De Gereformeerde Kerk te Driebergen-Rijsenburg (1)

Op 4 november 1887 werd in Driebergen de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd, die zich in 1892 aansloot bij De Gereformeerde Kerken in Nederland, die dat jaar waren ontstaan door de ‘Vereniging’ van de kerken uit Afscheiding en Doleantie.

Kaart: Google.

Onrust in de hervormde kerk.

Al vele jaren was in de Nederlandse Hervormde Kerk in ons land een strijd gaande over de oprukkende vrijzinnigheid en over de kerkelijke bestuursinrichting, die – op grond van het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’ – veel macht aan de synode en haar Synodale Commissie gaf, wat ten koste ging van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten. Dat Algemeen Reglement was een steen des aanstoots voor veel rechtzinnige hervormde gemeenteleden, omdat naar hun oordeel dat reglement de oorzaak was van veel problemen in de kerk.

De toenmalige hervormde kerk te Driebergen.

Het Algemeen Reglement was in 1816 door de overheid aan de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk van de Hervorming der Zestiende Eeuw’ opgedrongen, terwijl de naam van de kerk veranderd werd in ‘Nederlandsche Hervormde Kerk’, zodat  ‘niet meer Koning Jezus, maar koning Willem het hoofd der kerk’ was. Sindsdien werd het streven van velen steeds sterker om   ‘de Reformatie der Kerk ter hand te nemen’ door het Algemeen Reglement af te schaffen en ‘wederom kracht en geldigheid te verlenen’ aan de aloude Dordtse Kerkorde, die in 1816 door de overheid op eigen gezag buiten werking gesteld was.

De eerste orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk vond plaats op 13/14 oktober 1834, toen bijna de hele hervormde gemeente van het Groningse  Ulrum, onder leiding van ds. H. de Cock (1801-1842), de hervormde kerk verliet en sindsdien als Christelijke Afgescheidene Gemeente haar kerkelijke levensweg vervolgde. De Afscheiding verspreidde zich over het hele land, zodat op vele plaatsen Christelijke Afgescheidene Gemeenten ontstonden, die zich sinds 1869 Christelijke Gereformeerde Gemeenten noemden.

Ds. H. de Cock, de eerste Afgescheiden predikant in Nederland (foto: Handboek ten dienste van de Geref. Kerken in Nederland 1905).

Daarmee was de onrust in de Hervormde Kerk echter nog niet bezworen. Aan de hervormde kerkregering veranderde niets en predikanten namen meer en meer vrijheid de drie gereformeerde belijdenisgeschriften links te laten liggen.

In Kootwijk trad de kerkenraad in februari 1886 als ‘Dolerende (=klagende) Kerk’ als eerste uit de Nederlandse Hervormde Kerk. Ook in enkele andere plaatsen, vooral in Friesland, ging men daartoe over, terwijl ook in Amsterdam in 1886 tachtig kerkenraadsleden door de kerkelijke besturen aanvankelijk geschorst en daarna afgezet werden, wegens verzet tegen de kerkelijke reglementen. Onder leiding van onder anderen dr. A. Kuyper (1837-1920) werd daar op 16 december 1886 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd. Men hield de kerkdiensten ‘in de lokalen’, maar al gauw verrezen er de eerste kerkgebouwen.

Dr. Abraham Kuyper (1837-1920).

In Driebergen.

In Driebergen was ds. G.J. Barger (1852-1905) sinds februari 1883 hervormd predikant. Nog voordat in Amsterdam de schorsing was uitgesproken over de tachtig kerkenraadsleden, stelde ouderling Van Reenen in Driebergen voor een brief ter bemoediging te sturen naar de ‘benauwde Amsterdamse broederen’. Aanvankelijk stelde de kerkenraad, die in die tijd soms drie maal per week vergaderde, het verzoek van ouderling Van Reenen uit, maar toen de schorsing van de meerderheid van de Amsterdamse kerkenraad een feit was, besloot de kerkenraad van Driebergen op 3 februari 1887 inderdaad de gevraagde sympathiebetuiging naar de Amsterdamse geschorsten te sturen. Daarna wachtte de raad met verdere stappen tot de synode haar oordeel over de Amsterdamse kwestie uitgesproken zou hebben.

