De Gereformeerde Kerk te Ommen (2)

Ds. J.W. ten Bokkel (van 1845 tot 1877).

( < Naar deel 1 )  – Slechts enkele maanden na het vertrek van ds. Van Raalte naar Arnhem (in november 1844) werd de nieuwe predikant in het kerkje aan de Bouwstraat in het ambt bevestigd. Het was ds. J.W. ten Bokkel (1815-1888), die de gemeente van Ommen bijna drieëndertig jaar diende.

Ds. J.W. ten Bokkel (1815-1888).

“Door ijverig Schriftonderzoek en door vlijtig lezen van ‘oude schrijvers’ [orthodoxe predikanten uit vorige eeuwen] kwam hij spoedig tot de overtuiging, dat wat in die dagen van de [hervormde] kansels verkondigd en op de catechisaties onderwezen werd, niet was de gereformeerde leer, overeenkomende met de H. Schrift. Hij deed alle moeite om de predikanten, bij wie hij ter kerk en ter catechisatie ging, daarvan te overtuigen, maar gelukte hem niet. Veeleer haalde hij zich hun ongenoegen op de hals”. Daarna bezocht hij bij br. Bouwhuis in de omgeving van Aalten het conventikel – huisgodsdienstoefeningen – waar bijbellezingen gehouden werden en orthodoxe preken gelezen. En toen de Afscheiding van 1834 door ds. H. de Cock (1801-1842) in Ulrum begon, sloot hij zich bij de Afgescheidenen aan. Hoewel meerdere mensen hem aanspoorden om voor dominee te gaan leren aarzelde hij aanvankelijk, maar volgde toch de opleiding bij ds. A. Brummelkamp (1811-1888) te Arnhem en later die bij ds. A.C. van Raalte (1811-1876) in Ommen. Uiteindelijk werd hij op 16 juli 1843 tot predikant te Winterswijk bevestigd en in januari 1845 tot predikant te Ommen.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

Naar Amerika.

De tweede helft van de jaren ’40 werd gekenmerkt door de aardappelziekte waardoor velen aan de bedelstaf raakten. De economische crisis, gecombineerd met de vervolgingen en onvrijheid op godsdienstig gebied waren er de oorzaak van dat in ons land velen de steven wendden naar ‘het land van de onbegrensde mogelijkheden’, Amerika.

Deze soort advertenties verschenen talloze malen in de kranten van toen…

Ook ds. Brummelkamp en ds. Van Raalte maakten in Arnhem plannen om met vele andere Afgescheidenen te emigreren, ten einde een beter bestaan op te bouwen en in alle vrijheid het geloof te kunnen belijden. In 1846 vertrok ook het eerste gezin uit Ommen naar Amerika: de 32-jarige Bernardus Grootenhuis en de 27-jarige Janna Hoogewind met hun twee jonge kinderen. Uit het nabijgelegen Rheeze vertrok vanuit Rotterdam met hetzelfde zeilschip, de Southerner, Egbert Dunnewind met zijn gezin.

Het boekje met het voorwoord van ds. A. Brummelkamp (1811-1888), waarin emigratie naar Amerika gepropageerd wordt (hierin is een uitvoerige brief van ds. A.C. van Raalte (1811-1876) opgenomen, die zijn Amerikareis beschrijft).

Van Raalte en zijn medereizigers vestigden zich in de Amerikaanse staat Michigan, waar ze de stad Holland stichtten. Het was een zware tijd met hard werken, allerlei ziekten en vele tegenslagen, maar uiteindelijk groeide de stad uit tot een welvarende plaats. In de jaren 1847 tot 1849 vertrokken uit Ommen nog achttien anderen. In Ommen collecteerden de achtergebleven gemeenteleden voor hun broeders en zusters die de onzekere stap over de ‘grote plas’ gewaagd hadden, om hen zoveel mogelijk te helpen.

De christelijke school (1850).

Al vier keer eerder had de kerkenraad een verzoek gericht aan de plaatselijke overheid om toestemming te krijgen voor de oprichting van een christelijke school. Telkens was instemming door het gemeentebestuur geweigerd, fel tegenstander van christelijke scholen, die immers geduchte concurrenten zouden zijn voor de openbare. Scholen met de Bijbel werden in die tijd door de overheid niet gesubsidieerd, zodat de kosten daarvan volledig voor rekening van de ouders kwamen. Tot op 25 april 1850 de verlangde instemming uiteindelijk toch gegeven werd. Een te koop staande woning achter de hervormde kerk werd aangekocht en op 9 december 1850  werd de school in gebruik genomen, met als eerste schoolhoofd P. van Malsen.

