Kritiek op ‘schuld’ van PKN over houding in oorlog

“Een beetje ongemotiveerd en goedkoop”.

Scriba R. de Reuver van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) verklaarde in dagblad Trouw dat de ‘voorlopers’ van de PKN tijdens de Tweede Wereldoorlog   ‘tekort schoten in spreken en zwijgen, in doen en in laten, in houding en in gedachten’, en zouden als zodanig hebben meegewerkt aan een klimaat van antisemitisme.

Een van de orgelzolders in de gereformeerde Breepleinkerk te Rotterdam, waar zes joden in de Tweede Wereldoorlog bijna drie jaar verborgen zaten.

De voorlopers van de PKN zijn de Nederlandse Hervormde Kerk, De Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden.

Scriba De Reuver zal de bovengenoemde uitspraak doen in een schuldbelijdenis tegenover de Joodse gemeenschap, bij de herdenking van de Kristallnacht, op 8 november 2020.

‘Een beetje ongemotiveerd en goedkoop’.

Wim Berkelaar, schrijver van boeken over de kerk in de oorlog en verbonden aan het Historisch Documentatie Centrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrije Universiteit te Amsterdam, heeft kritiek geuit op de komende schuldbelijdenis. Berkelaar is verbaasd:  “De predikanten waren eigenlijk massaal tamelijk goed; sterker nog, er zijn tallozen gesneuveld omdat ze Joden hulp boden en omdat ze in het verzet in het algemeen zaten”. Hij vindt het “een beetje een ongemotiveerde, goedkope verklaring dat ze er nu mee komen”.

De heer Berkelaar had eerder die avond een interview gegeven in het radioprogramma Dit is de Dag, waarin hij in discussie met anderen dieper inging op de ‘schuldbelijdenis’ van de PKN.

  • Over de PKN-schuldbelijdenis.

Ten behoeve van de ‘schuldbelijdenis’ van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) werd de historicus dr. Bart Wallet door die kerk gevraagd een onderzoek in stellen ‘naar het oorlogsverleden van de kerken’ die nu de PKN vormen. De heer Wallet deelde de redactie van GereformeerdeKerken.info mee dat het ‘een bescheiden onderzoek’ was. Het wordt tegelijk met de letterlijke tekst van de schuldbelijdenis door PKN-scriba De Reuver op 8 november op de website van de PKN gepubliceerd. Tot die tijd rust ook op ‘het bescheiden onderzoek’ van de heer Wallet een embargo. We zijn benieuwd naar de onderbouwing van de toespraak van de scriba van de PKN.

“De kerken waren te verdeeld en te bang om stelling te nemen”.

Toch vertelt de heer Wallet in dagblad Trouw van 22 oktober 2020,  onder bovenstaande kop, iets over zijn onderzoek. Het valt in het eerste deel van dat verhaal op, dat vaak algemeenheden worden vermeld over de houding van ‘de kerken’, zonder specifiek een of meer van de drie PKN-kerken te noemen of daarvoor bronnen te vermelden, zoals het volgende: (1) Er was wél protest van de kerken tegen de Jodenvervolging, ‘maar dat was gemankeerd’; ‘men dacht destijds: als wij voor de Joden opkomen, gaan wij dan als kerken niet gepakt worden?’ (2) De keren dat de landelijke kerken protesteerden – “niet minder dan zeven keer ondernamen de ‘landelijke kerkbesturen’ iets” – waren ze daarover verdeeld. (3) En als een landelijke kerkorganisatie een kanselboodschap afstuurde, werd die niet in alle plaatselijke kerken afgelezen. (4) Soms zijn er hele duidelijke en dappere statements, maar dan zijn er meteen weer terugtrekkende bewegingen. (5) De ‘eigen’ [bekeerde] Joden in Westerbork werden als een soort van gijzelaars gebruikt in de discussie met de kerken. ‘Als jullie grote publieke protesten tegen de Jodenvervolging ondernemen, gaan ‘jullie’ Joden allemaal op de trein’.

Weer die ‘landelijke kerkbesturen’.

