Afscheiding en Doleantie te Rotterdam (3)

6. De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) c.q. Gereformeerde Kerk Rotterdam B (1887-1908).

( < Naar deel 2 )  – Ook na de Afscheiding van 1834 door ds. H. de Cock (1801-1842) te Ulrum bleef het in de hervormde kerk onrustig.

Leendert Brasser tekende de hervormde Laurenskerk te Rotterdam in 1760.

De voornaamste oorzaak was nog steeds de reorganisatie die de overheid (!) in 1816 in de ‘aloude Gereformeerde Kerk der Hervorming van de Zestiende Eeuw‘ had doorgevoerd, waarbij de kerk werd  omgevormd tot een kerkgenootschap met een top-down kerkstructuur, waardoor de Algemeene Synode de kerkelijke touwtjes in handen kreeg ten koste van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

Zo werd de Dordtse Kerkorde van 1618-1619 vervangen door het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk. De a.s. predikanten moesten, voordat ze als voorganger konden worden bevestigd, beloven dat ze het Algemeen Reglement zouden naleven en bovendien verklaren dat ze de belijdenisgeschriften zouden handhaven ‘voor zover deze overeenstemden met de Bijbel’. Deze zgn. proponentsformule gaf dus de mogelijkheid tot een vrijblijvende houding ten opzichte van de Drie Formulieren van Eenigheid, zoals de belijdenisgeschriften genoemd werden. De vrijzinnigheid kon op die manier ongehinderd de Hervormde Kerk binnenkomen.

‘Gereformeerde actie…’.

Overal in het land hielden ‘De Vrienden der Waarheid’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’.

Daardoor ontstonden ook in Rotterdam verenigingen die de gereformeerde leer wilden handhaven. In 1855 werd bijvoorbeeld een afdeling van de Vereeniging Tot Heil des Volks opgericht, die door het verrichten van evangelisatiewerk ‘het verlorene zochten’. Meer kerkelijk was de vereniging Vrienden der Waarheid tot handhaving van de Leer en de Rechten der Gereformeerde Kerk, die in 1864 in de Maasstad het licht zag. Verder werd in 1865 opgericht de Vereeniging tot verschaffing van hulp en leiding in de Nederlandsche Hervormde Kerk, terwijl de kerkdiensten van de Christelijke Gereformeerde Gemeente in de Hovenierstraat en die in de Rotterdamse Gereformeerde Gemeenten onder ’t Kruis ‘door vele leden’ van de hervormde gemeente werden bezocht.

Sinds 1877 bestond de Rotterdamse  kerkenraad  in meerderheid uit rechtzinnige leden. Door de maatregelen van de Synode  werd bij steeds meer kerkenraadsleden de drang tot reorganisatie van de kerk actueel, bij sommigen zelfs tot reformatie van de kerk. Een van die synodale maatregelen was die in 1880 waarbij het avondmaal voor iedereen opengesteld werd, als bij het afleggen van de geloofsbelijdenis de bijbelkennis maar voldoende was. Aan de regeling werd toegevoegd dat ‘bezwaren tegen de geloofsovertuiging der aannemelingen geen grond tot afwijzing konden opleveren’. Vrijzinnige aspirant-leden dienden zonder problemen als lid van de kerk te worden ingeschreven.

De verontwaardiging in de kerkenraad werd nog groter toen de synode de al eerder genoemde proponentsformule zodanig verzwakte en wijzigde dat aspirant-predikanten slechts beloofden ‘de belangen van het Godsrijk te bevorderen’, wat op vele manieren kon worden uitgelegd.

De Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden (1883).

De Heraut, april 1883.

De regeling met betrekking tot de proponentsformule was de aanleiding van de op woensdag 11 april 1883 door de Amsterdamse hervormde kerkenraad bijeengeroepen landelijke Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden, waar door voorstanders van een striktere formulering van de proponentsformule vergaderd werd over de vraag wat gedaan moest worden om tot dat doel te komen. De Rotterdamse kerkenraad stuurde maar liefst tien afgevaardigden naar het Congres, dat onder leiding stond van dr. A. Kuyper (1837-1920), namelijk W.A. Vrolijk sr. (de eerste orthodoxe ouderling in de Rotterdamse kerkenraad), J.B. Altona, J.H. Schrammeijer, L. ’t Hoen, C.B. Epker, ds. J. Kraijenbelt, P. van der Grijp, A. Verheij, ds. J.Ph. van der Land en G.K. Schoep (nog geen twee weken later deed ds. F. Lion Cachet (1835-1899) van het Zuid-Hollandse Valkenburg intrede in Rotterdam, die vanuit Valkenburg het congres ook bezocht).

