De Gereformeerde Kerk te Sliedrecht (2)

Ds. J. Wisse Czn. (van 1875 tot 1879).

( < Naar deel 1 ) – Een half jaar na het vertrek van ds. Juch werd zijn opvolger, de toen 32-jarige ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) van Dordrecht, op 1 augustus 1875 in het ambt bevestigd.

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

Tijdens zijn ambtsperiode bleef de kerk van Sliedrecht groeien. Daardoor liep ook het aantal belijdeniskandidaten op, wat de kerkenraad op het idee bracht voor het doen van openbare belijdenis eens per maand gelegenheid te geven.

Het was natuurlijk de taak van de kerkenraad leer en leven van de gemeenteleden (en van elkaar als ambtsbroeders) goed in de gaten te houden. Als je de kerkdiensten onregelmatig of niet meer bijwoonde kon je bezoek van de dominee en/of de kerkenraad verwachten om je te vermanen de plicht als gemeentelid na te komen ‘en de samenkomsten niet na te laten’. Als na herhaalde waarschuwingen geen verandering optrad kon je lidmaatschap van de kerk je ontnomen worden.

De kermis was niet alleen voor gemeenteleden een aanlokkelijke afdwaling van de smalle weg, ook voor de andere dorpsgenoten achtte men dit een ‘onbeschaafd en onzedelijk’ gebeuren. Dat was dan ook de reden dat de kerkenraad het gemeentebestuur opriep een eind te maken aan de jaarlijkse kermis, waarvan immers ‘onzedelijkheid en openbare dronkenschap’ het gevolg waren. ‘Menig gezin komt door deze zaken in diepe ellende’, en dat moest het gemeentebestuur toch tot nadenken stemmen. Pas in 1913 werd de kermis afgeschaft.

‘De kermis is de oorzaak van onzedelijkheid en openbare dronkenschap’.

Maar ook de kerkenraadsleden zélf moesten zich naar behoren gedragen. Het bezoeken van de kerkenraadsvergaderingen behoorde tot de belangrijke plichten. De gemeente moest immers geregeerd worden! Daarom werd in augustus 1878 afgesproken dat degene die deze verplichting niet nakwam een gulden boete kreeg, ten behoeve van de kerkekas.

Ds. Wisse kreeg ondertussen veel beroepen van andere kerken. Maar het beroep dat de kerk van Den Haag in 1878 op hem uitbracht werd aangenomen, zodat hij op 3 maart 1879 afscheid nam van de kerk van Sliedrecht.

Het Volkspetitionnement van 1878.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

1878 was overigens een belangrijk jaar voor het Christelijk Onderwijs, dat in die tijd geen rijkssubsidie kreeg, zodat de kosten van schoolgebouw, onderwijzer(s) en leermiddelen voor rekening van de ouders kwamen. Omdat een nieuwe schoolwet  – met op zich prima maatregelen om het onderwijs te verbeteren – de toch al hoge kosten voor de ‘kleine luyden’ nog zou vermeerderen, werd onder leiding van dr. A. Kuyper en hoofdonderwijzer N.M. Feringa (1820-1886) uit Amsterdam, een landelijke handtekeningenactie georganiseerd om te Koning te vragen de nieuwe onderwijswet niet te tekenen.

Hoofdonderwijzer N.M. Feringa (1820-1886), een van de organisatoren van het Volkspetitionnement van 1878.

Overal in het land, ook in Sliedrecht, waren plaatselijke comités die de handtekeningen bijeenbrachten. Deze 305.000 handtekeningen van protestantse ouders werden ingebonden in een veertiental grote banden en aangeboden aan de koning. ‘Het was een smeekschrift, en ditmaal geen Smeekschrift der Edelen maar een smeekschrift van kleine luyden. Hier klonk de stem van de stemmelozen’.

De aanbieding van de honderdduizenden handtekeningen aan de koning (1878).

De koning moest de nieuwe wet , gebonden als hij was aan de grondwet van 1848, echter toch tekenen. Dat gebeurde op 17 augustus 1878. Het leek alsof het Volkspetitionnement mislukt was, maar het verdubbelde de inzet van allen die ijverden voor gelijke rechten voor de christelijke school. In 1879 sloten alle plaatselijke comités zich aaneen tot de Unie ‘Een School met den Bijbel’, die jaarlijks in de week van 17 augustus de bekende ‘Uniecollecte’ organiseerde. De opbrengst was bestemd voor financiële steun aan zwakke christelijke scholen.

