De Gereformeerde Kerk te Ommen (1)

Op 11 december 1835 werd in het Overijsselse Ommen de Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd, die sinds 1869 Christelijke Gereformeerde Gemeente heette en sinds 1892 Gereformeerde Kerk.

Kaart: Google.

De Afgescheiden Gemeente geïnstitueerd.

Burgemeester mr. J.H. Dikkers van de gemeente Ambt Ommen vond het ‘woelen van die dwepers’ maar niks. Hij berichtte over de instituering van de Afgescheiden Gemeente in een schrijven van 12 december 1835 aan de Gouverneur van de provincie Overijssel, waartoe hij op grond van de geldende regelingen verplicht was. Hij schreef dat de afgezette predikant ds. A. Brummelkamp (1811-1888) in de woning van de weduwe Hendrik Woertink aan de Ridderinkweg in het gehucht Arriën bij Ommen een godsdienstige bijeenkomst hield ‘waarbij eene talrijke schare aanwezig was’, bestaande uit zowel ‘alhier als elders wonende Dweepers’. Op grond van de wettelijke regels was dat niet toegestaan: zonder instemming van de plaatselijke overheid mochten ‘godsdienstige bijeenkomsten’ van meer dan twintig personen niet gehouden worden.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

In datzelfde verslag maakte de burgemeester er melding van dat ds. Brummelkamp, nadat de godsdienstoefening afgerond was, de aanwezigen opriep zich af te scheiden van de hervormde kerk, waarna hij overging ‘tot het aanstellen van ouderlingen en Diaconen voor de zich afschijdende gemeente’. Weliswaar was alles rustig verlopen, maar de burgemeester vroeg zijn baas in Zwolle toch voor de zekerheid wat hij moest doen als ‘zulke handelingen weer zouden mogten plaatsgrijpen’. Want hij had gehoord dat dit binnenkort weer te gebeuren stond en dat er dan zelfs kinderen gedoopt zouden worden! Wat helemaal niet mocht, want ‘kerkelijke handelingen’ mochten in dat soort bijeenkomsten in ieder geval niet verricht worden.

Gouverneur J.H. Graaf van Rechteren tot Appeltern schreef meteen terug. Op 14 december maakte hij duidelijk dat, als het weer gebeurde, gehandeld diende te worden overeenkomstig de wettelijke regels, namelijk dat proces-verbaal moest worden opgemaakt en afschriften daarvan aan hem en aan de rechterlijke macht moesten worden toegestuurd.

In de woning aan de tegenwoordige Ridderinkweg 4 werd de gemeente geïnstitueerd en werden de eerste diensten gehouden.

De eerste Afgescheidenen melden zich.

Weer enkele dagen later – kort na de instituering dus en nog steeds in december 1835 – ontving ds. T. van Reen, hervormd predikant in Ommen, een schrijven met de namen van maar liefst 87 personen die zich van de hervormde gemeente wensten af te scheiden. Ds. Van Reen merkte echter dat de hele brief – ook de namen van de genoemde Afgescheidenen – in één en hetzelfde handschrift geschreven was en bovendien geen datum droeg; daarom legde de kerkenraad het schrijven op zijn voorstel terzijde. De Koning, zo zei hij, wenste immers bovendien geen Afgescheiden Gemeenten te dulden? Natuurlijk hoopte de kerkenraad biddend “dat velen van die verbijsterden hun jammerlijke doling nog zullen inzien en tot gehoorzaamheid aan de bestaande wetten” in de moederkerk terug zouden keren. Maar daar leek het niet op: ‘Het getal Separatisten is alhier vrij aanzienlijk, doch ze zorgen ervoor geene vergaderingen van meer dan 20 personen te houden’, zo meldde een officieel verslag over het jaar 1835.

De hervormde kerk te Ommen.

Een verzoekschrift aan de koning.