Een van de oorzaken die in Amsterdam tot de problemen leidde was het feit dat de kerkenraad had besloten het lidmaatschap van de Amsterdamse gemeente te weigeren aan iemand die niet met de belijdenisgeschriften instemde. Omdat in Driebergen sommige ouderlingen niet goed wisten wat die Drie Formulieren van Enigheid eigenlijk precies inhielden, werd aan iedere ambtsdrager een exemplaar ter hand gesteld. In het verlengde daarvan besloot de kerkenraad net als in Amsterdam in het vervolg aan aspirant-leden die graag tot de gemeente wilden toetreden, maar ook aan gemeenteleden die naar een andere gemeente overgingen, alleen een attestatie te verstrekken als zij instemden met de slotwoorden van Romeinen 4: ‘… Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking’.

Ds. G.J. Barger (1852-1905).

Voor, tegen, voor.

Dat ging enige tijd goed, maar tijdens de kerkenraad van 9 december 1886 kwam een echtpaar met het verzoek een attestatie  af te geven wegens vertrek naar elders; zij wilden echter niet voldoen aan het besluit van de kerkenraad om instemming te betuigen met de slotwoorden van Romeinen 4. ‘We hebben al een keer geloofsbelijdenis afgelegd en dat hoeven we niet voor de tweede keer te doen’, zeiden ze. De kerkenraad bleef er bij, zodat het echtpaar zich voor hulp en bijstand meldde bij het classicaal bestuur van Wijk bij Duurstede, waar Driebergen onder ressorteerde. Het echtpaar werd in het gelijk gesteld en de kerkenraad kreeg opdracht de attestatie alsnog af te geven.

In de kerkenraad werd er dus opnieuw over gesproken en uiteindelijk werd met slechts één stem verschil nogmaals besloten de attestatie niet af te geven. Dat veranderde echter in de kerkenraad van april 1887. Toen bleek de stemverhouding precies andersom te liggen: drie tegen (ouderling B. van Reenen, diaken P. van Dijk en preses ds. Barger) en vier voor het verstrekken van de attestatie. Ds. Barger was diep teleurgesteld: ‘Het staketsel dat de kerkenraad eerst had willen oprichten tegen de ontheiliging van het Avondmaal is weggestoten en Gods toorn tegen de gemeente is ontsloten’. Die woorden maakten kennelijk indruk op één van de ouderlingen. Want enkele dagen later deelde deze mee spijt te hebben en zijn tegenstem in een ‘voor’ te willen veranderen. Daardoor was de meerderheid, zij het krap aan, weer voor het weigeren van de attestatie.

Geschorst en afgezet.

‘De Heraut’, 26 juni 1887. Vlak voor de schorsing door de classis.

De verhoudingen in de kerkenraad werden verder op de proef gesteld doordat een van de ouderlingen de predikant aanklaagde bij het classicaal bestuur. De predikant verklaarde vervolgens de betreffende ambtsdrager niet meer te erkennen als kerkenraadslid en geen kerkenraadsvergaderingen meer te zullen bijwonen waar hij aanwezig was. Het classicaal bestuur werkte echter gewoon door: op 2 juli 1887 ontving de kerkenraad bericht dat het classicaal bestuur zes ambtsdragers had geschorst: P. van Dijk, W. van Dijk, A. van Essen, A. Middeldorp, B. van Reenen en ds. G.J. Barger.

‘De Heraut’, 3 juli 1887. Omdat ds. Barger geschorst was, werd hem de toegang tot de preekstoel in de kerk geweigerd. De classis-dominee ging in die dienst voor.