Ds. G. de Braal (van 1880 tot 1882).

Ds. G. de Braal (1833-1905).

In april 1880, dus na een vacante periode van ongeveer een jaar, nam ds. G. de Braal (1833-1905) van Apeldoorn het beroep naar Sliedrecht aan en deed op 25 april 1880 intrede. De gemeente had gedurende de vacante periode een intern conflict, waaraan de kerkvisitatoren te pas moesten komen. De predikant zou weer rust kunnen brengen.

“Ds. De Braal wordt ons geschetst als een vriendelijke man en een begaafd prediker”. Maar de gemeente heeft er niet lang van kunnen profiteren, want al na twee jaar – op 21 mei 1882 – nam hij afscheid, omdat hij het beroep van de kerk van Bodegraven had aangenomen.

Ds. E. van ’t Loo (van 1882 tot 1887).

Aanvankelijk was de opvolger van ds. De Braal, ds. E. van ’t Loo (1833-1905), oefenaar geweest bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis te Hasselt. Maar toen hij zich tijdens de synodevergadering in juli 1866 ‘met zware beschuldigingen’ keerde tegen de schorsing van zijn vroegere leermeester, ds. R. Veldman (1830-1869) van Zwolle en Zalk, werd hem bevolen de synodevergadering te verlaten. Het jaar daarop verliet hij met een deel van de kerkenraad en zijn eerste gemeente te Hasselt de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis en sloot zich in 1868 aan bij de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente. In 1875 werd hij met succes geëxamineerd als predikant op Artikel 8 van de Dordtse Kerkorde, op grond van ‘singuliere gaven’.

Ds. E. van ’t Loo (1833-1905).

Zo kwam ds. Van ’t Loo via Rouveen en Genemuiden in Sliedrecht,  waar hij op 24 september 1882 intrede deed. Hij had niet te klagen over het kerkbezoek. ‘Aangezien den toevloed van menschen des Zondags zeer groot is, zoodat veelen genoegen moeten nemen met een staanplaats, zoo spreekt men hierover om hierin voorzieningen te treffen’.

Ook werden plannen beraamd om voorzieningen te treffen voor het stichten van een christelijke school. Daartoe zou men echter pas overgaan als de benodigde gelden daarvoor bijeen gebracht waren. Maar wel werd alvast afgesproken dat de school onder opzicht en verantwoordelijkheid van de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente zou staan.

Ds. Van ’t Loo had intussen een beroep ontvangen van de Dutch Reformed Church in de Verenigde Staten, waarheen hij in 1887 emigreerde, nadat hij op 15 mei 1887 afscheid genomen had van Sliedrecht.

De Doleantie (1886).

In dit boekje legde dr. A. Kuyper (1837-1920) uit hoe en vooral waarom de Doleantie in Amsterdam tot stand gekomen was.

Tegen het eind van de ambtsperiode van ds. Van ’t Loo werd in Amsterdam op 16 december 1886 officieel de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk een feit, toen daar de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd werd door afgezette hervormde kerkenraadsleden (onder wie een aantal predikanten én ouderling dr. A. Kuyper), die zich al jaren lang verzet hadden tegen de koers van de hervormde kerk. Maar eigenlijk was die uittocht in januari 1886 al in Kootwijk begonnen. Daar ging de Nederlandse Hervormde Gemeente namelijk in Doleantie na het bevestigen van hun niet door de hervormde synode erkende predikant, ds. J.H. Houtzagers (1857-1940), die gestudeerd had aan de Amsterdamse Vrije Universiteit, die in 1880 door dr. Kuyper c.s. was gesticht. De bedoeling was daar orthodox-hervormde predikanten op te leiden, omdat dit naar hun oordeel aan de Rijksuniversiteiten niet kon worden toevertrouwd.

Zo werkte de synodale hiërarchie volgens ‘De Heraut’: de synode stond aan de knoppen. Dr. Kuyper vond dat de kerkenraad aan de knoppen hoorde te draaien.