Ommen lang geleden. De Brugstraat met Botermarkt.

Kerkelijk leven.

Regelmatig kreeg de kerkenraad te maken met gemeenteleden die ‘plaatsen der ijdelheid’, waaronder herbergen, bezocht hadden en waaruit niet zelden overmatig drinken van sterke drank voortkwam. De zondaars werden dan voor de kerkenraad geroepen waar ze ‘ernstig en biddend vermaand’ werden.

Zo nu en dan emigreerden weliswaar ‘gewone’ gemeenteleden naar Amerika, maar vanuit Amerika werd ook aan ds. Ten Bokkel getrokken, want hij kreeg in mei 1868 een beroep van de Reformed Church in Grand Haven (Michigan). Dit beroep ‘maakte hem zeer verslagen en veroorzaakte veel werk in de eenzaamheid voor God’. Zowel kerkenraad als gemeente drongen er bij de predikant op aan om toch vooral te blijven en uiteindelijk besloot ds. Ten Bokkel ‘geene vrijheid te hebben om zich zoo los te scheuren’, maar in Ommen te blijven. Dit veroorzaakte ‘de levendigste blijdschap en wordt vernieuwde liefde tot en verbinding aan elkander gevoeld en geopenbaard’.

In de loop der jaren werden in Michigan talrijke Nederlandse emigrantendorpen gesticht, zoals op dit kaartje te zien is.

Toen in  ons land in 1869 de oogst weer eens mislukte, waardoor ‘grote schaarschheid van voedingsmiddelen ontstond, vooral door de verbazende mislukking van de aardappels en boekweit’, besloot de kerkenraad te gaan collecteren voor hen die door armoede getroffen werden.

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

In 1869 veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Ommen. Ruim dertig jaar daarvoor, in en na 1838, was in Afgescheiden kringen onenigheid ontstaan over – zoals we al eerder vermeldden – de aanneming van een andere dan de Dordtse Kerkorde en over het vragen van overheidserkenning (als je door de overheid erkend werd, mocht je de naam ‘gereformeerd’ niet meer gebruiken). In het hele land scheidden de tegenstanders daarvan zich af van de Christelijke Afgescheidene Kerk en vormden samen De Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Uiteindelijk werd op de synode van Middelburg in 1869 echter besloten weer samen verder te gaan onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk. Ook de gemeente van Ommen heette sindsdien Christelijke Gereformeerde Gemeente.

Ds. Ten Bokkel overleed in 1888 (uit ‘De Bazuin’, 29 juni 1888).

Ondertussen ging het leven van ds. Ten Bokkel in Ommen niet over rozen. Daar “kreeg hij zware slagen te verduren door het afbranden van de pastorie in 1871, door het overlijden van enige van zijn kinderen en van zijn echtgenote, Anna Margaretha Esselink. Mede daardoor begon zich een borstkwaal allengs te openbaren en in 1876 meende hij niet meer in staat te zijn de uitgestrekte gemeente te Ommen naar behoren te bedienen, zodat hij het beroep van de kleinere gemeente te Geesteren aannam”. Op 18 november 1877 preekte ds. Ten Bokkel afscheid in Ommen.

Ds. J.H. Vos (van 1878 tot 1881).

Ds. J.H. Vos (1826-1913).

Op 25 maart 1878 deed ds. J.H. Vos (1826-1913) van Pernis intrede in de gemeente van Ommen, na door ds. J.J. Kuiper (1824-1906) van Den Ham bevestigd te zijn.

In 1879 werd de kerk voor ruim fl. 2.700 verbouwd en opgeknapt, een heel bedrag voor die tijd. De muren werden verhoogd, er kwamen nieuwe ramen in en het plafond werd gestukadoord; ook kwam een torentje op de kerk. Eind dat jaar kon het bedehuis weer in gebruik genomen worden.

Het interieur van de kerk (foto: ‘Op weg. Anderhalve eeuw Gereformeerde Kerk Ommen’).