Het Provinciaal Kerkbestuur citeerde de geschorste kerkenraadsleden om verantwoording af te leggen over hun besluit geen attestatie te verstrekken aan (aspirant) leden die geen instemming betuigden met de slotwoorden van Romeinen 4. De geschorste broeders vervoegden zich dus in Utrecht en verklaarden daar zich er niet van bewust te zijn dat ze tegen de Reglementen hadden gehandeld, maar dat ze slechts zekerheid wilden hebben dat leden van de gemeente te Driebergen inderdaad belijdende leden waren, die konden instemmen met het hart van het christelijk geloof. Maar het Provinciaal Kerkbestuur maakte korte metten. Het classicaal bestuur werd in het gelijk gesteld.

‘De Heraut’, 31 juli 1887.

De Dolerende Kerk geïnstitueerd.

Het kerkelijk weekblad ‘De Heraut’ (hoofdredacteur dr. A. Kuyper) publiceerde op 13 november 1887 een uitvoerig verhaal over de gang van zaken met betrekking tot de Doleantie in Driebergen. We nemen dat hieronder helemaal over.

Uit ‘De Heraut’ van 13 november 1887.

De kerkenraad besliste niet van het ene op het andere moment om zich van de Hervormde Kerk af te scheiden. Soms vergaderde men elke dag om de gebeurtenissen te bespreken en ‘onder biddend opzien tot God’ te beslissen wat hen te doen stond. Toen men op 3 november 1887 in vergadering bijeen was besloten de geschorste kerkenraadsleden de manslidmaten de volgende dag bijeen te roepen om hun voor te stellen ‘het juk van de synodale hiërarchie af te werpen en opnieuw kracht en geldigheid te verlenen’ aan de Dordtse Kerkorde, ‘die hier vóór 1816 van kracht was’. De aanwezige zestig manslidmaten gingen met het voorstel akkoord. Een predikant en ambtsdragers waren er al; ze werden herbenoemd en daarmee was de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Driebergen geïnstitueerd.

Niet precies bekend is hoeveel hervormde gemeenteleden de stap van hun predikant en de geschorste ambtsdragers volgden. Wel wordt in het verslag van de kerkenraad, dat in ‘De Heraut’ van 13 november 1887 werd geplaatst, gesproken over ‘500 wettige gereformeerde leden der gemeente’.  Dat wilde echter niet zeggen dat het daar bij bleef. Want ook daarna volgden geregeld anderen die de Hervormde Kerk verruilden voor de Dolerende. Volgens de schrijver van het gedenkboekje woonden de meeste Dolerenden in het gebied rond de Hoofdstraat, Traaij, Bosstraat, Engweg en de Gooijerdijk en omgeving.

De eerste kerk (1888).

‘De Heraut’, 15 juli 1888.

De Dolerende kerkdiensten vonden de eerste tijd plaats in de boerderij van gemeentelid Van Essen aan de Drieklinken. Op de deel en de hooizolder werden ook de doop (dat kon elke zondag) en het Avondmaal bediend. Voorafgaande aan het avondmaal werden de gemeenteleden door de kerkenraad en/of de predikant bezocht, en zo nu en dan moest iemand worden ‘afgehouden’, bijvoorbeeld omdat teveel aan Bacchus geofferd was, overspel was gepleegd, of omdat ouders hun kind  naar de openbare school stuurden.

De gereformeerde kerk die op 1 juli 1888 in gebruik genomen werd.

Maar ondertussen ging de kerkenraad meteen aan de slag  met het maken van plannen voor de bouw van een eigen kerk! Er werd een lening uitgeschreven waardoor men voldoende geld bijeenbracht om in november 1887 aan de Engweg een stuk grond te kunnen kopen. Architect E.G.  Wentinck uit Schalkwijk maakte de tekeningen, en de aanbesteding vond op 18 juni 1888 plaats in de ‘Prins van Oranje’. De bouw verliep voorspoedig. Kerk met inventaris en kosterswoning hebben vermoedelijk in totaal ongeveer fl. 14.000 gevergd (later werd ook een pastorie gebouwd). Op zondag 1 juli 1888 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen. Uit volle borst werd door de vele aanwezigen psalm 98 vers 1  aangeheven.  Van de ingebruikneming van de kerk publiceerde ‘De Heraut‘ van 15 juli 1888  weer een uitvoerig verslag.