De pas door ds. Brummelkamp bevestigde kerkenraad liet er ondertussen geen gras over groeien. In een brief aan de koning – gedateerd 21 december 1835 – verzochten kerkenraden van elf  Afgescheiden Gemeenten in Overijssel en Boven-Gelderland aan Zijne Majesteit “vrije uitoefening der oude Gereformeerde Godsdienst” toe te staan. Ook de ambtsdragers uit Ommen tekenden het rekest: ouderlingen waren arbeider en dekker Derk Jan Kleinjans uit Arriën en voerman Jan Bosch uit Ommen; en de diakenen bakker Evert Anthonie Dangremond uit Ommen en landbouwer Jan Schepers, eveneens uit Ommen. Volgens de burgemeester, die een begeleidend schrijven aan het rekest toevoegde, waren de ouderlingen en diakenen – voor wat betreft ‘hun vermogen en maatschappelijke betrekkingen’ – mensen die ‘tot den minderen burgerstand behoren en dat ‘de kundigheden die zij bezitten zich tot middenmatig schrijven en lezen bepalen’. Maar niemand van hen – zo schreef de Edelachtbare heer Burgemeester er ter extra geruststelling bij – onderscheidde zich door ‘gegoedheid of door bijzondere bekwaamheden’.

Koning Willem I (1772-1843).

Een kerkdienst in de openbare school.

De Afgescheidenen woonden niet alleen in Ommen en Arriën, ook in Varsen waren ze ‘in ruime mate vertegenwoordigd’. Daar speelde metselaar Evert Anthonie van Elburg met toestemming van de Burgemeester zo nu en dan een tijdje voor schoolmeester in de plaatselijke openbare school. Van Elburg kon echter geen weerstand bieden aan het verlangen om in de school ook Afgescheiden godsdienstoefeningen te laten plaatsvinden, al was hem bij zijn aanstelling als parttime ‘schoolmeester’ bevolen de sleutels nooit aan anderen af te geven. Daar hield hij zich kennelijk niet aan, want op zondagochtend 6 maart 1836 kwamen er minstens zestig Afgescheidenen naar de school gelopen om daar een ‘ongeoorloofde godsdienstoefening bij te wonen’. Hijzelf was er trouwens niet bij.

De burgemeester werd net op tijd op de hoogte gebracht, en besloot op die zondagochtend eens poolshoogte te nemen. Toen hij aanklopte werd de schooldeur geopend en bleek dat er zo’n zestig aanwezigen waren, die desgevraagd zeiden de sleutel niet van ‘meester’ Van Elburg te hebben gekregen, maar van een of andere boer. En trouwens, meester Van Elburg was ook niet in het gebouw aanwezig, zeiden ze, want die was gewoon thuis, waar ook een ‘ongeoorloofde godsdienstoefening’ plaatsvond…! ‘Meester’ Van Elburg offerde enige tijd later trouwens teveel aan Bacchus, ‘liep slingerend langs de weg, viel eenmaal op de grond’, werd onder censuur gesteld en samen met zijn vrouw onttrok hij zich toen aan de kerk.

Ds. A.C. van Raalte en Ommen.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

Albertus Christiaan van Raalte (1811-1876) was zijns ondanks tot de Afgescheidenen gaan behoren. Toen de hervormde kerkelijke besturen hem de toegang tot het predikambt ontzegden omdat hij verklaarde zich niet gebonden te achten aan de Reglementen van de Hervormde Kerk, had hij nog een half jaar geaarzeld voor hij zich bij de Afgescheidenen voegde, maar besloot toen die stap te wagen en werd op 2 maart 1836 bij de Christelijke Afgescheidene Kerk in het predikambt bevestigd. Eerst diende hij van 1836 tot 1839 weliswaar de gemeente van Genemuiden en Mastenbroek, maar in die tijd kwam hij ook   geregeld in andere (vacante) Afgescheiden gemeenten en dus ook  in Ommen en omgeving.

Zo was hij op 2 juni 1836 in Varsen, waar hij een samenkomst met meer dan twintig personen leidde in de woning van Hendrik Alen. Samen met agent Willem Rotman was burgemeester H.J. Smit herwaarts getogen en constateerde dat in de betreffende woning ongeveer veertig personen aanwezig waren, luisterend naar wat ds. Van Raalte allemaal zei. De burgemeester greep niet in, maar vroeg, thuisgekomen, schriftelijk aan de gouverneur van de provincie wat nu te doen;  voor herhaling was te vrezen omdat Van Raalte ook de vorige dag, 1 juni,  in dezelfde woning voor maar liefst tachtig personen gesproken had.

De burgemeester had bovendien gehoord dat Van Raalte – tijdelijk in Ommen verblijvend – op 5 juni opnieuw naar Varsen zou komen. En inderdaad, op 5 juni was Van Raalte weer aanwezig in de woning van Alen, en hij niet alleen, want er bevonden zich maar liefst 5 à 600 personen in de boerenschuur! Werd het niet tijd militairen te hulp te roepen?