De deelnemers aan het Congres tekenden bij binnenkomst de volgende verklaring: ‘Ondergeteekenden, hunne namen op deze presentielijst plaatsende, betuigen daardoor tevens hunne hartelijke instemming met de Drie Formulieren van Eenigheid als accoord van kerkelijke gemeenschap, niet VOOR ZOOVERRE maar OMDAT zij met den Woorde Gods overeenkomstig zijn’. Tijdens het Congres betuigden alle aanwezigen unaniem hun instemming met de Drie Formulieren van Eenigheid, terwijl ook besloten werd met ‘het kerkverband van 1816’ te zullen breken ‘wanneer men belet werd in Zijne Kerk Christus als Koning te erkennen.

De eerste schorsingen in Rotterdam.

De Rotterdamse hervormde predikant Walraven Francken (1822-1894).

In 1885 liep het conflict in Amsterdam zo hoog op – kerkenraadsleden werden geschorst – dat vanuit ’s Lands hoofdstad een schrijven werd ontvangen met het verzoek de gehoorzaamheid aan de kerkelijke besturen op te zeggen. De Rotterdamse kerkenraad was echter nog niet zover. Toch zou dat niet lang meer duren. Want ouderling J.H. Schrammeijer – hij had in 1883 het bovengenoemde Congres bezocht – diende in de kerkenraad tegen ds. W. Francken (1822-1894) (toen reeds vijfendertig jaar hervormd predikant in de Maasstad) een klacht in. Het ging erover dat de predikant zou leren dat ‘niet de Bijbel Gods Woord is, maar dat Gods Woord is in den Bijbel’.

Naar aanleiding daarvan stelde ouderling W.A. Vrolijk (met instemming van ouderling Visser) voor, dat de ouderlingen in het vervolg niet zouden meehelpen bij de bediening van het avondmaal, als predikanten voorgingen ‘die de autoriteit van Gods Woord loochenen’ (waarbij zij niet alleen het oog hadden op ds. Francken maar ook op ds. H.L. Vinke, reeds dertig jaar hervormd predikant in Rotterdam. Deze ‘dienst van ouderlingen’ bestond, let wel, niet in de zogenaamde ‘tafelwacht’ om toezicht te houden op de avondmaalsgangers, maar in het vullen van de bekers; een verplichting die niet door de synode was opgelegd, maar door de kerkenraad bij huishoudelijk reglement geregeld werd. Het gevolg van deze actie was dat de drie ouderlingen, Vrolijk, Verheij en Visser, door het classicaal bestuur geschorst werden, Vrolijk ‘voor onbepaalde tijd’. Opmerkelijk: ouderlingen die om soortgelijke redenen wegbleven bij het avondmaal dat bediend werd door de rechtzinnige ds. C.A. Renier (1844-1899) uit Amsterdam, werden ongemoeid gelaten.

Ds. C.A. Renier (1844-1899).

Met het kerkverband gebroken (1887).

Op 31 december 1886 ontving de Rotterdamse kerkenraad een missive van het classicaal bestuur, dat als volgt luidde: “Het Classicaal Bestuur van Rotterdam, door een bericht in onderscheiden openbare bladen meegedeeld, vernomen hebbende dat Gij in uwe vergadering bij meerderheid van stemmen als uwe overtuiging hebt uitgesproken, dat het plicht is, hoe eer hoe liever, met de bestaande Synodale Organisatie te breken, acht zich geroepen – indien althans dit bericht gegrond is – U met den meesten ernst te waarschuwen voor mogelijke gevolgen voor U en de Gemeente, indien deze uitgesproken overtuiging tot eenig voorstel ter verbreking van het kerkelijk verband mocht leiden”. Ds. C. de Wilde tekende als scriba in opdracht van de classis; hijzelf had zich eerder verscheidene malen in sterke bewoordingen over de onhoudbaarheid van de synodale organisatie uitgesproken.

Ds. F. Lion Cachet (1835-1899).

