De Gereformeerde Kerk te Arnhem (1)

De Gereformeerde Kerk te Arnhem werd op 7 maart 1907 geïnstitueerd, door de vereniging van de in 1869 ontstane Christelijke Gereformeerde Gemeente en de in 1887 geïnstitueerde  Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende).

Kaart: Google.

Op haar beurt was de Christelijke Gereformeerde Gemeente  te Arnhem in 1869 ontstaan door de samenvoeging van de Christelijke Afgescheidene Gemeente uit 1843, en de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis, die in 1856 ontstaan was.

1. De Christelijke Afgescheidene Gemeente (1843).

(Foto: ‘Handboek ten dienste van de Geref. Kerken in Nederland’, 1905).

Al ver voordat onder leiding van ds. H. de Cock (1801-1842) in 1834 in het Groningse  Ulrum de Afscheiding van de hervormde kerk begon, en nóg langer voordat in Arnhem de Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd werd, kwamen in de stad op minstens twee plaatsen conventikels bijeen. Dat waren  huisgodsdienstoefeningen van personen die zich niet konden verenigen met de gang van zaken in de hervormde kerk. Ze wilden het orthodox-gereformeerde geloof, dat zij in de hervormde gemeente niet (genoeg) terugvonden, beleven en bewaren. Ze zongen in hun samenkomsten psalmen, baden samen, lazen gezamenlijk de bijbel en vooral preken van de ‘oude schrijvers’, zeer orthodoxe theologen uit lang vervlogen eeuwen, en ze bespraken onderling hun geloofsleven.

Het eerste conventikel kwam in ieder geval al op zondag 18 augustus 1822 bijeen in de schuur van molenaar Hendrik van de Wal, waar zich die dag maar liefst honderdvijftig dorstigen naar het Woord gemeld hadden, veel meer dan het door de wet toegestane aantal van twintig. Voor het bijeenkomen met meer toehoorders had men toestemming van de overheid nodig. De drukte werd veroorzaakt doordat die zondag de bekende oefenaar J.W. Vijgeboom (1773-1845) preekte. Het was de politie natuurlijk niet ontgaan dat zich zoveel mensen bij de woning van Van de Wal bevonden. Het leverde de molenaar een boete van ruim fl. 20 op.

De tweede groep verontruste hervormden kwam bijeen in de woning van O.F. Lincker in de Weverstraat, waar oefenaar-brillenslijper R.G. Kamans sr. de leiding had bij de samenkomsten. De ‘oefeningen’ werden zó goed bezocht dat Kamans de koning in een uitvoerig rekest vroeg samenkomsten met meer dan twintig personen te mogen houden. De gouverneur van de provincie en de Minister van Eredienst adviseerden Zijne Majesteit daar niet op in te gaan, en zo geschiedde. De machtige president van de hervormde Algemeene Synode, ds. H.H. Donker Curtius uit Arnhem, zal daarmee ongetwijfeld blij zijn geweest.

Ds. H.H. Donker Curtius was hervormd predikant te Arnhem en tevens president van de hervormde synode.

Jaren later, rond 1835, besloot een aantal verontruste hervormde gemeenteleden eigen zondagse samenkomsten te gaan houden in een woning in de Papegaaiengang, waar een oefenaar met de naam Hersch voorging. Maar toen de eigenaar van een danshuis in de Walstraat echter krachtdadig tot bekering kwam en zijn ‘zondige bedrijfsvoering’ aan de wilgen wilde hangen, stelde hij zijn danshuis ter beschikking van de Afgescheidenen. Dus  verkasten de bijeenkomsten naar het voormalige danshuis in de Walstraat.

En daar ging het mis! De eerste samenkomst verliep weliswaar zonder problemen, maar de tweede kon niet doorgaan omdat het gepeupel de locatie ontdekt had en zich zeer vijandig toonde tegen de conventikelgangers en hun voorganger K. Wildeboer (1809-1842). Er werd straatvuil tegen deuren en muren van het lokaal gegooid en  ramen werden ingegooid, terwijl ooggetuigen zeiden dat de politie – zacht gezegd – het volk zijn gang liet gaan.

De instituering van de Arnhems gemeente in Velp.