Kort door de bocht gezegd verzetten dr. Kuyper c.s. zich tegen de almacht van de hervormde synode (al gauw ‘synodale hiërarchie’ genoemd), waardoor van de zelfstandigheid van de plaatselijke hervormde gemeenten nauwelijks iets overbleef. Ook tekenden de Dolerenden verzet aan tegen de kerkelijke reglementen die er naar hun oordeel voor zorgden dat de vrijzinnigheid in de Hervormde Kerk ongehinderd haar gang kon gaan.

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

Op 16 januari 1886 werd in Amsterdam dus – zoals al opgemerkt –  door de geschorsten de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd. Om deze kerkvorming ook elders in het land goed te laten verlopen hadden de Amsterdamse ‘benauwde broederen‘ van 11 tot en met 14 januari 1887 in ’s Lands hoofdstad het Gereformeerd Kerkelijk Congres georganiseerd, waar maar liefst 1.500 hervormde kerkenraadsleden uit het hele land vergaderden over hoe de reformatie der kerk – zoals de Doleantie genoemd werd – in de plaatselijke hervormde gemeenten het best kon worden bevorderd. Daarvoor kreeg men tijdens het congres veel adviezen, onder meer in de vorm van een aantal modellenboekjes, waarin opgenomen waren ‘alle brieven die te schrijven zouden zijn’ om de Doleantie plaatselijk ordelijk te laten verlopen.

Omslag van een van de ‘modellenboekjes’ als handleiding voor de afwerping der synodale hiërarchie.

In Sliedrecht ontstond geen Dolerende Kerk. Maar de kerkenraad en ook enkele leden van de Christelijke Gereformeerde Gemeente waren via Kuypers kerkelijk weekblad De Heraut gegarandeerd precies op de hoogte van de voortgang van de kerkelijke strijd.

Het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (De Heraut) speelde een niet te onderschatten rol bij (de voorbereiding van) de Doleantie.

Ds. J.R. Dijkstra (van 1888 tot 1889).

Ruim een jaar na het vertrek van ds. Van ’t Loo deed ds. J.R. Dijkstra (1850-1925) uit Oud-Loosdrecht op 1 juli 1888 intrede in Sliedrecht. ‘Als student stond hij bekend om zijn lichaamskracht. (…) Wat hem als student typeerde was het intuïtief scherpzinnige, het naïef gevatte en het illustratief gulle in zijn spreken’.

Ds. J.R. Dijkstra (1850-1925).

Deze predikant gaf in Sliedrecht de beslissende stoot om te komen tot de stichting van de christelijke school, waarvoor men in de kerk van Sliedrecht al jaren spaarde. Besloten werd dat de school zou worden gebouwd in de tuin van de predikantswoning, die achter de kerk stond. Het bijna drie jaar oude zoontje van de predikant legde op 9 oktober 1888 de eerste steen van het schoolgebouw, dat drie leslokalen telde waar meteen al ruim 120 leerlingen les kregen.

De gereformeerde school werd op 25 april 1889 geopend.

Het gebouw werd op 25 april 1889 geopend. Het eerste schoolhoofd was J(acob) Bokhout (1862-1936). Hij werd daar op 29 april als schoolhoofd geïnstalleerd. In 1907 vertrok hij naar de christelijke school in Tilburg.

Al ruim een jaar na zijn intrede nam ds. Dijkstra op 27 oktober 1889 weer afscheid van zijn gemeente, ‘want Sliedrecht en de predikant pasten niet bij elkaar.  Hij vertrok naar de kerk van Joure.

Ds. G.W.H. Esselink (van 1890 tot 1896).

Ds. G.W.H. Esselink (1854-1916).

Ruim drie maanden na het vertrek van ds. Dijkstra stond ds. G.W.H. Esselink (1854-1916) uit Broek op Langedijk al op de preekstoel in Sliedrecht. Tijdens zijn predikantschap – dat ruim zes jaar duurde – vonden enkele belangrijke gebeurtenissen plaats.

Een nieuw orgel (1890).

Allereerst bleek dat het orgel kuren vertoonde. ‘Er kan elk moment iets gebeuren’, melden de notulen onheilspellend. Dat wilde men natuurlijk niet afwachten, zodat een commissie benoemd werd om een nieuw instrument te zoeken. Dat werd voor fl. 1.925 op de kop getikt bij de firma Bijlaart in Dordrecht, die het oude orgel zou overnemen. Het nieuwe instrument werd over de dichtgevroren rivier van Dordrecht naar Sliedrecht vervoerd en in de kerk geplaatst.