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876) hield zo nu en dan een ‘hagepreek’.

De gouverneur was het ermee eens, maar handelde niet snel, want de dragonders kwamen pas ruim een maand later, op 12 juli. Het was een grote groep: een officier en tweeënvijftig onderofficieren en manschappen. De burgemeester gaf opdracht bij elke boer zes man te ‘huisvesten’. Enkele dagen later werden de soldaten echter weggehaald uit de dorpen rondom Ommen (het Ambt) en ingekwartierd in de stad zelf, in Ommen. Daar kregen echter alleen de Afgescheidenen soldaten in huis, twee of drie  per woning. De gouverneur vond dat onjuist. Hij achtte het om een of andere reden beter dat alle inwoners van Ommen – behalve de behoeftigen – daarvoor in aanmerking kwamen. De burgemeester was het daarmee niet eens, want, zei hij,  zo maakte je van onschuldige mensen – die niet tot de Afgescheidenen behoorden – ook oproerkraaiers. ‘Onder hen zou met regt het grootste misnoegen ontstaan‘. Burgemeester Hendrik Jansen Smit zette toen alles op alles om  de inkwartiering te laten beëindigen en dat gebeurde in de nacht van 30 op 31 juli 1836.

De rellen in Ommen (14 november 1836).

Op zaterdag 12 november kwam ds. Van Raalte opnieuw in Ommen. De 25-jarige broodbakker Engbertus ten Tooren was zijn gastheer, wonende in de Bouwstraat. ’s Zondags preekte ds. Van Raalte er en bediende het avondmaal. Er waren 19 personen aanwezig ‘om te spreken over dingen welke ons eeuwig heil betreffen’, keurig onder het door de overheid toegestane aantal toehoorders. Echter, ‘laat in de avond zijn eenentwintig huizen, waarin Afgescheidenen van het Hervormd Kerkbestuur woonachtig waren, door het gemeen in onstuimige woede aangevallen, en zijn daarin door een hagelbui van zware keisteenen, waarmede nog den volgenden morgen de weg bezaaid lag, de glazen en eene menigte dakpannen vernield’.

Een verslag van de rellen.

Gouverneur J.H. Graaf van Rechteren tot Appeltern van Overijssel.

Van de rellen werd door elf van de betrokken Afgescheidenen een verslag gemaakt en opgestuurd naar de gouverneur van de provincie, J.H. Graaf van Rechteren van Appeltern. In het verslag werd ook vermeld dat er weliswaar geen gewonden te betreuren waren, maar dat de burgemeester – gewaarschuwd door de vader van bakker Engbertus – verklaarde ‘er niets aan te kunnen doen’, ‘omdat de ene geregtsdienaar weg was, de ander dronken en hij zelf wenschte naar bed te gaan’, en hij wilde zich bovendien niet aan het gevaar blootstellen.

Maar kennelijk was de burgemeester toch niet naar bed gegaan, maar naar het logement, waar Berend Kampherbeek hem namelijk een uur na de rellen aantrof, toen hij de burgervader wilde waarschuwen dat bij hem zojuist de ramen ingegooid waren en dat zijn ‘hoogzwangere vrouw daardoor zeer ontstelt’ was geworden. De burgemeester maakte geen aanstalten hulp te gaan bieden, waarop Kampherbeek vroeg of iedereen in de stad dan maar gewoon zijn gang kon gaan. De burgemeester vertelde toen weer dat zijn veldwachters weg of dronken waren. Punt. En nou wegwezen, riep hij Kampherbeek toe, of ik laat je eruit gooien. Zorg maar dat die Van Raalte vertrekt. Jullie zijn zelf de schuld van alle ellende. Of woorden van die strekking.

Opruiing door de ‘vrederechter’…

Ook op 17 november ging het mis. Toen waren er opnieuw (nu zeventien) toehoorders in de woning van Engbertus de Vries, waar ds. Van Raalte weer voorging. Vrederechter J.P.J. de Quay was er met zijn assistent E. Meijerink op af gegaan en, binnengekomen, ging de man met ‘heftige dreigingen’ tegen de verzamelde gelovigen tekeer en beval hen uiteen te gaan. Ds. Van Raalte weigerde echter aan het bevel te gehoorzamen, waarna de ‘vrederechter’ aan assistent Meijerink opdracht gaf om ‘door de stad alarm te roepen, opdat de burgers zouden opkomen om assistentie te verleenen om de vergadering te doen uiteengaan’; een merkwaardige ambtsopvatting van een vrederechter. Er kwamen weliswaar weinig relbeluste burgers opdagen, maar ze drongen wel zo ‘agressief en moorddadig’ de woning van De Vries binnen, dat vrederechter De Quay zich bedacht en de burgers beval weg te gaan. Zo liep deze zaak met een sisser af.

