De Doleantie in het Friese Oosternijkerk (2)

… en wat daaraan voorafging

Uit elkaar.

( < Naar deel 1 )  – Na alles wat gebeurd was wist Durk Zwart eigenlijk niet wat hij moest doen: de hervormde kerk verlaten? Dat streed zo met zijn gevoel! Wie weet zou de kerkenraad bij de nieuwe verkiezingen, in 1891, wel ‘omgezet’ worden!

De Langgrousterwei met rechts de christelijke school uit 1902.

Maar toen de rechter de kerkelijke goederen toewees aan de vrijzinnige hervormde kerkenraad wist hij het in 1889 tijdens de vergadering van de hervormde kerkvoogdij zeker: binnen de hervormde kerk kon hij niet meer met een zuiver geweten nog ouderling, diaken of kerkvoogd zijn. ‘Hoewel de gevoelens hierover eenigszins verschilden, waren toch de meesten van oordeel, dat bedanken [voor het lidmaatschap van de hervormde kerk] geboden plicht is geworden’.

En daarmee was Oane Blom het helemaal niet eens. Ze bleven vrienden, maar ongetwijfeld op kerkelijk gebied met de nodige afstand.

De Dolerende kerk geïnstitueerd (1890).

‘De Heraut’, 20 april 1890.

Op vrijdag 7 maart 1890 werd in de christelijke school te Oosternijkerk een vergadering gehouden van lidmaten en doopleden van de Nederlandse Hervormde Gemeente. Ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) van Reitsum was daarvoor speciaal naar Oosternijkerk gekomen. Eenendertig personen gaven gehoor aan de uitnodiging. Durk Zwart was er ook, Oane Blom niet. ‘Vader Ploos’ hield een preek en opende de vergadering met gebed.

Het doel van de bijeenkomst was het kiezen van een kerkenraad ‘volgens ’t ambt der geloovigen’, want de hervormde kerkenraad was onwillig om tot ‘reformatie der hervormde kerk’ over te gaan. Met bijna algemene stemmen werden tot ouderling gekozen Durk A. Zwart en Lieuwe Jousma en tot diakenen Douwe Zwart en H. van Raffinis. ‘Dezen verklaren, in den wil des Heeren, waarvan de hier vergaderde gemeente de tolk is, te berusten’, met andere woorden, ze namen hun benoeming aan. Besloten werd dat de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd zou worden (door bevestiging van de verkozen ambtsdragers) op 17 maart door ds. H.K. Zijlstra (1834-1913) te Nes en Wierum.

Ds. H.K. Zijlstra (1834-1913).

Kennelijk is op maandagochtend 17 maart ds. Zijlstra inderdaad overgegaan tot bevestiging van de ambtsdragers, al is daarvan volgens de gegevens in het gedenkboek van Oosternijkerk geen verslag gemaakt. Ds. Zijlstra zal daarna weer naar Wierum vertrokken zijn (waar de pastorie stond), want op dezelfde dag om drie uur ’s middags was het ds. E. Zwiers (1863-1926) van Anjum, die de eerste kerkenraadsvergadering leidde. Na het gebed stelde de predikant voor en werd besloten de synodale organisatie van 1816 (dus het Algemeen Reglement voor het bestuur der hervormde kerk) af te schaffen en de Kerkorde van Dordrecht ‘wederom kracht en geldigheid te verlenen’.

Ds. E. Zwiers (1863-1926) van Anjum.

Natuurlijk werd van het besluit meteen ook bericht gedaan aan de koning – het hoofd van de Hervormde Kerk – aan de burgemeester, aan de kerkvoogden van de hervormde gemeente en natuurlijk aan alle hervormde gemeenteleden van het dorp,  ‘onder dit alles den Heere God biddende dat Hij Zijne Kerk genadig zij en ’t werk der Reformatie wel doe gelukken’. De kerkenraad had trouwens ook de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. Dat gebeurde op advies van het in 1887 in Amsterdam gehouden ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’, dat daar meteen na de Doleantie in de hoofdstad door onder anderen dr. A. Kuyper (1837-1920) was georganiseerd. De bedoeling van het door 1.500 personen uit het hele land bijgewoonde Congres was te beraadslagen over de vraag hoe de ‘Reformatie der kerk’ ook landelijk kon worden doorgezet.

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (Uit: ‘De Heraut’, 2 januari 1887).

De Vereniging ‘De Kerkelijke Kas’ was een soort van Commissie van Beheer die namens de kerkenraad de beheerszaken onder haar hoede had. Die vereniging was nodig omdat de Dolerende Kerken – op grond van de bestaande wettelijke regelingen – geen overheidserkenning en dus ook geen rechtspersoonlijkheid konden verkrijgen, maar de vereniging wel. In Oosternijkerk werden de leden van De Kerkelijke Kas door de kerkenraad benoemd.

Het kerkelijk leven neemt een aanvang.