Deze foto van kerk en pastorie werd vóór 1920 gemaakt.

Iets over het kerkelijk leven in de begintijd.

Ds. Barger kreeg van de kerkenraad toestemming zo nu en dan voor te gaan in vacante Dolerende gemeenten in de omgeving, zoals Amerongen en Veenendaal; hij zorgde dan zelf voor vervanging in Driebergen.

Ds. N.A. de Gaay Fortman (1845-1927) ging zo nu en dan in de kerkdiensten in Driebergen voor.

Zo kwamen bijvoorbeeld ook de Amsterdamse Dolerende predikanten ds. N.A. de Gaay Fortman (1845-1927) en ds. H.W. van Loon (1846-1916) naar Driebergen om in de dienst voor te gaan. Niet alleen Dolerende predikanten gingen trouwens voor. Ook de christelijke gereformeerde ds. J. van Andel (1839-1910) uit Leeuwarden leidde wel eens een dienst. Voor ds. Barger is de begintijd van zijn gemeente verre van makkelijk geweest. Het had zelfs zijn gezondheid aangetast en het was nodig dat hij ongeveer zes weken naar een kuuroord in het Duitse Wiesbaden ging om daar weer wat op te knappen.

Ook ds. H.W. van Loon (1846-1916) leidde soms een kerkdienst in Driebergen.

Al vrij snel nadat de Doleantie had plaatsgevonden namen de synodes van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerk contact met elkaar op over het mogelijk samengaan als één kerkgenootschap. Plaatselijk zou men daar in Driebergen overigens niet veel van merken, want daar bestond geen Christelijke Gereformeerde Gemeente. Wél had vóór 1883 vooral aan de Gooijerdijk een aantal christelijke gereformeerden gewoond, maar zij bezochten de kerk in Zeist. Overigens maakten zij zich in 1883 los van de Christelijke Gereformeerde Kerk,  waren als ‘Vrije Gemeente’ verder gegaan en hadden zich later bij het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten gevoegd.

Dat de kerkenraad zonder aarzelen toezicht op leer en leven hield, ook op predikanten die er kwamen preken, bewees men toen  dr. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929), Dolerend predikant te Rotterdam, een zondag in Driebergen voorging

. Na de ochtenddienst rezen er bij sommige kerkenraadsleden bezwaren tegen zijn preek en vroegen sommigen zich af of hij wel 100% rechtzinnig was. Gelukkig was tijdens de avonddienst alles in orde!

Ds. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929).

De kerkenraad hield ook leer en leven van de gemeenteleden  goed in de gaten! Nog steeds waren er die hun kinderen naar de openbare school stuurden. Ook een diaken beging die  misstap. Ze werden allemaal gewezen op ‘het zielsverwoestend karakter van het daar gegeven onderwijs’, al moest de plaatselijke christelijke school volgens de kerkenraad ook beter haar best doen om het christelijk karakter in het onderwijs tot uitdrukking te brengen. De kerkenraad hoopte eigenlijk op de mogelijkheid ooit nog eens een school op Gereformeerde Grondslag te kunnen openen.

Toen br. Veenendaal de kerkenraad meedeelde dat hij – zonder vergoeding – de kinderen wel catechisatie wilde geven en hij hun ‘enkele nuttige boekjes’ cadeau wilde doen, merkte de kerkenraad op dat dit dan wel degelijke werkjes moesten zijn. Ook de behoeftigen in de gemeente werden niet vergeten. Zij konden op de kerkenraad komen om de diaconale gaven ‘met een passende toespraak’ in ontvangst te nemen (in natura of in de vorm van een klein geldbedrag), en natuurlijk moesten de kerkenraadsleden goed in de gaten houden wie van hen de kerkdienst verzuimde…

Ds. Barger richtte in 1891 de Jongelingsvereniging ‘Timotheüs’ op.

De Doleantie elders bevorderen.