Gezicht op Ommen.

Een brief naar de gouverneur.

Hoe dan ook, voor de elf bovenbedoelde Afgescheidenen was het genoeg geweest, reden waarom ze nog dezelfde avond, 17 november 1836, het genoemde verslag van de gebeurtenissen opstelden en dat opstuurden naar de gouverneur van de provincie.

Ook de burgemeester schreef op 21 november een verslag van de gebeurtenissen aan de gouverneur. Hij beschreef de gebeurtenissen, voor zover die hemzelf betroffen, aanmerkelijk positiever. Hij voegde aan zijn uitgebreid verhaal de verzekering toe dat ‘het gemeen niet tegen de Separatisten wordt opgeruid, maar het zijn dezen die door den steeds weerspannigen Van Raalte aangezet worden om zich tegen de wet en de bevelen der Hooge Regering te verzetten!’

Er zou veel meer te noemen zijn; we beperken ons tot de afsluitende mededeling dat de Afgescheiden Gemeente van Ommen in de begintijd veel te lijden had van vijandschap, dreigementen en vandalisme.

Het kerkelijk leven.

Ds. Van Raalte was tijdens de bovengenoemde gebeurtenissen officieel nog steeds niet predikant van Ommen, al zou je dat soms wel denken gezien zijn veelvuldige aanwezigheid in de stad. Ook gaf hij al snel leiding aan de kerkenraadsvergaderingen, waarvan de eerste op 15 juni 1836 genotuleerd werd. Op 14 november 1836 schreef Van Raalte de notulen eigenhandig. Dat was de dag van de rellen! Hij adviseerde de ambtsdragers tijdens de vergadering over hun doeltreffend functioneren: het huisbezoek diende ter hand genomen te worden, waarbij ze vooral aandacht moesten besteden aan de vraag of pa bij de maaltijden ook uit de bijbel las en voorging in gebed. Ook moesten ze toezien op de zondagsheiliging en zorgen dat de gemeenteleden zich niet schuldig maakten aan het bezoeken van de drie dagen durende jaarmarkt, de Ommer bissing met kermis en al! De drank vloeide er altijd rijkelijk, wat vaak tot ergerlijke tonelen aanleiding gaf, ‘hoewel Ommen toch een hoogst fatsoenlijk stadje is’. Gemeenteleden behoorden zich daar in elk geval niet te vertonen.

Ook werd afgesproken dat de ouderlingen om de beurt de catechisaties zouden geven. Ook ‘meester’ Evert van Elburg wilde men daarmee belasten. Maar deze zou – zoals we al zagen – al snel gecensureerd worden en de kerk de rug toe keren. Hoe dan ook, de huisbezoeken moesten worden afgelegd in Ommen, Varsen, Arriën, Beerze, Stegeren, Junne en Zeesse. Ondertussen groeide de gemeente, want de kerkenraad moest verscheidene keren worden uitgebreid.

Een nieuwe kerkorde?

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Een aantal Afgescheiden Gemeenten vond het nodig dat in plaats van de eerbiedwaardige aloude Dordtse Kerkorde een nieuwe Kerkorde zou worden ingevoerd. Men had het oog op de Utrechtse Kerkorde van ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. De nieuwe kerkorde had onder meer het voordeel dat men bij de regering in aanmerking kon komen voor overheidserkenning als men die aanvraag vergezeld liet gaan van de Utrechtse Kerkorde. Aanvragen met als ‘reglement’ de Dordtse Kerkorde maakten geen enkele kans. De zaak bracht in de Christelijke Afgescheidene Kerk grote onrust. Ook in Ommen. Sommigen kwamen daarom zelfs niet meer in de kerk.