In het naburige Velp werden in die tijd ook huisgodsdienstoefeningen gehouden. Daar kwam men bijeen op de deel van de boerderij van Eemsing aan de Vianenstraat hoek Tuinstraat. Vaak ging daar oefenaar (later dominee) K. Wildeboer  voor. De hoorders kwamen uit de wijde omgeving naar hem luisteren.

We hebben geen foto van oefenaar/dominee K. Wildeboer (1809-1842), maar wel zijn handtekening!

Ze kwamen ook uit Arnhem! Want sinds de ramen van de danszaal in de Walstraat ingegooid waren, hadden de Arnhemse conventikelgangers hun toevlucht in de boerderij van Eemsing in Velp gezocht: “Wij huppelden er blijmoedig naar toe. (…) De uiterste hoeken van de hooizolder zaten vol aandachtige hoorders. (…) Wat sprak ds. Wildeboer bezielend en vurig! Er ging geen prediking voorbij of er werden mensen waarlijk tot God bekeerd. Wanneer ds. Wildeboer van zijn stoeltje afkwam, waarop hij had staan preken, dan drongen er velen naar hem toe en dan hoorde men vragen: dominee, is er voor mij nog ontkoming?”, zo vertelde een ooggetuige aan dr. B. Wielenga (1873-1949), die van 1902 tot 1911 gereformeerd predikant van Arnhem was. “Als de dienst afgelopen was, ’s morgens, dan bleven we verder maar bij elkander tot de volgende dienst. Ieder had zelf brood meegenomen en de boerin zette stromen koffie”.

En daar, op de deel van de boerderij van boer Eemsing te Velp, ontstond toen het plan een Afgescheiden Gemeente in Arnhem te stichten! En dat viel nog niet mee, want ‘met moeite kregen we een genoegzaam getal bijeen van gereformeerden, die de gemeente zouden kunnen vormen; ’t waren meest behoeftige, eenvoudige mensen. Alleen één ouderling was wel bemiddeld, maar die zat wat erg aan zijn geld vast’.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

Op de deel in Velp ontstond niet alleen het plan, daar werden ook op zondag 23 juli 1843 de inmiddels gekozen ambtsdragers door ds. A. Brummelkamp (1811-1888) bevestigd, waardoor de gemeente van Arnhem geïnstitueerd was. De nieuwe kerkenraad bestond uit de ouderlingen ds. A. Brummelkamp en diens vader J. Brummelkamp (1837-1898), later ook dominee, en A.A. Gerritsen, S. Nibbelink en W. Otto als diakenen.

Een  kerkje in de Varkensstraat.

En zo keerde men na de institueringsdienst in Velp weer terug naar Arnhem. Niet lang na de bevestiging lukte het in de Varkensstraat een pakhuis te kopen. De begane grond was altijd gebruikt als schuur of stal. Deze werd omgebouwd tot kosterswoning. De bovenverdieping verbouwde men tot kerkzaal met twee rijen banken, waar zo’n 250 kerkgangers een plaats konden vinden. De kosten van dit alles bedroegen fl. 3.300, zodat de gemeente meteen al met een tekort van fl. 1.100 zat opgescheept. Gelukkig konden enige  gemeenteleden met wat geld een deel van de schuld lenigen.

Rekesten aan de koning; erkenning (1843).

Ruim een jaar eerder, in maart 1842, vreemd genoeg vier maanden voor de komst van ds. Brummelkamp als predikant van Arnhem (in combinatie met Velp), had de toen nog niet geïnstitueerde ‘gemeente’ van Arnhem een ‘verzoek om toelating’ aan de koning gestuurd, ‘ook uit naam van anderen’ ondertekend door (‘ouderling’) H. Russer en (‘diaken’) H. Willemsen, hoewel zij nog niet in het ambt bevestigd waren. Het rekest was vergeefse moeite geweest.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868) stelde de ‘Utrechtse Kerkorde’ samen, die door de overheid goedgekeurd werd en mede daarom ook wel door andere gemeenten werd overgenomen.

