De Doleantie in het Friese Oosternijkerk (1)

… en wat er aan voorafging.

De Gereformeerde Kerk in het Friese Oosternijkerk werd op 17 maart 1890 geïnstitueerd als Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). In 1892 trad de kerk toe tot De Gereformeerde Kerken in Nederland, die op 17 juni ontstaan was door vereniging van de Kerken uit Afscheiding en Doleantie.

Kaart: Google.

De benoeming van predikanten en kerkvoogden was in de eerste helft van de negentiende eeuw in veel Friese hervormde gemeenten een zaak van de plaatselijke grootgrondbezitters, zelfs als ze elders woonachtig waren. Ze werden floreenplichtigen genoemd. Dit waren voor het grootste deel ‘modernen’, die er voor zorgden dat ‘de fijnen’ bij de benoeming van predikanten en kerkvoogden geen kans kregen in de colleges van kerkvoogden. De gemeenteleden hadden niets te vertellen, ook niet over de benoeming van hun eigen kerkenraad, want daar ging de kerkenraad zélf over.

Nadat ds. G.J. Meijer in 1836 door de classis was afgezet omdat hij teveel aan Bacchus offerde, kwam in 1838 (na enkele maanden ds. J.H. Reddingius) de ‘moderne’ ds. A.C. Reigersberg naar hervormd Oosternijkerk, die er vierentwintig jaar lang de preekstoel bezette. Aanvankelijk zat de kerk nog vol, maar langzamerhand ontstonden meer en meer lege plekken in de banken en verzuimde een aantal gemeenteleden zelfs het avondmaal. Sommigen gingen op zondag naar Ee of naar Anjum, waar rechtzinnige predikanten stonden. Omdat de kerkenraad van Oosternijkerk vrijzinnig c.q. ‘modern’ was kregen rechtzinnige gemeenteleden in elk geval vanaf 1848 nooit de kans om ‘in het hokje’ plaats te nemen, in de kerkenraadsbanken.

De hervormde kerk te Oosternijkerk.

Ook in maart 1862, toen ds. Reigersberg overleed, hadden de ‘modernen’ in de kerkenraad de overhand, al was de meerderheid van de 700 leden tellende hervormde gemeente rechtzinnig. Uit een tweetal – een ‘moderne’ en een rechtzinnige predikant – werd desondanks de ‘moderne’ ds. A.B. van Kuijk uit Hoogersmilde gekozen, omdat de grootgrondbezitters bij de stemmingen de meerderheid hadden.  Die gang van zaken bewerkte tegenstellingen  in de hervormde gemeente, waarvan de rechtzinnigen zich opmaakten om de gereformeerde belijdenis in hun kerk weer tot gelding te brengen, maar ook omdat ze als kleine luyden – een term van de toen naam makende hervormde predikant dr. A. Kuyper (1837-1920) – hun rechten wilden opeisen. Kerkenraad (die zijn eigen leden benoemde) en kerkvoogdij waren immers voornamelijk uit gegoede burgers samengesteld.

Dat resulteerde uiteindelijk op zondag in een bijna lege kerk, hoe voorzichtig ds. Van Kuijk zijn vrijzinnige gedachten ook onder woorden bracht. Meer dan vijftig gemeenteleden zetten ’s zondags koers naar Anjum, waar tussen 1866 en 1886 achtereenvolgens de rechtzinnige predikanten ds. J.J.A. Ploos van Amstel, ds. H.A.  Leenmans en ds. J. Langhout de hervormde kansel bevolkten. De zitplaatsenverhuring in hervormd  Oosternijkerk bracht nog slechts de helft op van wat het vroeger in het laatje bracht. Een duidelijk bewijs van het uitzwermen van ds. Kuijks gemeenteleden naar rechtzinnige dorpen in de omgeving was, dat tijdens zijn predikantschap (van 1863 tot 1880) in Oosternijkerks hervormde kerkgebouw 84 kinderen uit het dorp gedoopt werden, maar in de omliggende rechtzinnig-hervormde gemeenten maar liefst 104 kinderen uit Oosternijkerk.

De Vrienden der Waarheid.

Overal in het land hielden ‘De Vrienden’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’. In Friesland werd in 1854 een provinciale afdeling opgericht.