De kerkenraad kwam geregeld bijeen, en hield zich onder meer bezig met het inschrijven van nieuwe lidmaten (nadat zij aangegeven hadden de kerkenraad te erkennen), met het ‘onderzoeken’ van doopleden die belijdenis van het geloof wilden afleggen, en natuurlijk ook met het bezoeken van gemeenteleden. Behalve het gewone huisbezoek moest men ook een bezoek brengen aan leden die bijvoorbeeld ‘in dronkenschap gevallen’ waren, het zevende gebod overtreden hadden, schuldig waren aan diefstal, etc. Na spijtbetuiging werd zo iemand eenmaal van het Avondmaal afgehouden.

De eerste kerkvisitatie.

Ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) Foto: Archief Ploos van Amstel.

Op 28 augustus 1890 vond de eerste kerkvisitatie plaats. Namens de Dolerende classis waren – behalve de kerkenraad en de consulent ds. H.K. Zijlstra – als kerkvisitatoren aanwezig ds. J.J.A. Ploos van Amstel van Reitsum  en ds. W. Maan (1848-1938) van Augustinusga. Onder veel meer werd gesproken over de vraag welke preken gelezen werden als er geen predikant voorging. Ds. Ploos raadde aan voor wat betreft de catechismuspreken die van ds. H. Hoekstra (1852-1915) te lezen. Ook werd gewezen op het bestaan van de vierdelige pillen met preken uit de serie ‘Uit de Diepte’, speciaal voor Dolerende Kerken in druk uitgegeven. Er werd ook op gewezen dat alleen belijdende leden kinderen ten doop mochten houden.

Ds. W. Maan (1848-1938).

Sprekend over de hervormden werd erop gewezen dat ‘zij dienen te leven onder de indruk, dat wij de handen niet van hen afwaschen’. Verder werd door de visitatoren gevraagd hoe de verhouding met de Christelijke Gereformeerden (ontstaan uit de Afscheiding van 1834 was. Die was niet best, zo bleek uit het antwoord: ‘Er is veel bitterheid en weinig toenadering. Voor ons is dit eene oorzaak van droefheid’. In het algemeen hadden de Christelijke Gereformeerden nogal wat bezwaren tegen de Dolerenden, ook omdat zij – toen de Doleantie ontstond – zich niet gewoon bij de Christelijke Gereformeerde Kerk gevoegd hadden, maar eigen kerken gesticht hadden.  ‘Christus is toch niet gedeeld?’ De kerkvisitatoren vroegen naar de verhouding met de christelijke gereformeerden,  omdat de landelijke synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken al een paar jaar bezig weren met het voeren van besprekingen over een eventuele eenwording.

Als een van de onderwerpen kwam ook het beroepingswerk ter sprake. De kerkenraad moest daarop antwoorden dat vooralsnog geen zicht was op het beroepen van een eigen predikant. Ds. Ploos vroeg zich af of het niet verstandig was om een combinatie aan te gaan met de Dolerende kerk van Metslawier-Niawier en dan samen een predikant te beroepen (die kerk was op 10 juni 1887 ontstaan). De kerkenraad moest de visitatoren echter teleurstellen: ‘Het voordeel daarvan is gering en de bezwaren zijn groot. Wij zouden het niet gemakkelijk lang kunnen vinden met de Metslawiersters en zij niet met ons’.

Nadat de visitatoren nog gewaarschuwd hadden tegen het gevaar van het socialisme en van de drankzucht, en dat tegen beide gestreden moest worden als het zich voordeed onder de gemeenteleden.

Een eigen kerk.

De gereformeerde kerk te Oosternijkerk werd in 1890 in gebruik genomen.

En plotseling stond er aan de Langgrousterwei een kerk! Tenminste, zo lijkt het, want in de kerkenraadsnotulen staat tot de ingebruikneming niets over de bouw van de kerk vermeld. Men kerkte vooralsnog in de Christelijke School. Gelukkig weten we toch wel meer over de kerkbouw. De Kerkelijke Kas organiseerde namelijk op 24 juni 1890 de aanbesteding van ‘een kerk met torentje’. Bepaald werd dat de kerk op 4 oktober moest worden opgeleverd, wat dus inhield dat het bedehuis in nog geen  vier maanden gebouwd werd. De bouwtekeningen geven aan dat het kerkje 17,3 meter lang was, 8,2 meter breed en de nok van de kerk zich op een hoogte van 9,4 meter bevond. ‘Het torentje’ torende daar natuurlijk nog boven uit: het hoogste punt ervan reikte tot 16,5 meter boven de grond.

Uit: ‘By it sluten fan de tsjerkedoar’.

Bij de ingang van de kerk bouwde men een ‘kamertje’ dat diende als kerkenraadskamer en aan de oostkant kwam ‘het vierkant’ (de dooptuin) met de preekstoel. De kerk was bezet met zes vaste mannenbanken en twee vaste vrouwenbanken voorzien van een deurtje,  en zeven vrije mannenbanken en een even groot aantal vrije vrouwenbanken. Vooraan stonden vijf rijen stoelen. Dat was makkelijk voor de avondmaalsviering; dan werden de stoelen weggehaald en kwam(en)  daar een (of meer) tafel(s) te staan waaraan de gemeenteleden in kleine groepjes konden aanzitten terwijl de diakenen hun  brood en wijn aanreikten. Daarna kwam de volgende groep aan de beurt (een ‘viering aan tafel’).