De winter van 1890-1891, en die van 1892-1893 waren erg koud. Vandaar dat de diaconie opdracht kreeg extra goed te denken om de behoeftigen in de kerkelijke gemeente.

Het interieur van de kerk met het orgel dat in 1890 geplaatst werd.

De Gereformeerde Kerk te Sliedrecht (1892).

De tweede belangrijke gebeurtenis vond in 1892 plaats, toen de landelijke kerkenfusie plaatsvond van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de (Dolerende) Nederduitsche Gereformeerde Kerken. Daarover was eigenlijk al sinds 1887 – kort na het begin van de Doleantie – onderhandeld, maar onder meer door onderling wantrouwen verliepen de besprekingen aanvankelijk niet bijzonder vlot. Toch werd op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de eenheid geproclameerd toen de voormannen van beide kerken elkaar de broederhand reikten. Dat waren de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk, en dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. De synodes hadden afgesproken dat de naam van het nieuwe kerkgenootschap zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Sliedrecht sloot zich daar in 1892 bij aan en heette sindsdien – feitelijk sinds de kerkenraad daarover op 11 juli 1892 een besluit nam – dus De Gereformeerde Kerk te Sliedrecht.

3. De Gereformeerde Kerk te Sliedrecht (1892 en daarna).

Ds. G.W.H. Esselink vertrekt.

Ds. Esselinks “prediking was eenvoudig, hoog ernstig, toepasselijk, vermanend, bestraffend, bemoedigend. De catechisaties, die hij steeds ijverig waarnam, waren bevattelijk, leerzaam, onderhoudend en maakten op vele leerlingen diepen indruk. In getrouw huisbezoek was hij een uitnemend herder en trouwe zielzorger. Bij de krankbedden en in de sterfhuizen een welkom vertrooster. Vooral bij oplossing van geschillen en terechtwijzing van dwalenden was hij in zijn kracht”. Het ledental nam nog steeds sterk toe. In 1894 deden negentien (meestal) jongelui belijdenis van het geloof.

Ds. Esselink nam op 3 mei 1896 afscheid van Sliedrecht en vertrok toen naar de kerk van Zierikzee.

Ds. J. van den Berg (van 1896 tot 1902).

Ds. J. van den Berg (1869-1943).

Drie maanden na het afscheid van ds. Esselink stond zijn opvolger, ds. J. van den Berg (1869-1943) uit Rhoon op de kansel in Sliedrecht, waar hij op 2 augustus 1896 intrede deed.

Een galerij in de kerk leverde zitplaatsenwinst op. Maar als vanuit den hoge telkens rumoer de kerk in galmde moest een kerkenraad op den duur ingrijpen. Vandaar dat in deze periode, maar ongetwijfeld ook op andere tijdstippen, besloten jongens vanaf 16 jaar niet meer op de gaanderij toe te laten. De meisjes daarentegen waren graag geziene hulpen bij het jaarlijkse schoonmaken van de kerk. Men stelde hun medewerking zelfs zó op prijs dat besloten werd in de schoonmaaktijd geen catechisatie voor de meisjes te houden.

De Boerenoorlog verhaald…

De kerk in Sliedrecht was vermoedelijk nog nooit zo vol geweest als op 27 september 1900. Ruim achthonderd aanwezigen – ‘honderden moesten onverrichter zake worden heengezonden’ – luisterden toen namelijk naar de slachtoffers van de twee Boerenoorlogen in Zuid-Afrika, waar veel Gereformeerde Kerken in die tijd aandacht aan besteedden. De Engelsen streden tussen 1880 en 1902 tegen de afstammelingen van Nederlandse kolonisten, die als ‘Voortrekkers’ de binnenlanden van Zuid-Afrika ingetrokken waren en daar de Zuid-Afrikaanse Republiek (Transvaal) en de Oranje-Vrijstaat stichtten. Ademloos luisterde men naar het wedervaren van ‘de Boeren’, waarvoor in ons land veel steun en medeleven bestond.

In 1901 werd het kerkgebouw van binnen flink opgeknapt. De kerkmuren werden gewit, de preekstoel en de voorkant van de galerijen werden geverfd en de banken gelakt. Gebruikte de aannemer, die voor de lakbeurt fl. 333 rekende, verkeerde lak, of was het onoordeelkundig aangebracht door de knechten vanaf 13 jaar die mochten mee verven? De banken bleken namelijk te kleven!