Hoe dan ook, de preses van de hervormde kerkenraad was op dat moment de al genoemde ds. F. Lion Cachet. Deze stelde op 5 januari 1887 onder meer voor ‘krachtens hetzelfde recht, waarmede in de 16de eeuw de Pauselijke hiërarchie werd afgeworpen, en de kerkeraad in 1816 geacht werd, de synodale organisatie van 1816 te aanvaarden, thans de synodale hiërarchie af te schaffen; daarom het Algemeen Reglement af te schaffen en wederom kracht en geldigheid te verlenen aan de Dordtsche Kerkorde die hier voor 1816 gold; daarom de oude naam Nederduitsche Gereformeerde Kerk weer aan te nemen; op 7 januari 1887 het Kiescollege der gemeente bijeen te roepen en hun instemming te vragen met het genomen besluit”.

Alle aanwezige kerkenraadsleden, 27 predikanten en ouderlingen en 22 diakenen stemden met het voorstel in. Hoewel de drie geschorste kerkenraadsleden niet aan de stemming konden deelnemen, werd hun na dit besluit ogenblikkelijk weer zitting in de kerkenraad verleend.

Dr. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929).

De volgende dag al werden alle ondertekenaars, inclusief de predikanten ds. Lion Cachet en dr. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929) door het Classicaal Bestuur geschorst. De deuren van de kerkenraadskamer bleven voor de geschorsten in het vervolg gesloten.

Op vrijdag 7 januari werd door het Kiescollege instemming betuigd met het door de kerkenraad genomen besluit. Het Kiescollege was een door de stemgerechtigde manslidmaten gekozen lichaam aan wie “het regt tot benoeming van ouderlingen en diakenen en tot beroeping van predikanten” was opgedragen.

‘De Heraut’.

Het kerkelijk weekblad De Heraut, waarvan dr. A. Kuyper de hoofdredactie voerde, berichtte in haar uitgave van 16 januari 1887 in een zes koloms artikel zeer uitvoerig over de gang van zaken met betrekking tot de Doleantie te Rotterdam. Niet alleen werd het volledige Bericht van Reformatie aan de Rotterdamse hervormde gemeente gepubliceerd, waarin de verwerping van de Pauselijke hiërarchie in de zestiende eeuw, en nu die van de synodale hiërachie uitvoerig werden toegelicht, en waarin opgeroepen werd tot offervaardigheid.  Ook wees de kerkenraad erop dat de ‘Reformatie der Kerk’ – de Doleantie –  weliswaar was aangevangen, maar nog niet voltooid.

Het schrijven aan de koning (De Heraut, 16 januari 1887).

Ook het officiële Besluit van de Kerkenraad, de Mededeling aan de Koning (hij was tenslotte het hoofd van de hervormde kerk) en die aan de Burgemeester van Rotterdam werden geheel weergegeven. Over de sterke arm schreef men: “Ook de politie deed te Rotterdam juist wat zij te Amsterdam deed. Ze steunde en steunt de Synodale factie, en zoo de wettige praeses van den wettigen kerkeraad zich aan de kerk vertoont, staat er een man met een stok en een sabel om hem te weren”.

De eerste diensten.

Coolvest te Rotterdam.

De kerkdeuren bleven voor de Dolerenden dus gesloten. Vandaar dat de eerste diensten elders gehouden werden, namelijk in het Evangelisatielokaal De Hoop op Coolvest 44, waar op zondag 9 januari 1887 ds. Lion Cachet de dienst leidde; en in het Algemeen Verkooplokaal op de Goudschesingel, waar ds. Geesink voorging.

Maar al spoedig werden stappen ondernomen om te komen tot ‘doelmatig ingerichte kerkgebouwen’. Eerst werd onder leiding van de architect Tjeerd Kuipers uit Amsterdam door aannemer H.W. Vrolijk De Nieuwe Westerkerk in de Ammanstraat gebouwd. Dit bedehuis  werd op 10 juni 1890 in gebruik genomen.

De ‘Nieuwe Westerkerk’ in de Ammanstraat te Rotterdam.

Anderhalf jaar later, op 3 januari 1892, werd het tweede kerkgebouw in gebruik genomen, de Nieuwe Oosterkerk in de Goudscheweg. Ook de diensten in De Hoop bleven vooralsnog voortgaan.

Ondertussen was na de instituering van de Rotterdamse Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) wel sprake van enige vermindering van het aantal kerkgangers bij de christelijke gereformeerden. Vooral in het kerkgebouw aan de Goudschesingel was dat duidelijk te merken: ‘de vele hervormden’ die bij ds. Notten in de kerk kwamen gingen voor het grootste deel met de Doleantie mee en kerkten dus (na de lokalen) in de Nieuwe Wester- en Nieuwe Oosterkerk.

De Nieuwe Oosterkerk aan de Goudseweg.

Iets over de eerste predikanten.