In de kerk werd ook een galerij gebouwd, die tegenover de preekstoel geplaatst werd, dus langs de lange westmuur van de kerk. Om de kerk binnen te komen moest men over een bruggetje lopen, want voor de kerk liep langs de Langgrousterwei een sloot. Op het bruggetje werd een ijzeren hek aangebracht.

De Gereformeerde Kerk te Oosternijkerk (1892).

De verhouding met de christelijke gereformeerden in de omgeving van Oosternijkerk mocht dan niet zo goed zijn, de landelijke onderhandelingen van de synodes van beide kerkgenootschappen om tot eenheid te komen, werd er niet door geschaad. Niet dat de onderhandelingen makkelijk verliepen, helemaal niet, want  in kerkelijke tijdschriften werd veel geschreven over de verschillen tussen beide kerken en werden wederzijds verwijten en speldenprikken uitgedeeld. Kuyper deed dat in De Heraut, de Afgescheidenen in De Bazuin en De Vrije Kerk.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

Toch hadden de onderhandelingen na verloop van jaren succes. Op 17 juni 1892 werd in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk een gezamenlijke synodevergadering gehouden van Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. Daar werd de eenheid getekend en symbolisch bevestigd doordat de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. A. Kuyper namens de Dolerende Kerken, elkaar de broederhand reikten.

Afgesproken werd dat de verenigde kerken in het vervolg ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ zouden heten. Zo werd ook de naam van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Oosternijkerk veranderd in De Gereformeerde Kerk te Oosternijkerk.

‘Het matglas’…

Het trof slecht, maar de kerk werd in 1890 aan de Langgrousterwei gebouwd, juist naast de woning van rentenier Oane Blom, die we nog kennen uit de tijd voordat de Doleantie scheiding in het dorp bracht. Oane Blom kon het niet over zijn hart verkrijgen met de Doleantie mee te gaan en weigerde dus de Hervormde Kerk te verlaten. Zijn jarenlange vriend en collega in verscheidene besturen, Durk Zwart, dacht er anders over en ging wel met de Doleantie mee, zij het met pijn in het hart. In de hervormde Ceciliakerk werd de waarheid naar zijn stellige overtuiging niet meer gehoord.

Een preek van ds. Ploos van Amstel, opgenomen in de Dolerende prekenserie ‘Uit de Diepte’.

Vijf jaar lang, tot 1895, was de kerk van Oosternijkerk vacant. ‘Op het spoedig verkrijgen van een predikant is geen zicht’, zo had de kerkenraad in 1890 aan de visitatoren meegedeeld. Toch moesten er diensten gehouden worden en dus was het vaak preeklezen, tenzij een classisdominee ‘optrad’ of een andere door de kerkenraad uitgenodigde predikant voorging. Durk Zwart kon goed lezen  en de kerkenraad had prekenbundels in zijn bezit, die tussen 1886 en 1900 in vier delen verschenen waren en preken bevatten van vele Dolerende predikanten in het hele land.

De kerkenraad gaf Durk Zwart dus opdracht bij afwezigheid van een predikant een preek te lezen. Vanaf de preekstoel kon Zwart door een kerkraam  de woning van zijn vriend Oane Blom goed zien. En andersom gold het ook voor Blom: regelmatig zag hij Durk vanuit zijn woning op de preekstoel staan. Hij ergerde zich daar vreselijk aan. Zozeer, dat hij het na verloop van tijd niet meer kon verdragen en zijn vriend Zwart erover aansprak. Afgesproken werd dat in het raam naast de deur van Bloms woning matglas zou worden aangebracht, en evenzo in het raam van de kerk waardoor Blom Zwart op de preekstoel kon zien staan en Zwart Bloms woning kon waarnemen. Zo werd voor beiden het zicht op elkaar onmogelijk.

Een eigen predikant (1895).

Het zou nog jaren duren voor de eerste eigen predikant de preekstoel van de Gereformeerde Kerk te Oosternijkerk beklom. Het was ds. P.I. Jongbloed (1865-1926); Oosternijkerk was zijn eerste gemeente. Zijn vader was de drukker van de bekende dundruk-drukkerij Jongbloed van de psalmboeken. De predikant bleef tot 1901 aan de kerk van Oosternijkerk verbonden en vertrok toen naar Deventer, waar hij in 1926 plotseling overleed.

Ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Oosternijkerk.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Oosternijkerk (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp, deel III. Leeuwarden, g.j.

Gemeenten en Predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

G.P. Hartvelt e.a. Gereformeerde Kerk Oosternijkerk 100 jaar. 1890-1990. Oosternijkerk, 1990

Jaarboeken (ten dienst) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

R. Tolsma en T. Zijlstra, ‘Als dat het doel niet is…’. Het Samen op Weg-proces in Oosternijkerk. Oosternijkerk, 2006

R. Tolsma e.a., By it sluten fan de tsjerkedoar. Ferhalen, skiednis en tinzen oer De Grifformearde Tsjerke fan Easternijtsjerk, 1890-2020. Oosternijkerk, 2020

© 2020. GereformeerdeKerken.info