Ds. Van den Berg nam op 7 december 1902 afscheid van Sliedrecht en vertrok naar de kerk van Terneuzen.

Ds. C.J. Bos (van 1903 tot 1908).

Ds. C.J. Bos (1866-1955) en zijn echtgenote.

Twee vergeefse beroepen op andere predikanten waren nodig voordat ds. C.J. Bos (1866-1955) uit het Friese Arum het op hem uitgebrachte beroep aannam. Op 11 oktober 1903 deed hij intrede.

De predikant had het moeilijk in Sliedrecht. “Als nuchtere Groninger kon hij zich heel moeilijk verplaatsen in een mentaliteit, die leefde bij ervaringen en waar hij onder controle van geestelijke keurmeesters stond. Bij de jongeren vooral vond zijn woord ingang, maar dikwijls moest hij zien, dat het oudere geslacht weer brak met wat hij had gebouwd. Daar is het gebeurd, dat een vrouwtje hem vertrouwelijk meedeelde, dat zij in de hele gemeente maar drie echte kinderen Gods kende, ‘gekenden des Heeren’. Zijn antwoord was: ‘Dan is u verder dan ik; ik ken er maar één!’ Op de verbaasde uitroep van het vrouwtje: ‘Wel dominee toch, wie mag dat dan wel zijn?’, antwoordde hij: ‘Ik ken alleen mezelf als kind Gods. Van anderen neem ik aan, dat zij het zijn, naar het oordeel der liefde’.”

Kennelijk was de welstand van veel gemeenteleden de voorgaande jaren wat opgevijzeld, want toen één van de ouderlingen voorstelde bij zijn zitplaats een haakje aan de bank te mogen schroeven voor zijn hoed, besloot de kerkenraad er meteen een algemene maatregel van te maken, omdat ‘velen die vroeger met een pet in de kerk kwamen, nu een hoed dragen’.

Er werd veel geadverteerd met ‘Gloed’, dat geen benauwde lucht zou veroorzaken (uit: ‘De Heraut’, 1905).

Een andere nieuwigheid was een nieuw soort brandstof voor de stoven, die dienden om de voeten warm te houden. Tot dan toe werd vaak turf of steenkool gebruikt, wat veel benauwdheid en ‘dampigheid’ in de kerk veroorzaakte. Maar in die jaren werd veel geadverteerd met een geheel nieuw product: ‘Gloed’ genaamd, dat die nadelen niet bezat.

Een ander nadeel ervoer men in 1907 door de lange voor- en naspelen van de organist. De kerkenraad verzocht hem zich in dat opzicht te beperken.

Ds. J. van Drunen van de christelijke gereformeerde ‘Bethelkerk’.

Sommige gemeenteleden kerkten in de tijd van ds. Bos elders in het dorp, zoals in de Christelijke Gereformeerde Bethelkerk van ds. J. van Drunen in de Kerkbuurt West, of in het hervormd lokaal in de Stationsweg, waar ds. Boogaard preekte. Bleek de geringere belangstelling voor het kerkelijk leven misschien ook uit de weinige bezoekers van een manslidmatenvergadering in 1905, waar behalve de kerkenraadsleden slechts vier gemeenteleden aanwezig waren? Hoe dan ook, een beroep van de kerk in het Groninger Spijk bracht uitkomst. Op 9 augustus 1908 nam ds. Bos afscheid van Sliedrecht.

Ds. R. van de Kamp (van 1909 tot 1912).

Negen maanden en twee vergeefse beroepen op andere predikanten later nam de 42-jarige ds. R. van de Kamp (1868-1926) uit Axel het beroep naar Sliedrecht aan en deed op 2 mei 1909 intrede. Maar kort voor zijn intrede werd prinses Juliana geboren en verzocht de kerkenraad hem de feestelijke herdenkingsdienst – de Oranjemonarchie was gered! – op vrijdag 30 april te leiden. Hij preekte over psalm 72 vers 1, “O God! geef den koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid den zoon des konings”, een psalm die in de dienst ongetwijfeld ook gezongen werd.

Vooral een abonnement op ‘Het Zendingsblad’ moest de interesse voor het zendingswerk verlevendigen!

