodse gemeenschap te ondernemen, werd het idee door hem al besproken op het Landelijk Dienstencentrum van de PKN in Utrecht. Ds. Pruiksma en degene met wie het idee besproken werd waren beiden verbonden aan ‘Kerk en Israël’ van de PKN, een soort van kerkelijk deputaatschap dat zich bezighoudt met de relatie tussen de PKN en het Joodse volk. Om geen tijd te verliezen – ‘want de mars door de instituties is lang’ – werd meteen maar met de scriba van de PKN gebeld, die het direct  een goed idee vond, ‘want hij had ook al dergelijke geluiden gehoord’.

Hoe groot de haast was bleek ook toen afgesproken werd dat de schuldbelijdenis – want het was toen al duidelijk dat het een ‘schuldbelijdenis’ zou worden – al op 20 april 2020 door de scriba van de PKN uitgesproken zou worden!

Meteen toen duidelijk was dat op 20 april de ‘schuldbelijdenis’ zou worden uitgesproken, werd aan historicus dr. B. Wallet van de Vrije Universiteit gevraagd de houding van ‘de kerken’ in de Tweede Wereldoorlog in kaart te brengen. Dat rapport zou achteraf dan moeten dienen als ondersteuning van de schuldbelijdenis.

Dat de schuldbelijdenis uiteindelijk niet op 20 april werd uitgesproken maar pas in november, was volgens de reconstructie in Trouw slechts te ‘danken’ aan de corona-crisis, want daardoor werd besloten dat de schuldbelijdenis zou worden uitgesproken ter gelegenheid van de herdenking van de Kristallnacht, op 8 november 2020. Die gang van zaken zet vraagtekens bij de opmerking van ds. De Reuver in Trouw over ‘de lange aanloop naar de schuldbelijdenis van de PKN’. Aanvankelijk was die ‘aanloop’ immers helemaal niet zo lang.

Onzorgvuldig.

Haast werkt vaak onzorgvuldigheid in de hand. De snelheid waarmee alles geregeld moest worden werpt een schaduw over de gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van zoiets belangrijks als het uitspreken van een schuldbelijdenis over de houding van ‘de kerken’ in de oorlog.

Door ons is al eerder gewezen op het feit dat ‘de [drie] kerken’ in de ‘schuldbelijdenis’ gemakshalve op één hoop geveegd werden en luchtig voorbijgegaan werd aan het feit dat de kerkelijke structuur van De Gereformeerde Kerken in Nederland – één van de drie voorlopers van de PKN – heel anders was dan die van de hervormde en de lutherse kerk (‘de top’ van De Gereformeerde Kerken in Nederland bevond zich aan de basis: in de plaatselijke kerken).

In De Gereformeerde Kerken in Nederland zou een eventuele  ‘schuldbelijdenis’ uit de plaatselijke kerken hebben moeten komen en vervolgens overeenkomstig de gereformeerde kerkorde ‘in de kerkelijke weg’ – langs classes en particuliere synodes – uiteindelijk door de generale synode besproken moeten worden. Daar immers waren eens in de drie jaar de plaatselijke Gereformeerde Kerken enkele weken door afvaardiging bijeen. In de PKN begon de besluitvorming over de ‘schuldbelijdenis’ echter bij een groepje mensen ‘in de top van de kerk’ (wat is dat eigenlijk?), op grond van hun sterke betrokkenheid bij het ‘deputaatschap’ Kerk en Israël. Geen wonder dus dat de kritiek op de gang van zaken voor een groot deel ‘uit de gereformeerde hoek’ kwam.