Een tweede verzoekschrift volgde direct na de instituering van de gemeente, in juli 1843 (in september stuurde men nog een aanvulling). Daarin werd gevraagd om erkenning als kerkelijke gemeente. Het totaal aantal ondertekenaars was zesenveertig.  In het verzoekschrift werd gemeld dat de gemeente bestuurd zou worden niet volgens de Dordtse Kerkorde, maar volgens het door de vooraanstaande Afgescheiden predikant  ds. H.P. Scholte (1805-1868) opgestelde ‘Utrechts Reglement’. Als kerkgebouw werd in het rekest vermeld het lokaal in de Varkensstraat. Op 23 oktober 1843 werd de gemeente door de overheid erkend. Uit het rekest (plus aanvulling) valt op te maken dat de gemeente in die tijd vermoedelijk rond de negentig leden telde.

Opmerkelijk is het verzoekschrift dat door het in diezelfde tijd (januari 1843) nog steeds bestaande conventikel van H. van de Wal naar de koning gestuurd werd. Ook zij vroegen om ‘admissie tot voortzetting van ons Godsdienstig gezelschap’. Ze verklaarden dat ze zich niet konden verenigen met de leer die in de hervormde kerk verkondigd werd. Het verzoekschrift werd afgewezen. Een tweede poging strandde evenzeer op afwijzing door de koning. Van de Wal sloot zich toen maar aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente van ds. Brummelkamp, vermoedelijk net als andere leden van het gezelschap. We horen er daarna in ieder geval niets meer over.

Een onzekere begintijd (1843 tot 1858).

Israël Waterman (1811-1879) doceerde Hebreeuws aan de opleiding van ds. Brummelkamp.

Naast zijn ambtelijke arbeid in de gemeente leidde ds. Brummelkamp in Arnhem ook een kleine opleiding voor studenten die Afgescheiden predikant wilden worden. Maar de ds. Brummelkamp en  docent Hebreeuws Israël Waterman (1811-1879) vroegen zich af of de kleine theologische opleiding wel kon blijven bestaan. Was het niet beter te fuseren met de opleiding die door ds. A.C. van Raalte (1811-1876) in Ommen gedreven werd? Misschien – dacht ds. Brummelkamp – was het beter dat hij met zijn opleiding uit Arnhem naar Ommen verhuisde!

Dat de kerkenraad door die mededeling zeer verslagen en ongerust was spreekt voor zich: zou de kleine zwakke Arnhemse gemeente niet ten ondergang gedoemd zijn als de predikant zou vertrekken?! Ouderling-scriba W. Otto draaide het om en stelde voor om ds. Van Raalte te vragen met zijn opleiding naar Arnhem te komen! Ds. Brummelkamp zag daar wel iets in en overlegde met de Ommer predikant. Deze stemde daarin toe. Het kostte de gemeente van Arnhem wel fl. 1.000, maar dat geld kreeg men bij elkaar. De classis zou daarbij vast wel willen helpen.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

Ondanks de zware economische tijden, die ook de Arnhemse gemeente in armoede dompelde, besteedde de kerkenraad onverminderd aandacht aan de behoeftigen, die afhankelijk waren van diaconale steun: aardappelen, brandstof en warm eten. De diaconie werd om die reden in 1846 zelfs uitgebreid! Geen wonder was het daarom dat bij vele bedeelden het verlangen naar een betere tijd ontwaakte.

Juist in die tijd was overal sprake van emigratie naar Amerika, ‘het land van de onbegrensde mogelijkheden’. Zou dat geen uitkomst zijn?! Sterker: ds. Brummelkamp en ds. Van Raalte stichtten in mei 1846 zelfs de ‘Vereeniging van Christenen voor de Hollandsche Volksverhuizing naar de Vereenigde Staten in Noord-Amerika’. Door financiële bemiddeling daarvan konden drie arme Arnhemse Afgescheiden gezinnen ‘naar Amerika overgeholpen’ worden, in totaal twaalf gemeenteleden. Van hen werd in de kerk in de Varkensstraat voor altijd afscheid genomen ‘alwaar zij bij het zingen van psalm 121 Gode en zijner genade biddende werden aanbevolen’. Een ontroerend moment…!

Ds. Van Raalte vertrekt naar Amerika (1846).