Een belangrijke gebeurtenis was natuurlijk ook de instelling van de plaatselijke zendingsvereniging Barnabas, die tot doel had geld bijeen te brengen voor de gereformeerde zendingsarbeid in Indië, en natuurlijk ook voor het zendingswerk belangstelling te wekken bij de gemeenteleden. Er waren al een jongelingsvereniging, genaamd ‘Een is uw Meester’ en een meisjesnaaivereniging, die zich ten doel stelde kleding te vervaardigen, die met Kerst kon worden uitgedeeld aan behoeftigen in de gemeente.

De predikant nam het initiatief om een mededelingenblaadje op te richten zodat de gemeenteleden meer bij het kerkelijk leven betrokken konden worden. Er zouden zo’n honderdvijftig exemplaren van gedrukt worden, die 3 cent per stuk kostten. Maar al na zes weken werd ‘De Banier’ opgeheven, want er was nauwelijks belangstelling voor.

Verblijdend was echter de belangstelling van de politie voor de handhaving van de zondagsrust. De predikant kreeg namelijk vanuit het politiebureau wekelijks briefjes toegestuurd met namen van (naar we aannemen) gemeenteleden, die ’s zondagsavonds ‘doelloos in de Kerkbuurt rondlopen, hetgeen voor de zondagsrust niet bevorderlijk is’.

Op 28 juli 1912 nam ds. Van de Kamp afscheid van Sliedrecht wegens vertrek naar de kerk van Breukelen.

Ds. A. van Dijk (van 1913 tot 1916).

Ds. A. van Dijk (1868-1916).

Ook de volgende predikant was ongeveer drie jaar aan de gemeente van Sliedrecht verbonden. Het was – na drie vergeefse beroepen op anderen – ds. A. van Dijk (1868-1916) uit Oudewater. Ds. Van Dijk was oorspronkelijk hervormd geweest, maar had zich in de tijd dat hij als onderwijzer werkte bij de Doleantie gevoegd en was na een studie in Kampen gereformeerd predikant geworden. Op 24 augustus 1913 deed hij intrede in Sliedrecht. Het jaar daarop begon de ‘Grote Oorlog’ (1914-1918), die ook in ons land – al bleef het neutraal – veel werkloosheid en armoede bracht. Geen wonder dat plannen om de kerk op te knappen, een andere preekstoel en nieuwe banken aan te schaffen, niet door gingen.

Ds. Van Dijk werd op de Algemene Begraafplaats in Sliedrecht begraven.

“De predikant had geen buitengewone, maar toch schoone gaven om herder en leeraar te zijn. Hij was Dienaar des Woords, die stichtte door zijn wandel en leer. Hij had de waarheid en den vrede lief en heeft aan de handhaving en bewerking van beide steeds zijn beste krachten gegeven. Hij was een vredemaker”. Al in 1915 werd de predikant ziek en “hij overleed na langdurig lijden” op 15 januari 1916.

Ds. A. Schippers (van 1917 tot 1922).

Ds. A. Schippers (1879-1962).

Ongeveer vijf jaar lang was zijn opvolger aan de kerk van Sliedrecht verbonden: ds. A. Schippers (1879-1962) van Doesburg, die – na zes vergeefse beroepen op andere predikanten waren uitgebracht – op 2 december 1917 intrede deed. Maar niet dan nadat de ‘houten broek’ (de preekstoel) op zijn verzoek was aangepast tot een platform, waarin aanzienlijk meer bewegingsruimte verkregen werd.

Uit van alles bleek dat het oorlog was: de gasfabriek kon enige tijd – door gebrek aan steenkool – geen gas leveren voor de kerk; de diaconie had het druk met het bedelen van behoeftige gemeenteleden en op verzoek van de Deputaten voor de Correspondentie met de Hooge Overheid (van de generale synode) werd op 4 november 1918 een nationaal bid- en dankuur gehouden voor het tot stand komen van de wapenstilstand. Want een vredesverdrag werd nooit gesloten. Ook in Sliedrecht werd aan dat verzoek gehoor gegeven.

De eerste plannen voor een nieuwe kerk.