Er bestond in die tijd een landelijke Vereeniging Vrienden der Waarheid, die haar best deed om in plaatsen waar de rechtzinnige prediking het loodje gelegd had, alles in het werk te stellen om de gereformeerde belijdenis weer kracht en geldigheid te verlenen. Maar… uitdrukkelijk  binnen de hervormde kerk! In Friesland werd in 1854 door rechtzinnige predikanten en anderen de Provinciale Friesche Vereeniging van Vrienden der Waarheid opgericht. Een van de voormannen was ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895), die van 1863 tot 1868 achtereenvolgens hervormd predikant in Reitsum en Anjum was. Andere ‘Vrienden’ waren Gerrit Sjolles Sinia (1824-1873), Dirk Andriesz. Zwart (1829-1909) en Anne (Oane op z’n Fries)  Abrahams Blom, die de handen uit de mouwen staken door op begrafenissen te spreken, te catechiseren, zich bemoeiden met de oprichting van een Jongelingsvereniging (1866), een Zondagsschool en een Christelijke School (1868) in het dorp. Ook werkten ze in de politiek: Sinia was als een van de eerste antirevolutionairen lid van de gemeenteraad en de belangrijkste pleitbezorger voor de oprichting van de christelijke school in het dorp. Door al die activiteiten van de drie broeders werd het ‘onversneden evangelie’ in het dorp bekend gemaakt.

Ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895).

Vaak is gezegd dat de christelijke school in die tijd ‘het belangrijkste middel tot evangelisatie’ was, en zeker in Oosternijkerk was dat het geval. De school werd er het centrum van de rechtzinnigen. Er werden allerlei bijeenkomsten gehouden en ook werden er op zondagavond preken gelezen.

Eén van de bijeenkomsten die Sinia niet bijwoonde waren die in de kroeg. Als enig ‘rechts’ gemeenteraadslid nodigden de  ‘moderne’ liberalen hem wel eens uit om samen nog een glaasje te nuttigen in de herberg. OK, zei Sinia, dat doe ik, als jullie doen wat ik je nu vraag: samen psalm 1 vers 1 zingen’. Het verwachte resultaat was dat Sinia niet in de kroeg kwam!

Wie mag de kerkenraad kiezen?

De brochure van dr. A. Kuyper.

Wie de kerkenraadsleden moest kiezen was in Oosternijkerk niet moeilijk; dat was de kerkenraad zelf. Maar de bovengenoemde leiders van de Vrienden der Waarheid   hadden het besluit van de hervormde synode in de zeventiger jaren goed begrepen:  het recht om de kerkenraad te kiezen kon ook aan de gemeenteleden toekomen, als men er maar voor koos! En de brochure van dr. Kuyper sprak ook duidelijke taal: Wat moeten wij doen: het stemrecht aan onszelven houden of de kerkeraad machtigen? Dat eerste natuurlijk! Omdat de vrijzinnigen in 1871 nog de meerderheid hadden en het stemrecht toen opnieuw voor tien jaar werd vastgelegd (dat was de synodale regeling) zou in 1881 opnieuw  gestemd mogen worden. De werkzaamheid van ds. J. Langhout 1848-1908), sinds 1879 hervormd predikant van Anjum, ‘een strijdbaar en rechtzinnig man’, deed zijn invloed ook in Oosternijkerk gelden.

Ds. J. Langhout (1848-1908) had veel invloed in Oosternijkerk.

Het was hem namelijk opgevallen dat hij op zondag zoveel mensen uit Oosternijkerk bij zich in de kerk zag. Hij vroeg hen er naar en gaf hun het advies om bij hem in de kerk belijdenis te doen en zich dan als belijdend lid te laten inschrijven in de kerk van Oosternijkerk (bij ‘moderne’ dominees wilden rechtzinnigen geen belijdenis doen). Zo zou er vanzelf een meerderheid komen die de kerkenraad kon ‘omzetten’. Elf mannen volgden zijn advies op en kregen van hem catechisatie. Eind maart 1880 verzochten ze de kerkenraad van Oosternijkerk hen als belijdende lidmaten in te schrijven. Dat inschrijven kon niet geweigerd worden zonder de reglementen te overtreden, maar het ging ongetwijfeld met ‘een knersing der tanden’ gepaard.

Toen begin maart 1881 de hervormde gemeenteleden weer bij elkaar geroepen werden om te beslissen over de manier waarop de kerkenraad de komende tien jaar gekozen zou worden, waren de rechtzinnigen in Oosternijkerk in de meerderheid en konden de gemeenteleden in het vervolg hun eigen kerkenraad kiezen. Dáchten ze! Maar de regel was dat alleen zij, die een jaar lang  als belijdend gemeentelid ingeschreven stonden,  aan de verkiezingen mochten meedoen.  Daaraan voldeden de elf pas ingeschreven rechtzinnige gemeenteleden nét niet!  Ze waren immers eind maart pas ingeschreven! De verkiezingsdatum was slim bedacht van de kerkenraad.

Dán de kerkvoogdij maar…

Oosterend ging als eerste naar de rechter over het recht van gemeenteleden om hun kerkvoogdij te kiezen.