Al snel werden pogingen in het werk gesteld meer predikanten te benoemen. Ds. G. Klaarhamer (1836-1899) van Montfoort  werd op 11 december 1887 in het ambt bevestigd door ds. Lion Cachet. Een week  later werd ds. A. van Veelo (1844-1910) uit Klundert door ds. Geesink in het ambt bevestigd, waarna de nieuwe predikant intrede deed.

Ds. A. van Veelo (1844-1910).

Nadat ds. Geesink in 1890 de benoeming als hoogleraar aan de Vrije Universiteit had aangenomen, werd als zijn opvolger beroepen ds. H.H. Veder (1853-1913), die de roeping aannam en op 8 februari 1891 intrede deed, nadat hij door ds. Geesink in het ambt bevestigd was.

Ds. H.H. Veder (1853-1913).

Ds. Lion Cachet was van maart 1891 tot april 1892 ruim een jaar afwezig omdat hij in opdracht van de Voorlopige Synode van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken op reis ging naar Indië om daar de Zendingsterreinen op Midden-Java te inspecteren. Naar aanleiding van zijn belevenissen en ervaringen schreef hij een vuistdik boek onder de titel Een jaar op reis in dienst der Zending, dat in 1896 verscheen.

Het boek van ds. Lion Cachet.

De Gereformeerde Kerk te Rotterdam B ( tot 1908).

Zoals al eerder aangegeven werd op 17 juni 1892 de landelijke vereniging gesloten van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, waarover straks meer. De synode had ook besloten dat plaatselijke kerken waar de eenwording niet zo voorspoedig verliep, toch direct ‘Gereformeerde Kerk’ zouden heten,  totdat ze plaatselijk konden ineensmelten. Ter onderscheiding zou de oudste van de twee – meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente – een ‘A’ achter de kerknaam voegen, en de jongste, meestal de Dolerende Kerk, een ‘B’. Zo gebeurde het ook in Rotterdam. Dit zou voortduren totdat beide kerken ook plaatselijk verenigd zouden zijn; in Rotterdam was dat in 1908. Daarover later meer.

Villa Eudokia aan de Bergweg.

Tot die tijd ontplooide de Gereformeerde Kerk te Rotterdam B velerlei activiteiten. Dat was mogelijk door de grote offervaardigheid van de gemeente. Zo konden de armen door de Diaconie ruimschoots verzorgd  en de wezen verpleegd worden. In 1890 kon ook villa Eudokia aan de Bergweg worden gekocht, waar chronisch zieken konden worden verpleegd. Mej. H.S. Scheurer was de eerste directrice van de instelling, die na haar overlijden in 1898 werd opgevolgd door zuster M.E. van Hoytema. Als arts was jarenlang dr. W.B. van Staveren aan Eudokia verbonden.

Het interieur van Eudokia.

Wat de wezen betreft: omdat de gezinsverpleging niet naar tevredenheid verliep, werd rond 1895 een pand aan de Noordsingel aangekocht waarin het Tehuis voor Weezen gevestigd werd, bijna geheel betaald uit gelden van gemeenteleden. Als eerste ‘vader en moeder’ werd het echtpaar Van der Wel aangesteld. Het instituut groeide en bloeide zodanig, dat later een groter huis aan de Goudschestraat werd gekocht waar de werkzaamheden werden voortgezet.

De predikanten.

De gezondheid van ds. G. Klaarhamer – van 1887 tot 1895 gereformeerd predikant in Rotterdam – was altijd al zwak geweest. Dit belemmerde zijn werkzaamheden hoe langer hoe meer. In mei 1895 verkreeg hij desgevraagd zijn emeritaat en nam op 29 mei afscheid van zijn gemeente. Hij vestigde zich in Apeldoorn, waar hij op 1 november 1899 overleed. Als opvolger beriep de kerkenraad ds. P.A.E. Sillevis Smitt (1867-1918) van Monster, die de roeping aannam en op 9 februari in de Nieuwe Westerkerk door ds. Van Veeloo in het ambt bevestigd werd.

Ds. P.A.E. Sillevis Smit (1867-1918).