In september 1880 overleed een van de eerste Afgescheidenen van Ommen: Engbert ten Tooren. ‘Hij behoorde tot de werkers van het eerste uur, die met ds. Van Raalte de hitte en de kou verdragen hebben’. Ook een aantal andere gemeenteleden moest uit het lidmatenboek worden geschrapt, maar om geheel andere redenen: in 1880 vond namelijk opnieuw een kleine uittocht van gemeenteleden naar Amerika plaats. Ditmaal scheepte zich een gezin van acht personen in om zich te vestigen in Orange City in de staat Iowa.

Ook ds. Vos trok de Grote Plas over: hij had een beroep gekregen van de kerk van Grand Rapids  in Michigan en nam op 3 juli 1881 afscheid van Ommen. De kerkenraad moest het beroepingswerk dus weer ter hand nemen.

Ds. J. Bakker (van 1882 tot 1893).

Ds. J. Bakker (1846-1931).

De gemeente van Ommen bleef ongeveer een jaar vacant, omdat nogal wat ‘bedankjes’ van beroepen predikanten binnenkwamen. Op 6 augustus 1882 deed ds. J. Bakker (1846-1931) van het Friese Sexbierum intrede. Zijn jaartraktement bedroeg in die tijd fl. 1.200.

Een nieuw orgel (1882).

Het orgel begon kuren te vertonen en verkeerde in ‘defectieve toestand’. Het liep er op uit dat de organist, Ravenshorst, de aardigheid van het spelen verloor en ’s avonds niet meer wilde spelen. Naast de ochtend- en de middagdiensten waren de avonddiensten extra leerdiensten, waarbij een tweetal gemeenteleden voorging. Misschien ook omdat het orgel tijdens die diensten niet speelde liep de belangstelling ervoor terug en besloot men uiteindelijk met die extra leerdiensten te stoppen.

De toestand van het orgel verslechterde ondertussen zozeer dat  in 1882 weinig anders overbleef dan op zoek te gaan naar een nieuw orgel. Via een advertentie werd om een tweedehands instrument gevraagd. De orgelfirma Adema in Amsterdam had er nog een te koop, dat uiteindelijk voor fl. 1.400 verkregen werd met inruil van het oude orgel.

En verder…

De boetes die lang geleden door ds. Van Raalte ingesteld waren als kerkenraadsleden te laat kwamen of zelfs van de kerkenraadsvergaderingen wegbleven, hadden kennelijk geen grote afschrikwekkende werking (meer), want het kwam meerdere malen voor dat een groot deel van de kerkenraad niet kwam opdagen. Maar omdat in oktober 1883 een kandidaatstelling voor ouderlingen besproken moest worden was iedereen  present, en bleken bezwaren tegen een van de aspirant ouderlingen te bestaan. Zelfs na veel praten kwam men er maar niet uit, en daarom probeerde ds. Bakker het nog met het zingen van psalm 119 vers 4, maar ook toen bleven de bezwaren.

De gereformeerde kerk van Ommen.

De Gereformeerde Kerk te Ommen (1892).

Nadat de predikant voor een paar beroepen had bedankt, wat hem de dank ‘en verrassende bewijzen van hoogachting’ van kerkenraad en gemeente opleverde, vertrok hij in 1893 alsnog naar de gemeente van Emlichheim in Duitsland. Zo maakte hij in Ommen nog juist mee dat de naam van de Christelijke Gereformeerde Gemeente opnieuw veranderde, net als in 1869 door een kerkenfusie.

In de hervormde kerk woedde namelijk vooral in de jaren ’80 een kerkelijke strijd – die we de Doleantie zijn gaan noemen – tegen de (kort door de bocht gezegd) vrijzinnigheid en tegen de kerkelijke reglementen. In Amsterdam was daarom door de kerkelijke besturen een tachtigtal kerkenraadsleden, onder wie dr. A. Kuyper (1837-1920) afgezet, die vervolgens de banden met de hervormde kerkelijke besturen verbraken en in 1886 de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) stichtten (de eerste Dolerende kerk was trouwens die van Kootwijk). Op talloze plaatsen werd het Amsterdamse voorbeeld in dat jaar en de jaren daarna gevolgd. In Ommen ontstond overigens geen Dolerende kerk.

Al snel na het ontstaan van de Doleantie werden  contacten gelegd tussen de synodes van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerd Kerk, wat in juni 1892 uiteindelijk leidde tot het samengaan van beide kerkgenootschappen onder de naam ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Op 11 juli besloot ook de kerkenraad van Ommen daartoe.

Door het aannemen van het beroep naar Emlichheim nam ds. Bakker op 19 maart 1893 afscheid.