De emigratie naar Amerika werd alom aanbevolen…

De gemeente was door de emigratie nog kleiner geworden en kon het traktement van ds. Van Raalte toen niet meer betalen. Bovendien waren ook andere gemeenteleden van plan naar Amerika te vertrekken. Aan de predikant werd daarom meegedeeld dat hij toestemming had ‘naar elders om te zien’. De predikant en zijn vrouw besloten toen ook naar Amerika te vertrekken. Op 20 september 1846 nam ds. Van Raalte afscheid van de gemeente van Arnhem met een preek over 1 Johannes 4 vers 7a: ‘Geliefden! Laat ons elkander liefhebben, want de liefde is uit God’.

Een kaartje van het gebied rond Holland, Michigan, waar na de aankomst van ds. Van Raalte  vele Nederlandse emigranten hun nederzettingen stichtten!

Samen met een vijftigtal (!) gemeenteleden (onder wie H. van de Wal) – vergezeld door honderden  Afgescheidenen uit andere plaatsen – vertrokken ze onder leiding van ds. Van Raalte via Rotterdam naar de overzijde van de Grote Plas. Een moeilijke tijd wachtte hen! Ds. Van Raalte kwam in de staat Michigan terecht, waar hij de nederzetting  Holland stichtte. Over zijn belevenissen in de dichte ruige bossen van Michigan schreef hij een uitvoerige brief, die werd opgenomen in de brochure Stemmen uit Noord-Amerika (1847). Holland werd al snel het centrum van de Hollandse gereformeerden in Amerika…

Het boekje met het voorwoord van ds. Brummelkamp, waarin emigratie naar Amerika gepropageerd wordt (hierin is een uitvoerige brief van ds. A.C. van Raalte opgenomen, die zijn Amerika-reis beschrijft).

De kerk verkocht (1847).

Het kerkgebouw in Arnhem moest echter als gevolg van de emigratie worden verkocht! Een deel van de geldleningen waarmee de schuld op het gebouw betaald was, werd namelijk door enkele vertrekkende gemeenteleden opgeëist. Voor fl. 4.000 ging de kerk in de Varkensstraat over in handen van ene Reijman, die het kerkgebouw vervolgens voor fl. 200 per jaar aan de gemeente verhuurde. Voor de verkoop aan Reijman moest toestemming van de koning gevraagd worden. Ruim een maand na die aanvraag  (20 april 1847) werd de toestemming verleend.

Ds. Brummelkamps theologische opleiding.

Ds. Brummelkamp hield zich ook in de volgende jaren bezig met zijn theologische opleiding in Arnhem. Slechts moeizaam kon het schooltje het hoofd boven water houden, net als soortgelijke opleidingen elders in het land. Was samenwerking met Amsterdamse rechtzinnige hervormden misschien een optie? In Daar konden dan hervormde én Afgescheiden predikanten worden opgeleid! Het werd geprobeerd. ‘Het seminarie’ zou inderdaad in Amsterdam gevestigd worden, maar dat ging op de valreep niet door. Het leek de Afgescheidenen achteraf toch geen goed idee om nu ineens met hervormden te gaan samenwerken. En ook de hervormden zagen om soortgelijke redenen van het plan af. Hoe nu verder?!

De ’toen nog aristocratische’ Bakkerstraat, lang geleden.

De zeer vermogende mevrouw J.J. Zeelt (1780-1864) uit Baambrugge schoot te hulp met maar liefst fl. 20.000, dat besteed mocht worden aan studiebeurzen en aan het traktement van ds. Brummelkamp. Zelfs schonk ze later nog eens fl. 25.000 om voor onderdak te zorgen. Daarvoor kon in 1851 ‘een dubbel herenhuis aan de toen nog aristocratische Bakkerstraat‘ gekocht worden, waar niet alleen studenten opgeleid  konden worden, maar die ook zou gaan dienen als pastorie van ds. Brummelkamp én als kerk, in plaats van het lokaal aan de Varkensstraat. De koop moest worden goedgekeurd door de koning. Daar had de kerkenraad – ds. Brummelkamp voorop – eigenlijk helemaal geen zin in (wat had de koning met de Afgescheiden Kerk te maken?!), maar men moest wel.