De broeders lieten het er echter niet bij zitten. De komende tien jaar was de kerkenraad weliswaar weer vrijzinnig, maar er was nog de mogelijkheid van het ‘omzetten’ van de kerkvoogdij! De leden ervan werden benoemd door de floreenplichtigen, (groot-) grondbezitters, die zich echter nauwelijks bemoeiden met de taak van de kerkvoogdij, namelijk het beheer van de kerkelijke goederen. Ook de kerkvoogdij was grotendeels vrijzinnig.

Intussen hadden volgens de landelijke burgerlijke wetgeving  de  grondbezitters geen floreenrechten meer, maar in de hervormde kerk was dat recht desondanks gewoon blijven bestaan. Vandaar dat in 1874 in IJlst het Anti-Floreenverbond opgericht was om door middel van proefprocessen te laten uitmaken of de burgerlijke wetgeving in dit opzicht ook voor de kerk gold.

In Oosterend begint de victorie…

In Oosterend was het begonnen; daar hadden de rechtzinnige gemeenteleden hun kerkvoogdij gekozen, maar de oude vrijzinnige kerkvoogdij wilde niet wijken, verwijzend naar de kerkelijke reglementen. Daarom begon men in Oosterend een proefproces, waardoor uiteindelijk in 1881 de rechtzinnigen door de Hoge Raad der Nederlanden in het gelijk gesteld werden.

Toen ging in mei 1881 ook in Oosternijkerk een commissie aan de slag om verkiezingen voor een rechtzinnige kerkvoogdij voor te bereiden. De commissie, onder leiding van Oane Blom, stelde in het diepste geheim een lijst op met de namen van alle 626 hervormde gemeenteleden. Toen de rechtzinnige predikant J. de Jong uit een naburig dorp, in Oosternijkerk preekte, kondigde deze op verzoek van de Commissie en tot grote verbazing van de kerkenraadsleden af, dat op 25 juni een gemeentevergadering gehouden zou worden waar de nieuwe kerkvoogdij gekozen zou worden.

Oosternijkerk, lang geleden.

De nieuwe kerkvoogdijen gekozen.

Het gevolg was dat de overgrote meerderheid van de op 25 juni aanwezige gemeenteleden voor een nieuwe (rechtzinnige) kerkvoogdij koos. Ook werd bij stemming besloten dat over het door de Commissie opgestelde huishoudelijk reglement in een aparte bijeenkomst gestemd zou worden, namelijk op 22 juli 1881. Kerkenraad en kerkvoogdij protesteerden tegen de gang van zaken, zijnde volgens hen onwettig, omdat ze niet hadden kunnen meestemmen (verreweg de meeste vrijzinnigen waren namelijk thuisgebleven).

De vrijzinnige kerkvoogdij zette nu alles op alles om ook een reglement te maken en dat door de gemeenteleden te laten beoordelen. Maar wie moesten daarover stemmen? De doopleden waren bijna allemaal rechtzinnig. Dus werd besloten geen doopleden maar zowel de stemgerechtigde manslidmaten als vrouwslidmaten te laten stemmen. Zo kwamen – in afwezigheid van de rechtzinnige gemeenteleden –  op 22 juli om 10 uur in de ochtend 35 man (maar vooral vrouwen) bij elkaar in de kerk. Het huishoudelijk reglement werd goedgekeurd en de zittende kerkvoogden werden herkozen.

Drie uur later, om 1 uur op diezelfde 22 juli, kwamen de rechtzinnige gemeenteleden in de christelijke school bij elkaar om over hun huishoudelijk reglement te stemmen. Ook dat werd goedgekeurd. Zo waren er twee kerkvoogdijen in het dorp.

Het kwam uiteindelijk in april 1882 tot een rechtszaak. Mr. U.H. Huber uit Leeuwarden was de advocaat van de rechtzinnige commissie uit Oosternijkerk. Maar zijn pleitrede had bij de rechtbank geen omwenteling veroorzaakt: de vrijzinnigen werden in het gelijk gesteld. Men ging echter op advies van mr. Huber in hoger beroep; de rechtzinnige gemeenteleden brachten fl. 700 bij elkaar om de rechtszaak te kunnen betalen. Maar het geld was niet nodig: het Gerechtshof te Leeuwarden gaf de rechtzinnigen op 4 februari 1885 gelijk. De vrijzinnigen werden veroordeeld tot betaling van de kosten (fl. 550).

Mr. U.H. Huber was de advocaat van de rechtzinnigen te Oosternijkerk.

Het beroepingswerk.