Ds. Van Raalte en zijn kerkenraad waren voorstander van invoering van de Utrechtse Kerkorde en gemeenteleden die het daarmee niet eens waren werden vooreerst ‘lankmoedig’ vermaand, omdat ‘vele eenvoudige kinderen des Heeren in onwetendheid worden meegesleept’. Het waren echter niet alleen ‘gewone’ gemeenteleden die zich tegen de nieuwe kerkorde uitspraken, ook ouderling Kleinjans klaagde op de classis van eind december 1837 (in Stegeren gehouden) dat het wel leek alsof de Utrechtse Kerkorde ‘als met een dwangbevel’ moest worden ingevoerd. Ook ouderling Jannes Jaspers had ‘een ontroerd gemoed’ bij de gedachte dat de eerbiedwaardige Dordtse Kerkorde zou worden losgelaten. Ds. Van Raalte noemde dit soort bezwaren ‘twistzaad’ dat in de gemeenten gestrooid was, maar uiteindelijk kon iedereen op de classis met de invoering van de Utrechtse Kerkorde akkoord gaan.

Ds. Van Raalte predikant van Ommen (1839 tot 1844).

Op 21 maart 1839 werd ds. Van Raalte als predikant van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Ommen in het ambt bevestigd als predikant. Hij woonde er met zijn vrouw en twee kleine kinderen en met ‘dienstmeid’ Johanna Hogewind, een 13-jarig dienstmeisje en de 32-jarige knecht Jan Dunnewind. Mogelijk was Jan een van de werknemers van de steenfabriek die ds. Van Raalte van zijn vader geërfd had; hij was trouwens ook eigenaar van pottenbakkerijen (de predikant zat goed in de slappe was). Hij leefde er in ieder geval ‘als een grand seigneur’, zoals dr. Wesseling opmerkt. We laten zijn zakelijke activiteiten hier echter voor wat ze waren.

Ds. A.C. van Raalte (tekening: G. Koenekoop uit: ” … Op Weg …, Anderhalve eeuw Gereformeerde Kerk Ommen”).

Op 1 maart 1839 besloot de kerkenraad de overheid te vragen om erkenning en stuurde daarom de al genoemde Utrechtse Kerkorde naar ‘Den Haag’ op. De gang van zaken liep echter helemaal niet vlot, want in oktober had men uit de residentie taal noch teken vernomen. De predikant vermoedde dat de burgemeester ‘met zijn hoogwijze opmerkingen’ wel weer een spaak in het wiel gestoken zou hebben. Voor de zekerheid ging er in oktober dus nogmaals een rekest naar Den Haag, ondertekend door maar liefst 57 personen uit de stad Ommen en 102 uit het Ambt Ommen (de omgeving van de stad), waarna men uiteindelijk eind april 1841 een positief antwoord ontving. De gemeente was – gelet op het aantal ondertekenaars –   in het begin dus al behoorlijk van omvang.

Hoe dan ook, de kerkenraad nam enkele doortastende besluiten. Besloten werd dat de kerkenraadsvergaderingen stipt op tijd dienden te beginnen en dat laatkomers een boete moesten betalen van 10 stuivers. Afwezig zonder kennisgeving? Dan bedroeg de straf 15 stuivers. Afgesproken werd ook dat niemand meer als belijdend lid toegelaten mocht worden tenzij deze minstens drie maanden (catechetisch) onderricht zou hebben gehad.

Besloten werd ook de kerkelijke tucht op doortastende wijze toe te passen. In die tijd waren er dan ook maar liefst 21 gecensureerden. Daarbij ging het vooral om gemeenteleden die niet meer in de kerk kwamen omdat ze liever bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis wilden behoren. Zij waren het die – als voorstanders van de Dordtse Kerkorde –bezwaar hadden aangetekend tegen het aannemen van de Utrechtse Kerkorde van ds. Scholte en tegen het vragen van overheidserkenning. Hoe dan ook, ze zouden nogmaals vermaand worden, maar ‘bij volharding in het kwaad’ zouden ze van de gemeente worden ’afgesneden’.

Een eigen kerk.

De Afgescheiden kerk van Ommen deed van 1840 tot 1931 dienst. Het torentje kwam pas rond 1880 op de kerk.