Nu de oorlog voorbij was – al werden de gevolgen in ons land nog lang gevoeld – kon men ook weer de oude plannen voor uitbreiding van de kerk tevoorschijn halen. Kort daarop – in juli 1919 – werd de zitplaatsenverhuring afgeschaft en werden de vaste vrijwillige bijdragen – zoals ze tegenwoordig genoemd worden – ingevoerd. Daarvoor werd de Commissie van Administratie ingesteld. De commissie kon zich meteen ook gaan bezighouden met het peilen van de bereidheid in de gemeente om financieel bij te dragen aan de bouw van een nieuwe kerk. De oude kerk werd te klein. De motivatie in de gemeente bleek behoorlijk, want er werd meteen al fl. 10.000 toegezegd als de plannen zouden worden doorgezet. Welnu, een architect werd aangezocht om tekeningen en berekeningen te maken voor de bouw van een kruiskerk met ongeveer zeshonderd zitplaatsen en natuurlijk met vergaderzalen en een kosterswoning. Het zou echter nog even duren voordat de plannen werkelijkheid werden.

Juist in die tijd nam ds. Schippers het beroep naar de kerk van IJsselmonde aan en nam op 19 november 1922 afscheid.

Ds. P.A. Zeilstra (van 1923 tot 1930).

Ds. P.A. Zeilstra (1887-1972).

Ruim een half jaar later – nadat twee vergeefse beroepen op anderen waren uitgebracht – werd zijn opvolger, ds. P.A. Zeilstra (1887-1972) van Nieuwkoop en Nieuwveen, op 23 juni 1923 in het ambt bevestigd en deed in de middagdienst intrede.

Het was de tijd waarin de Zuiderzeewerken een aanvang namen. Veel arbeidskrachten uit Sliedrecht – bekend om de baggerwerken! – en ook uit Werkendam – bekend om de rijswerkers! – togen aan de arbeid, ver van huis. In 1920 was namelijk begonnen met de aanleg van de Amsteldiepdijk en in 1926 met de aanleg van de proefpolder Andijk; in 1927 startte de aanleg van de Afsluitdijk en de Wieringermeerdijk; kortom, er was werk in overvloed. Maar dat ze zo lang ver van huis waren was – vond de kerkenraad – schadelijk voor hun geestelijk- zowel als  gezinsleven. Daarom vroeg de kerkenraad van Werkendam aan de Directie Zuiderzeewerken of ze in plaats van om de maand elke twee weken naar huis mochten.  Andere kerken werd om adhesie gevraagd, wat ook de kerkenraad van Sliedrecht deed; maar de directie zag daarvoor geen mogelijkheden.

Kerkbouw voorbereid.

Hier is de kerk in aanbouw (1931). Foto: ‘Er is niets nieuws onder de zon, 1853-2003’.

Hoewel in de kerk behaaglijker tijden aanbraken voor wat betreft de warmte (in oktober 1925 werd centrale verwarming aangelegd en konden de stoven definitief het stovenhok in) werden tijdens de  ambtsperiode van ds. Zeilstra ook de plannen voor de bouw van een nieuwe kerk steeds meer werkelijkheid. In 1928 werd op de hoek van de Oranjestraat en de Middeldiepstraat optie gevraagd op een terrein van 1.000 m² om daar de beoogde kerk neer te zetten.

Architect A.C. Lengkeek Wzn. uit Rotterdam werd uiteindelijk gevraagd een plan te maken voor een bedehuis met zo’n zeshonderd zitplaatsen, vergaderlokalen en een kosterswoning. De kosten van dit alles, inclusief verwarming, verlichting en inrichting, mochten niet hoger dan fl. 60.000 worden, zo was bepaald. Op 27 februari 1930 stemden de manslidmaten er mee in.

Eind dat jaar vertrok de predikant echter naar Middelharnis, zodat hij op 7 december afscheid nam. Het was trouwens in de eerste tijd van de grote economische crisis, die in 1929 was begonnen met de Beurskrach op Wall Street in New York, waardoor de wereld, en ook Nederland, in een diepe economische malaise terecht kwamen.

De nieuwe gereformeerde kerk kort na de ingebruikneming.

De nieuwe kerk in gebruik genomen (1932).