In datzelfde jaar was ds. Lion Cachet op reis gegaan naar Bergen op Zoom, waar hij op 27 november 1899 een toespraak zou houden ter verdediging van de van oorsprong Nederlandse Zuid-Afrikaners. Zij waren als pioniers (Voortrekkers) naar de binnenlanden van Zuid-Afrika getrokken en hadden daar onder meer de Zuid-Afrikaanse Republiek (Transvaal) en de Oranje Vrijstaat gesticht. Ze waren echter voortdurend in conflict met de Engelsen, waaruit twee ‘Boerenoorlogen’ voortkwamen (ds. Lion Cachet was van 1858 tot 1865 en van 1876 tot hij in 1880 in Rotterdam hervormd predikant werd  in Zuid-Afrika als predikant werkzaam geweest; vandaar zijn inspanningen voor de ‘Boeren’).

Ds. Lion Cachet (1835-1899).

Hoe dan ook, vanuit Bergen op Zoom kwam het bericht dat de predikant op dezelfde avond was overleden. Op vrijdag 4 december werd hij op de begraafplaats in Crooswijk begraven. Ds. H.C. van den Brink (1866-1947) uit het Friese Heeg volgde hem op en deed op 11 november 1900 intrede, na in zijn ambt te zijn bevestigd door ds. H.H. Veder.

Voor het eerst werd door de vroegere Dolerenden nu ook een Missionair dienaar des Woords beroepen in de persoon van ds. G.J. Ruyssenaars (1875-1907). In 1901 ving hij zijn werk op de zendingsvelden aan. Het werk  op Midden-Java was volgens velen in de jaren daarvóór met tegenvallende resultaten uitgevoerd door  zendelingen van  de Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging (NGZV), die  het zendingsblad De Heidenbode uitgaf. In 1894 werd mede daarom besloten dat De Gereformeerde Kerken in Nederland dat zendingswerk zou overnemen. Ds. Ruyssenaars werd op 9 juli 1901 in het ambt bevestigd door ds. Sillevis Smitt.

De Nieuwe Zuiderkerk aan de Westzeedijk te Rotterdam werd in 1916 gebouwd.

7. De Gereformeerde Kerk te Rotterdam (1908).

Al spoedig na het begin van de Doleantie te Rotterdam op 5 januari 1887 traden beide gemeenten  in de Maasstad met elkaar in correspondentie. Beide wilden in principe wel verenigen en samen verder gaan als één plaatselijke kerk, maar er bleken bij nadere beschouwing toch nog hindernissen. Desondanks schreef de Christelijke Gereformeerde kerkenraad aan de Dolerende broeders te wensen ‘met U den Heere  onzen God te bidden, dat de scheidsmuur spoedig valle tusschen allen, die den Heere Jezus Christus in onverderfelijkheid liefhebben en inzonderheid tusschen hen, die de leer der Gereformeerde Kerk belijden als de waarachtige en volkomene leer der zaligheid”. De ineensmelting van beide gemeenten vond uiteindelijk in 1908 plaats, waarmee De Gereformeerde Kerk te Rotterdam geïnstitueerd was.

De kerk groeit elders in de stad verder.

Na verloop van tijd ontstonden op verschillende plaatsen in de stad – ‘om de massaliteit te keren’ – zelfstandige Gereformeerde Kerken, als afsplitsingen van de moederkerk, ook omdat de afstanden te groot werden om actief bij het kerkelijk leven betrokken te zijn. Over de historie van enkele van deze kerken schreven we op deze website eerder, te weten over onder meer

De Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Charlois

De Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Delfshaven

De Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Feijenoord

De Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Kralingen

Ledental van de Gereformeerde Kerk te Rotterdam.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Rotterdam. Behalve de ontkerkelijking (vooral in latere jaren) en de trek naar de buitenwijken speelden de in de loop der jaren voorgevallen kerkinstitueringen vanuit de kerk van Rotterdam  een belangrijke rol bij de verklaring van de daling van het ledental (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland, Leusden, 1992

Jaarboek (ten dienste) van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

J.H. Landwehr, Beknopte geschiedenis der Geref. Kerk van Rotterdam. Rotterdam, 1905

— en A. van Veelo, De Gereformeerde Kerk, in: Rotterdam in den loop der eeuwen. Deel 2, Kerkelijk leven. Rotterdam, 1906

N.N., Ouderlingen der Ned. Geref. Gemeente alhier, overtuigd van uwe belangstelling (…), Rotterdam, december 1885

J.C. Rullmann, De Doleantie in de Nederlandsche Hervormde Kerk der negentiende eeuw. Amsterdam, 1917

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Zevende deel, Classes Rotterdam en Leiden. Dordrecht, 1986

H. Vermeulen, De Afscheiding te Rotterdam, In: Rotterdams Jaarboekje, Rotterdam, 1980

© 2020. GereformeerdeKerken.info