Ds. Barger probeerde ook in de omgeving van Driebergen de Doleantie te laten doorbreken. Zo onderhield de kerkenraad voeling met verontruste hervormden in Doorn, waar sinds 1880 wél een Christelijke Gereformeerde Gemeente bestond, maar geen Dolerende Kerk. Die zou er overigens niet komen. Ook werd geprobeerd in Bunnik een dolerende Nederduitsche Gereformeerde Kerk te institueren. Dat lukte ook niet. Pas in 1963 kwam daar een Gereformeerde Kerk tot stand, maar van ‘Afscheiding en Doleantie’ was toen natuurlijk al lang geen sprake meer.

Ds. Barger werd ook geregeld in de sjees van een van de kerkenraadsleden naar dorpen in de omgeving gereden,  Cothen, Langbroek en Werkhoven, om de broeders daar te adviseren in Doleantie te gaan, het ‘juk van de synodale hiërarchie’ af te werpen, de Dordtse Kerkorde weer aan te nemen, en er een Dolerende Kerk te stichten. Maar in geen van de drie plaatsen kwam het zover.

Het gemeentelijk leven.

De kerkenraad probeerde goed voor de behoeftigen in de gemeente te zorgen. In 1890 besloten de broeders dat voor rekening van de Diaconie een vijftal armenhuisjes gebouwd zouden worden waarin weduwen vrijwel gratis mochten wonen. De huisjes stonden in de buurt van het oude kerkhof. Later werden nóg eens drie ‘armenhuisjes’ gebouwd. De gemeente bracht voor dat doel ook behoorlijk wat geld bijeen; in 1891 bedroeg de opbrengst van de diaconie-collecten fl. 1.400. Ook benoemde de kerkenraad een ‘pleegzuster’ die in behoeftige en zwakke gezinnen hulpdiensten verrichtte. Ze werd betaald door de opbrengst van een rondgang door de gemeente.

Ds. G.J. Barger (1852-1905) aan het eind van zijn ambtsperiode in Driebergen.

Ondertussen bezochten de ouderlingen de aan hen toevertrouwde gemeenteleden geregeld. Per week werden door hen vijf gezinnen bezocht terwijl de predikant er wekelijks tien voor zijn rekening nam. Soms ook kwamen ‘losse gevallen’ in beeld, zoals die jongens die op zondag op De Akker gespeeld hadden. Zoals al aangegeven werden de gemeenteleden in elk geval vóór iedere avondmaalsviering bezocht. Regelmatig moesten de mannenbroeders vermanend optreden tegen gemeenteleden die zich niet ontzagen te roddelen, ruzie te maken, aan tafel niet uit de bijbel te lezen, of ander kwaad bedreven.

Mevrouw Barger zette zich in voor de zondagsschooljeugd. Om haar te helpen om in de club met veertig kinderen alles ordelijk te laten verlopen was er telkens een ouderling bij die haar assisteerde. Ds. Barger richtte in 1891 de jeugdvereniging Timotheüs, op zodat de jeugd ook vanuit de kerk ‘in de vreze des Heeren’ opgevoed kon worden.

‘De Gereformeerde Kerk te Driebergen’ (1892).

Intussen waren de onderhandelingen tussen de synodes van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerk zover gevorderd dat op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk (link) de landelijke vereniging tussen beide kerkgenootschappen geproclameerd kon worden. Ook de Nederduitsche Gereformeerde Kerk van Driebergen sloot zich toen bij het kerkverband van De Gereformeerde Kerken in Nederland aan.

Ds. Barger overleden.

De predikant had tijdens zijn ambtsperiode in Driebergen veel beroepen ontvangen van andere kerken, maar hij bedankte voor alle. Op 1 oktober 1905 overleed ds. Barger op 53-jarige leeftijd in Lochem, waar hij ‘vanwege zijn geschokt zenuwgestel’ tijdelijk verbleef. Tweeëntwintig jaar was hij aan de Kerk van Driebergen verbonden geweest. Mevr. Barger mocht in de pastorie blijven wonen zolang er nog geen opvolger was. De kerkenraad nam echter wel meteen het beroepingswerk ter hand.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info