Mevrouw J.J. Zeelt (1780-1864).

Enkele jaren later al, in 1854, nam de predikant afscheid van zijn gemeente te Arnhem. Want na veel landelijk overleg was door de Christelijke Afgescheidene Synode intussen besloten een kerkelijke theologische opleiding in Kampen te starten! Ds. Brummelkamp was gevraagd daar docent te worden, wat hij graag op zich nam. Vandaar dat hij op 29 oktober 1854 afscheid van Arnhem nam en naar Kampen verkaste.

De voorbereidende vergadering van Curatoren vond plaats op 20 en 21 september 1854.

Ds. G.W. van Houte (van 1854 tot 1859).

Slechts fragmentarisch zijn gegevens bekend over de duistere periode die toen volgde. Al sinds 1850 was ds. G.W. van Houte (1817-1872) in Arnhem woonachtig als docent aan de opleiding van ds. Brummelkamp. Toen deze in 1854 echter naar Kampen vertrok, werd ds. Van Houte (weer in combinatie met de gemeente van Velp) predikant van Arnhem, alhoewel hij kennelijk nooit als zodanig in het ambt bevestigd werd. Hij vond het ook niet nodig notulen te schrijven. Vandaar de fragmentarische kennis die we van deze jaren hebben.

Ds. Brummelkamp bevestigt hier als docent in Kampen de authenticiteit van de Handelingen der Tweede Vergadering van Curatoren der Theologische School in Kampen (1855).

Maar wél is duidelijk dat het voor hem geen makkelijke jaren waren: verscheidene gemeenteleden, onder wie enkele werkers van het eerste uur, vertrokken naar Amerika. Toen br. A.M. Donner (die de kerkelijke gelden beheerde) met anderen in 1857 naar Amerika scheep ging, nam de predikant de zorg voor de financiën op zich. Verwijten als zou hij zijn ambtelijke arbeid op verscheidene terreinen verwaarlozen waren nog maar het begin van de moeilijkheden. Al gauw werd hij ook beschuldigd van financiële malversaties. De beschuldigingen bleken geheel onwaar, maar het kwam daarna  niet meer goed; men gaf zijn onschuld maar half om half toe. De predikant deelde toen mee er genoeg van te hebben en vertrok naar de kerk van Elburg, waar hij tot zijn emeritaat predikant was.

Ds. H.H. Middel (van 1860 tot 1864).

Ds. H.H. Middel (1802-1882).

En dan zijn er in 1859 ineens weer notulen! Want de classis had opdracht gegeven de handelingen van de kerkenraad in het vervolg weer zorgvuldig op papier te zetten. De kerkenraad gehoorzaamde ootmoedig. De moeilijkheden waren echter nog niet achter de rug. Omdat  de enige ouderling, S. van Jeveren, zakelijk failliet gegaan was en hij voor zijn ambt als ouderling bedankte, werd de kerkenraad ‘thans als ontbonden beschouwd’, omdat hij nog de enige ouderling was. De manslidmaten kozen in april 1859 een nieuwe, Jacob van der Wart én een extra diaken, G. Janssen.

Als voorganger in de vacante periode trad zo nu en dan oefenaar J.C. Bekking op, maar over hem ontstonden al snel klachten in de kleine gemeente. Hij kon namelijk geen attestatie laten zien en de classis oordeelde bovendien dat een niet-bevoegde voorganger ontoelaatbaar was. De zaak bracht de gemeente echter in grote onrust.

Gelukkig dat op 12 februari 1860 ds. H.H. Middel (1802-1882) van Doesburg  op een jaartraktement van fl. 700 intrede deed in de toen nog vierennegentig zielen tellende gemeente. Bekking had dat willen voorkomen (hij zou zijn baan immers kwijtraken!) en veroorzaakte daardoor ‘eene allerakeligste scheuring’ terwijl hij bovendien Middels karakter ‘allergruwelijkst belasterd’ had. Hoe dan ook, ds. Middel werd er predikant en ging in de Wezenstraat wonen.