Nog maar net in Ommen woonachtig wachtte de predikant een flinke klus: het regelen van de bouw van een eigen kerk. Dat gebeurde in dezelfde tijd dat de gemeente overheidserkenning probeerde te verkrijgen. De kerkenraad stelde zich in verbinding met Harm Timmerman die zijn tuin voor fl. 350 wel wilde verkopen om er een kerk te bouwen. De koop werd gesloten en de kerkbouw kon beginnen!  De gemeenteleden in Ommen, Arriën, Beerze en Stegeren werden te hulp geroepen om financieel bij te dragen. In de zomer van 1839 was de kerk al zover gereed dat men regelingen begon te treffen voor de  zitplaatsenverhuring. Dat was in die tijd de meest gangbare manier om kerkelijke inkomsten te genereren. Mannen en vrouwen moesten apart zitten, de vrouwen voor fl. 0,75 per plaats in het middenvak (op stoelen), de mannen in de zijbanken; zij betaalden er fl. 0,60 voor.

De kerk in gebruik genomen (1840).

Natuurlijk lag burgemeester Smit dwars, al had hij formeel gelijk om de ingebruikneming van de kerk tegen te houden zolang nog geen overheidserkenning verkregen was. Daarom schreef ds. Van Raalte begin januari 1940 een brief aan de gouverneur van de provincie met het verzoek er bij de regering op aan te dringen de erkenningsaanvraag sneller te behandelen omdat ‘ons het bouwen van een kerk nu als misdaad aangerekend wordt’. De kerk was namelijk in januari 1840 al klaar. Het was niet voor niks dat de burgemeester en het gemeenteraadslid De Vries zich op 19 januari 1841 spoorslags naar het kerkgebouw in de Bouwstraat spoedden toen ze hoorden dat in ‘de ten vorigen jare gestichte kerk’ een dienst gaande was.

Inderdaad was er ‘eene zeer talrijke schare’ van ongeveer 150 personen, die de ‘plegtige ingebruikneming’ van het gebouw bijwoonden! Al gauw deed het gerucht de ronde dat de burgemeester het kerkje wilde sluiten, maar de gouverneur schreef hem dringend geen maatregelen te nemen zonder met hem te overleggen. De kerkdiensten gingen de weken daarop gewoon door, zeer tegen het zere been van de hervormde kerkenraad. Gelukkig werd de gemeente op 28 april 1841 eindelijk erkend, zodat die problemen de wereld uit waren.

Ds. Van Raalte en zijn theologische schooltje.

De voormalige theologische school van ds. Van Raalte.

Oefenaar en ouderling Klaas Wildeboer (1809-1842) uit Groningen en de oefenaars Popke R. de Wit (1802-1840) en Jacob Gerrit Huiskes (1798-1848) uit Wildervank hadden ds. Van Raalte – toen hij nog predikant in Genemuiden was – gevraagd hen te les te geven, zodat ze zelf ook predikant konden worden. Hoewel ds. Van Raalte het erg druk had stemde hij er toch in toe. Een van de redenen daarvoor zal zijn geweest dat hij, net als ds. Scholte, tegenstander was van het ‘oefenen’ voor ‘ongestudeerden’. Dan maar liever even lesgeven!

In mei 1839 was de opleiding al begonnen, wat vooral neerkwam op zelfstudie. In oktober 1839 konden De Wit en Wildeboer examen doen, waarvoor ze slaagden. Klaas Wildeboer werd door ds. Van Raalte op 22 december 1839 als predikant te Rijssen in het ambt bevestigd, en in januari 1840 werd De Wit als predikant van Apeldoorn bevestigd door zijn studiegenoot Klaas Wildeboer. Beiden stierven kort daarna: in 1840 overleed ds. De Wit en in september 1842 blies ds. Wildeboer – toen predikant in Zuid-Beijerland – de laatste adem uit. Huiskes, die kort na Wildeboer en De Wit voor zijn examen slaagde, werd in 1841 predikant in Wildervank.

Ds. S.M. Flesch (1812-1862).

Van Raalte leidde nog andere studenten op, zoals onder anderen Salomon Mozes Flesch (1812-1862), Seine Bolks (1814-1894), Hendrikus de Vries (1808-1865) en Pieter J. Oggel (1829-1869). Later werden de opleidingsschool van ds. Van Raalte en die van ds. A. Brummelkamp – die in Arnhem lesgaf – samengesmolten tot één school. De vestigingsplaats werd Arnhem, waarheen ds. Van Raalte met zijn studenten in november 1844 dan ook verhuisde, na van zijn gemeente in Ommen afscheid genomen te hebben. Dus nam de kerkenraad het beroepingswerk ter hand.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info