Ds. L.A. Smilde (van 1894 tot 1930).

Ds. L.A. Smilde (1859-1930).

Ondertussen was de pastorie niet meer geschikt om een predikant in te huisvesten. Vandaar dat de predikantswoning verbouwd werd, zodat de opvolger van ds. Bakker – vrijgesteld van huurkosten – de nieuwe pastorie kon betrekken. Die opvolger was ds. L.A. Smilde (1859-1930) van Leerdam, die de kerk van Ommen maar liefst zesendertig jaar zou dienen, tot zijn overlijden in 1930. Wel moest hij misschien even slikken toen hij door de kerkenraad van Ommen beroepen was en uit de stad een anonieme brief ontving waarin hem  gevraagd werd het beroep niet aan te nemen, omdat zijn stem te zwak was en omdat ‘de meeste gemeenteleden’ hem eigenlijk helemaal niet wilden. Hij nam het beroep echter toch aan.

“Zijn prediking werd steeds zeer gewaardeerd. Wat hij op den kansel bracht was, zoals hij dit zelf uitdrukte, in de eenzaamheid overwogen. Met bezieling wist hij te spreken, met ernst te vermanen. Bij herhaling heeft hij, die zelf altijd bereid was, gewezen op het plotseling kunnen sterven. Over den hemel predikte hij gaarne en veel. Dan waren de snaren altijd strak gespannen”.

De gereformeerde kerk.

De kerk uitgebreid.

De groeiende gemeente groeide ondertussen uit haar jasje. Al kort na de intrede van de nieuwe predikant moesten plannen worden gemaakt om de kerk te vergroten, en daarbij ging het allerminst rustig toe; er ontstond namelijk onenigheid over de (uitvoering van de) plannen. Desondanks kon uiteindelijk besloten worden de kerk met twee zijvleugels uit te breiden.

Een ander besluit werd juist niet genomen: het voorstel van de predikant om de gewoonte af te schaffen bij overtreding van het zevende gebod, ‘waarbij vooruitgegrepen wordt op het huwelijk en waardoor een  huwelijk noodzakelijk werd’, het betreffende paar onder censuur te plaatsen en vervolgens eerst voor de kerkenraad en daarna voorin de kerk schuld te laten belijden, werd afgestemd. Daar was de kerkenraad nog lang niet aan toe. In 1897 werd wel de censuur na ‘het vooruitgrijpen op het huwelijk’ afgeschaft.

Oefenaar versus predikant.

Wilhelmus à Brakel (1635-1711).

In Ommen werden tijdens het predikantschap van ds. Smilde door een paar kleine groepjes gemeenteleden weer eigen bijeenkomsten gehouden, waar een oefenaar een ‘stichtelijk woord ’ sprak. Op zich was ds. Smilde niet tegen dat soort bijeenkomsten, maar hij raadde de betreffende ‘voorganger’ aan om daar preken van de oude ds. Wilhelmus à Brakel (1635-1711) te lezen, een zeer orthodoxe predikant uit lang vervlogen jaren. De gesprekken tussen ds. Smilde en de oefenaar verliepen niet zonder irritaties en toen ds. Smilde hem vroeg of hij inderdaad dacht talenten te beschikken om zelf in een gezelschap voor te gaan (ds. Smilde twijfelde daar sterk aan), bevestigde de oefenaar dat en voegde laatstgenoemde de predikant toe dat deze zijn ziekenbezoek verwaarloosde en dat zijn preken ook niet waren wat ze moesten zijn. Toen de kerkenraad achter de predikant bleef staan haalde de oefenaar de classis erbij, die echter tot dezelfde conclusie kwam als de kerkenraad. De oefenaar ging echter in zijn woning met zijn bijeenkomsten gewoon door.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

De school.

Ondertussen groeide de school als kool. In 1898 telde ze meer dan negentig leerlingen; gelukkig dat er in 1901 een kleine verlichting kwam in de kostenlast voor de ouders en de kerk, doordat de overheid een geringe subsidie aan christelijke scholen toekende. De kerkenraad besloot toen een nieuwe school met vier lokalen te bouwen, die de naam dr. A.C. van Raalteschool kreeg. Enkele jaren later werd een Schoolvereniging opgericht en in 1908 werd de school door de kerk aan die vereniging overgedragen. De overheidssubsidies dekten nog lang niet de kosten die kerk en ouders voor de christelijke school moesten maken; daarom besloot de kerkenraad ook in de toekomst in de kerk voor de school te blijven collecteren. Pas in 1920 nam de tachtig jaar durende schoolstrijd een einde, toen de volledige financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs werd bereikt.