Het is bovendien onbegrijpelijk dat in al die maanden, die uiteindelijk toch nog verliepen tussen het idee in januari en de schuldbelijdenis (niet in april maar) in november, niemand, maar dan ook niemand, “ook niet de synode-adviseurs en de synode”, op het idee kwam eens na te denken over de eventuele reactie van ‘het verzet’. Overigens vinden wij dat niet alleen ‘het verzet’ bij die voorbereidingen had moeten worden betrokken, maar had de hele zaak vanaf het begin als voorstel besproken moeten worden in de plaatselijke kerken, die destijds voor een groot deel zelf actief aan het verzet deelnamen. Maar daar was kennelijk geen tijd voor.

Het ‘bescheiden onderzoek’.

Kijken we dan naar het geproduceerde ‘onderzoeksrapport’ van dr. Wallet, waarvoor opdracht gegeven werd direct nadat duidelijk was dat er een schuldbelijdenis zou komen, dan ligt het voor de hand te concluderen dat de uitkomst van dat onderzoek natuurlijk in lijn zou moeten zijn met het feit van de komende ‘schuldbelijdenis’ (want ‘de schuld’ van ‘de kerken’ stond al vast voordat het onderzoek begon). En dat was één op één het geval. De heer Wallet deelde de redactie van GereformeerdeKerken.info overigens tevoren al mee dat het ‘een bescheiden onderzoek’ was. Ook dat bleek te kloppen.

Elders op deze website gaven we al aan dat het drie pagina’s tellende rapportje over deze belangrijke zaak inderdaad alle kenmerken van een ‘bescheiden onderzoek’ vertoont. Merkwaardig is onder meer (1) dat het rapportje geen notenapparaat bevat, waardoor allerlei gemaakte opmerkingen en beweringen ‘onverantwoord’ blijven, (2) dat over de gebruikte bronnen (of juist de niet-gebruikte bronnen) wel enkele vragen zouden kunnen worden gesteld – zo wordt om niet nader genoemde redenen niet het officiële gereformeerde oorlogsgedenkboek vermeld, maar wel het hervormde), (3) dat de heer Wallet in de aanvang van zijn rapportje wel omstandig opmerkt dat de kerkstructuur van De Gereformeerde Kerken in Nederland heel anders was dan die van de hervormde en de lutherse kerk, en dat dit ‘grote consequenties had voor hun optreden in de oorlog’.

Daarover merkte hij veertien dagen voor de publicatie van de ‘schuldbelijdenis’ en van het onderzoeksrapportje in een interview in Trouw op: “De gereformeerden vielen in oorlogstijd terug op de legitimatie van verzet in hun theologische traditie. Als een overheid zich als tiran gaat gedragen, is het niet alleen legitiem, maar ben je zelfs geroepen om in verzet te komen, was  de gedachte”.

Desondanks geeft hij aan die opmerkingen in het vervolg van zijn rapportje geen enkele invulling, maar veegt ‘de kerken’ daar evengoed op één hoop.

Conclusie.

We vinden de opmerking van de PKN-scriba, dat de ‘schuldbelijdenis’ niet of nauwelijks anders zou zijn geweest als ‘het verzet’ bij de voorbereiding van de schuldbelijdenis wél had mogen meepraten, verbazingwekkend. Hoe weet men dat zo zeker?

Dat de gang van zaken met betrekking tot de ‘schuldbelijdenis van de PKN’ was zoals ze was, is in belangrijke mate te wijten aan de kerkstructuur van de PKN, top-down, waar kennelijk alle gelegenheid bestaat om een klein groepje mensen in de zogenaamde ‘top van de kerk’ plannen te laten bedenken, in plaats van dat die vanuit de basis – de plaatselijke kerken – komen.

  • Over de verklaring is in de synode overigens geen besluitvorming geweest. Wel zijn er in de coronatijd ‘enkele landelijke bijeenkomsten met synodeleden’ geweest waar de concepttekst van de ‘schuldbelijdenis’ aan de orde is gekomen. De definitieve tekst van de verklaring is vervolgens onder embargo aan de synodeleden toegezonden, zo werd ons vanuit het ‘Landelijk Dienstencentrum’ van de PKN in Utrecht meegedeeld.