De situatie in Oosternijkerk was dus nu zo, dat de gemeente en de kerkvoogdij rechtzinnig waren en de kerkenraad (in elk geval tot 1891) vrijzinnig. Omdat de gemeente van Oosternijkerk vacant was gingen in de hervormde kerk geregeld predikanten van elders voor. De rechtzinnige predikanten hadden volle kerken; vrijzinnigen preekten voor hooguit een handjevol kerkgangers.

Om te voorkomen dat de kerkenraad een vrijzinnige predikant zou beroepen bracht de kerkvoogdij het jaartraktement van de te beroepen predikant terug van fl. 1200 naar fl. 800. Daar zou een predikant nooit van kunnen rondkomen. Veertien jaar lang bleef de gemeente zodoende vacant. De vrijzinnige kerkenraad bleef tot 1891 zitten al was er al gauw nog nauwelijks iemand te vinden die daarin zitting wilde nemen.

Verdeeldheid tussen de rechtzinnigen.

Maar toen ontstond onenigheid onder de rechtzinnige gemeenteleden in Oosternijkerk. De kerkvoogden hadden vermoedelijk op aandringen van Durk Zwart in 1886 besloten om de christelijke school met  fl. 100 per jaar te steunen en ook aan de Vrije Universiteit van dr. A. Kuyper  jaarlijks fl. 25 te doneren. No problem. Maar toen de kerkvoogdij (Durk Zwart was inmiddels voorzitter  geworden) in 1887 besloot de nooddruftige christelijke school voor één keer maar liefst  fl. 2.000 uit de kerkelijke kas cadeau te doen, ontstond er tumult. Want het was altijd de gewoonte geweest dat de kerkvoogdij uit de kerkelijke kas geen geld behoorde te geven aan de school.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

Maar er was nog meer. In Amsterdam en elders had in 1886 en daarna intussen de Doleantie  plaatsgevonden, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. Op 16 december 1886 was in ’s Lands hoofdstad de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd, nadat door de kerkelijke besturen tachtig rechtzinnige kerkenraadsleden waren geschorst en later afgezet. Van die kerkstrijd was uitvoerig bericht gedaan in het landelijk uitgegeven kerkelijk weekblad van Kuyper, De Heraut.

Men had in Amsterdam en op andere plaatsen, zoals dat heette ,  ‘de reformatie der kerk’ ter hand genomen, dat wilde zeggen afschaffing van het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk’, dat in 1816 door de overheid aan de kerk was opgedrongen. De synode en haar synodale commissie trokken door dat reglement sinds 1816 aan de kerkelijke touwtjes. Ook hadden de Dolerenden de aloude Dordtse Kerkorde ‘opnieuw kracht en geldigheid verleend’, zoals die vóór 1816 altijd in de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk van de Hervorming der zestiende eeuw’ had gegolden.

Het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (‘De Heraut’) speelde een niet te overschatten rol bij (de voorbereiding van) de Doleantie.

Die twee zaken, de royale kerkelijke gift aan de school en de Doleantie, veroorzaakten onder de rechtzinnigen in Oosternijkerk onenigheid. Jarenlang hadden Durk Zwart en Oane Blom samengewerkt in het bestuur van de christelijke school; samen hadden ze Kuypers kerkelijk  weekblad De Heraut gelezen; beiden waren ze verontrust over de koers van de hervormde kerk. Durk Zwart werd  al jaren lang zelfs zozeer geërgerd door de vrijzinnige prediking in de hervormde kerk van Oosternijkerk, dat hij ’s zondags vaak zijn heil zocht in hervormde gemeenten waar rechtzinnige predikanten stonden. Hij had er veel voor over: om de diensten in het dorp Gerkesklooster te bezoeken, waarnaar hij op de dag des Heeren nogal eens de steven wendde, was het nodig om in het holst van de nacht met de voettocht naar Gerkesklooster een begin te maken.

Maar Oane Blom dacht daar anders over: niet de hervormde kerk verlaten, zoals de Dolerenden naar zijn idee deden, maar haar van binnenuit hervormen; dát was bij alle strijd zíjn oogmerk geweest en dat was het nóg.

De Doleantie in aantocht…

De handtekening van ds. J. Langhout.

Intussen bleek de werkzaamheid van twee predikanten in de omgeving grote invloed te hebben op de gang van zaken in Oosternijkerk. Allereerst was daar ds. J. Langhout van  Anjum, die op 7 december 1886 met zijn gemeente in Doleantie ging (nog voordat het in Amsterdam zover was!), maar die ook daarvóór al zijn invloed in de wijde omgeving deed gelden. Ook ds. J.J.A. Ploos van Amstel van Reitsum werkte in de richting van ‘reformatie der hervormde kerk’. Maar vooral ds. Langhout zou bij het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Oosternijkerk veel invloed hebben.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info