Een nieuw orgel.

De tijd tussen 1910 en 1920, waarin ook de Eerste Wereldoorlog viel, kenmerkte zich door grote armoede. Desondanks zag de kerkenraad in 1913 mogelijkheden om een nieuw orgel aan te schaffen. De Goese orgelbouwer Dekker rekende fl. 1.500 voor een instrument en hij nam het oude orgel voor fl. 225 over.

Mogelijk bracht deze blijde muzikale gebeurtenis enkele jongens op het idee een fanfarekorps op te richten, en ze stapten er mee naar de predikant. Deze vond het vast een goed idee, maar de aankoop van al die dure instrumenten liep wel in de papieren, vond hij. Konden de kerkenraadsleden – zo vroegen de ondernemende jongens toen –  dan niet op persoonlijke titel geld geven? De mannenbroeders vonden echter dat de jongelui eerst in de gemeente moesten proberen geld bij elkaar te krijgen.

Het nieuwe orgel (dit instrument werd in 1980 vervangen). Uit: ‘Op weg. Anderhalve eeuw Gereformeerde Kerk Ommen’.

En verder…

Had de oorlog, die zich ook in Ommen liet voelen, onder meer omdat er in 1915 militairen gelegerd werden, een negatieve invloed op het gedrag van de jeugd? Zo nu en dan waren er namelijk vechtpartijen na afloop van een jaarfeest van de knapenvereniging en van de Jongelings- en Meisjesvereniging, en allerlei andere baldadigheden werden gemeld, zoals dronkenschap, ‘te weinig eerbied voor het ambt’, het weglopen van catechisatie, enz.

Hoe dan ook, de verenigingen hadden toen niet de beschikking over vergaderruimte, zodat besloten werd dat de kerkenraadskamer daarvoor mocht worden gebruikt. Ds. Smilde hield toezicht op het juiste gebruik en de netheid van de consistorie. Er was namelijk geen koster, al was de weduwe H. Holtvoort-Brand actief met het stoven zetten, zodat de voetjes tijdens de kerkdiensten warm bleven. Ook verzorgde zij het vullen en aansteken van de petroleumlampen in de kerk.

Weduwe H. Holtvoort-Brand, stovenzetster (foto: ‘Op weg. Anderhalve eeuw Gereformeerde Kerk Ommen’).

Toen mevrouw Holtvoort overleed – in 1917 – werd haar woning door de kerk gekocht en ingericht als kosterswoning. De kerkenraad besloot namelijk  zo’n functionaris aan te stellen: Hermannus Martens, die voor zijn arbeid fl. 100 per jaar kreeg plus vrij wonen. Hij zal wel blij geweest zijn met het bordje dat de kerkenraad in de kerk liet ophangen met de tekst: Spuwen verboden, of woorden van gelijke strekking. Als de pruimtabak ‘verwerkt’ was, werd ze namelijk nogal eens uitgespuwd…

Andere ongerechtigheden werden in die tijd veroorzaakt door jongelui op de galerij, maar ook ambtsdragers die soms in hun ouderlingen- of diakenbank in slaap vielen, terwijl dominee juist zo zijn best deed. De predikant waarschuwde dat hij lawaaischoppers en slapers in het vervolg vanaf de preekstoel zou vermanen! En de organist moest tijdens de preek de gordijntjes van het orgel, waardoor hij zich tijdens het spelen niet bespied behoefde te voelen door gemeentelijke blikken, openen, “opdat de personen die daar zitten in hun zien naar den predikant niet worden belet”. Of… werden ze op die manier belet daar iets anders te doen dan aandachtig naar de dominee te luisteren…?

Ds. L.A. Smilde (1859-1930).

Plannen voor een nieuwe kerk.

Intussen was de gemeente erg gegroeid. In 1925 bedroeg het ledental al 1.273 zielen! Het kerkgebouw werd, zo constateerde de kerkenraad, te klein. Er moesten plannen gemaakt worden voor de bouw van een nieuw bedehuis! Maar waar moest de kerk precies staan? Daarover verschilden de meningen. In die tijd overleed ds. Smilde op 11 februari 1930.

Naar deel 3 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info