De kerkenraad had ondertussen echter desondanks niet stilgezeten! De aanbesteding onder protestantse aannemers vond op 15 april 1931 plaats, zodat de bouw kon beginnen. De gebroeders Van der Wiel verzorgden het timmer- en metselwerk, schilder H. de Jong zorgde voor een fris kleurtje en elektricien J. van der Leun zorgde dat er licht in de kerk brandde. De voorzitter van de kerkenraad, P. Rijsdijk, legde donderdag 4 juli de eerste steen. De bouw verliep vlot en goed. Al op 6 januari 1932 werd de nieuwe kerk in gebruik  genomen.

Ds. W.W. Meynen (1873-1950) van Dordrecht leidde de ingebruikneming van de nieuwe kerk.

Omdat er nog geen eigen predikant was (het beroepingswerk was overigens al lang op gang gekomen) leidde ds. W.W. Meynen (1873-1950) van Dordrecht de eerste dienst; hij was consulent van de kerk van Sliedrecht. De ‘inwijdingspreek’ werd gehouden naar aanleiding van Genesis 28 vers 17b: “Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels!“.

Het interieur van de nieuwe kerk (1932). Foto: ‘Er is niets nieuws onder de zon, 1853-2003’.

Ds. J.W. van Tol (van 1932 tot 1947).

De opvolger van ds. Zeilstra was ds. J.W. van Tol (1897-1986) uit Dalfsen, die op 17 april 1932 intrede deed, ruim twee jaar na het vertrek van ds. Zeilstra. Hij kwam in een nieuwe kerk, die slechts enkele maanden eerder in gebruik genomen was.

De kerkenraad wilde aanvankelijk niet weten van ‘nog meer gezangen’. Ere zij God mocht wél.

In 1933 keurde de generale synode de uitbreiding van de ‘Eenige Gezangen’ goed, met nu 29 liederen. Het zingen van gezangen was in Afgescheiden en Gereformeerde kring not done. Het waren immers liederen die niet rechtstreeks uit de bijbel kwamen en aan de 150 psalmen had de gemeente voldoende. Maar toch was er in het begin van de twintigste eeuw een flinterdun bundeltje ‘Eenige Gezangen’ door de synode voor de eredienst goedgekeurd. Toen de uitbreiding daarvan tot 29 liederen in 1933 gepubliceerd werd besloot de kerkenraad van Sliedrecht die gezangen vooralsnog niet te gebruiken, met uitzondering van het Ere zij God. Daar had niemand bezwaar tegen, want die liedtekst was bijna letterlijk te herleiden tot de Bijbeltekst.

Ds. J.W. van Tol (1897-1986) op latere leeftijd.

Hoewel de eerdere poging om een kerkblad uit te geven – ruim twintig jaar eerder – afketste op te weinig belangstelling bij de gemeenteleden, slaagde men er in 1934 wel in een Kerkblad te publiceren; het eerste nummer verscheen op 4 november dat jaar.

Hulppredikanten (van 1936 tot 1945).

Het aantal leden van de kerk van Sliedrecht was intussen gewoon doorgegroeid. In de jaren ’30 was in de Gereformeerde Kerken – wat genoemd werd –  ‘overvloed aan werk en werkkrachten’. Doordat in de crisisjaren ’30 veel afgestudeerde predikanten niet direct een beroep konden krijgen werd door het daarvoor opgerichte gereformeerde Comité Overvloed Werk en Werkkrachten (ook, naar de oprichters, het Comité Grosheide-Schouten genoemd) door middel van landelijke kerkcollectes geld bijeengebracht om kerkenraden door subsidies de financiële mogelijkheid te bieden een kandidaat te benoemen om hulpdiensten te verrichten. Ook de kerk van Sliedrecht profiteerde daarvan en kon in de jaren daarna de volgende hulppredikanten benoemen:

Ds. E.J. Nijhuis (1915-1991).

kandidaat G. Spijker (1910-1999) voor evangelisatie, van 1936 tot 1937 – kandidaat J.B. Welmers (1907-2004) van 1937 tot 1942, al dan niet gedeeltelijk in combinatie met de kerken van Giessendam en Neder-Hardinxveld en Papendrecht, en van 1941 tot 1942 als predikant – kandidaat F. Kouwenhoven (1916-1969) in 1943 – en kandidaat E.J. Nijhuis (1915-1991) voor evangelisatie, van 1944 tot 1945.

Maar eigenlijk zijn we dan met ons verhaal al te ver: de Tweede Wereldoorlog moest immers nog beginnen…

Naar deel 3 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info