De gemeente had echter nog vele schulden en het traktement kon daardoor nauwelijks opgebracht worden, reden waarom de kerkenraad bij de ingang van de kerk aan de Bakkerstraat collectebusjes ophing ‘voor de predikant’. Ds. Middel had zelf al zo’n fl. 175 van zijn traktement laten vallen. De koster moest bovendien worden ontslagen, omdat hij weigerde zijn werk voor niets te doen; daarover ontstond ruzie, want de koster vond dat vijf goed bij kas zijnde gemeenteleden best tien of vijfentwintig gulden konden geven.

Het slot van het pagina lange verhaal van A. Meijer in ‘De Bazuin’ van 7 maart 1862.

Tijdens de ambtsperiode van ds. Middel ontstond ophef over een artikel dat een gemeentelid, Abraham Meijer, op 7 maart 1862 in De Bazuin geplaatst had (het blad werd  ‘uitgegeven ten voordele van de Theologische School te Kampen’). Meijer schreef  in een pagina lang artikel (‘Strijdt voor het geloof’) dat het houden van ‘interkerkelijke gebedssamenkomsten’ een verloochening betekende van ‘de zaligmakende werkingen van Gods Geest’. Eigenlijk was het artikel een antwoord op een eerder gepubliceerd verhaal van R.D. Hamming uit Dokkum.  Over allerlei opmerkingen in het artikel ontstond onenigheid in de kerken, want de gemeente in Tiel wilde een weerlegging plaatsen, wat niet door De Bazuin werd toegestaan, maar wel door het (nog hervormde) kerkelijk weekblad  De Heraut – toen nog niet onder redactie van dr. A. Kuyper (1837-1920). Na een hoop vergaderen moest Meijer schuldbelijdenis voor de classis afleggen.

Ondanks het feit dat ds. Middel door zijn zwakke gezondheid slechts vier jaar in Arnhem heeft gestaan, werd door kerkenraad en classis getuigd van zijn rust brengende ambtsperiode in Arnhem. De groei van de gemeente begon onder zijn wijs beleid. Op 13 maart 1864 nam hij afscheid van zijn gemeente en vertrok naar Wolphaartsdijk. De kerkenraad nam het beroepingswerk dus weer ter hand en nog hetzelfde jaar kon de opvolger worden bevestigd.

Ds. P.M. Dijksterhuis (van 1864 tot 1868).

Ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882).

Het was ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882) van Groningen, die ook vier jaar aan de kerk van Arnhem verbonden zou zijn. Op 20 november 1864 deed hij intrede. Het was een krachtdadig predikant, goed opgeleid, en was in 1854 al eens voorzitter van de Afgescheiden synode geweest. De gemeente groeide en bloeide van 180 naar 270 zielen. Zelfs een aantal rooms-katholieken kwam zich als lid van de gemeente aanmelden!

In de kerkenraad lette men ondertussen goed op overtredingen van de tien geboden, zoals de zondagsontheiliging. Verscheidene gemeenteleden moesten om die reden gecensureerd worden en men vroeg op een gegeven moment de classis de vraag te beantwoorden of iemand die op zondag arbeidde (dienstbodes, postbodes, spoorbeambten) eigenlijk wel lid van de gemeente kon worden. De classis antwoordde daarop bevestigend, al moest de kerkenraad telkens wel geval voor geval beoordelen.

Ds. J. Brummelkamp (1837-1898) ging in 1867 voor in een hervormde gemeente….! In 1870  onttrok hij zich aan de Afgescheiden Kerk en werd lid van de Hervormde Kerk.

Ds. Dijksterhuis hield – samen met zijn kerkenraad –  niet alleen de  gemeenteleden in de gaten, maar ook zijn collega’s. Toen de predikant van de Afgescheiden gemeente van Tiel, ds. J. Brummelkamp (vader van de vroegere Arnhemse predikant!), het in mei 1867 waagde voor te gaan in de hervormde gemeente te Delfshaven, richtte ds. Dijksterhuis daarover een vlammend protest tot de classis.

Ds. Dijksterhuis nam op 27 december 1868 afscheid van zijn gemeente en vertrok naar Den Haag. Enkele maanden later zou de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Arnhem van naam veranderen. Daarvoor moeten we echter eerst even terug naar 1856. Want toen werd in Arnhem een nieuwe kerk, de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis, geïnstitueerd.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info