De landelijke kerkbesturen keken te vaak weg van de Jodenvervolging”, antwoordt de heer Wallet op de vraag ‘wat de kerk zichzelf kwalijk neemt’. Het gaat in het verhaal van de heer Wallet dus wéér over de ‘landelijke kerkbesturen’, de synodes, waarmee  dr. J. Bank zich destijds al vergiste in zijn boek God in de Oorlog, dat in 2015 op deze website in het onderzoeksrapport  ‘Het bommetje van Trouw’ uitvoerig en gedetailleerd onderzocht werd.

We gaan hier natuurlijk alle argumenten van toen niet herhalen,  maar toch moet er ook nu weer op gewezen worden dat in de Nederlandse Hervormde Kerk en ook in de Evangelisch-Lutherse Kerk destijds inderdaad een permanente landelijke synode bestond, maar níet alzo in De Gereformeerde Kerken in Nederland. Daar kwam de generale synode (bestaande uit door de plaatselijke kerken gekozen afgevaardigden) eens per drie jaar hooguit een paar weken bijeen en deze mocht zich bovendien  uitsluitend bezighouden met wat de plaatselijke kerken wilden behandelen en mocht zich volgens de toen vigerende Dordtse Kerkorde niet bezighouden met politieke onderwerpen.

Dat De Gereformeerde Kerken in Nederland zó georganiseerd waren was niet toevallig: zowel in Afscheiding als Doleantie bestond een hartgrondige weerzin tegen almachtige landelijke synodes die alles regelden, een kerkstructuur die vaak ‘synodale hiërarchie‘ genoemd werd. Daarom werd in 1892 door De Gereformeerde Kerken in Nederland zeer bewust gekozen voor een eens in de drie jaar bijeenkomende generale synode, die géén zelfstandige, met macht en majesteit beklede permanente instelling was, maar na de afhandeling van het agendum eenvoudig niet meer bestond.

Een deel van het verzet voelde zich erg in de steek gelaten door de landelijke kerkbestuurders”, schrijft de heer Wallet. Wie weet zal het onderzoek van de heer Wallet dit met de bronnen aantonen, maar het is de vraag of ‘het verzet’ in of door de plaatselijke Gereformeerde Kerken op de (eens in de drie jaar bijeenkomende) synode zat te wachten: ze beslisten namelijk zélf wat ze deden. Verzetsorganisaties kwamen in De Gereformeerde Kerken vaak zelfs uit het verzet van plaatselijke kerken voort. In de Gereformeerde Kerken wás immers ook geen synode die van alles bevelen kon. De kerkenraad was het hoogste gezag in de plaatselijke kerk. Niet de synode.

De Nederlandse Hervormde Kerk.

Toch vertelt de heer Wallet in het tweede deel van zijn interessante bijdrage in Trouw ook iets meer over de houding van  afzonderlijke kerken. Zo noemde hij twee ‘nazi-predikanten’, Boissevain en Ekering, die van oordeel waren dat de Joden de vervolgingen aan zichzelf te wijten hadden. “Deze twee dominees behoorden tot de hervormde kerk, die geen verbod op het lidmaatschap van de NSB uitvaardigde. (…) Het idee was ook: de NSB’ers horen bij ons, net als de socialisten en andere stromingen. Dat had een verlammende uitwerking”.

De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Op de vraag van de Trouw-redacteur:En hoe ging dat elders?’ schrijft de heer Wallet in zijn verhaal louter positief over de houding van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Hij maakt melding van het feit dat De Gereformeerde Kerken [al ver voor de oorlog in 1936 en opnieuw in 1941 – red.] het lidmaatschap van de NSB voor kerkleden verboden hadden [op gevaar af onder de kerkelijke tucht gesteld te worden – red.]. ‘Maar de Gereformeerde Kerken hadden dan ook hun ‘eigen’ politieke partij, de ARP’ [Anti-Revolutionaire Partij – red.]. De heer Wallet schrijft verder: “De gereformeerden vielen in oorlogstijd terug op de legitimatie van verzet in hun theologische traditie. Als een overheid zich als tiran gaat gedragen, is het niet alleen legitiem, maar ben je zelfs geroepen om in verzet te komen, was de gedachte”. Vandaar, zo merkt de heer Wallet verder op, dat Trouw, “die een heel sterke basis in de Gereformeerde Kerken had, een van de meest uitgesproken verzetskranten was, en aan het einde van de oorlog ook gewelddadig verzet ging ondersteunen”.

Aldus het verhaal in Trouw. We wachten het onderzoek van de heer Wallet met belangstelling af.