De Gereformeerde Kerk te Wilnis (2)

Ds. J. Oosterveen (van 1919 tot 1927).

( < Naar deel 1 )  – Aanvankelijk werd de kerkenraad teleurgesteld door het verloop van het beroepingswerk, toen ds. J. Oosterveen (1883-1961) van Geesteren en Gelselaar  (in de Achterhoek) bedankte. Nadat nogmaals een beroep op hem was uitgebracht nam hij dit echter aan.

Ds. J. Oosterveen (1883-1961) op latere leeftijd.

Op 27 juli 1919 deed hij intrede. De Grote Oorlog (1914-1918)  was voorbij, maar hoewel Nederland in dat conflict neutraal bleef, had de wereldeconomie een flinke knauw gekregen, waarvan ook Nederland haar deel kreeg. De predikant bood in die tijd aan zijn salaris te verminderen.

Ds. Oosterveen werd in de gezinnen positief ontvangen en door zijn pastorale gaven kon de avondmaalsmijding, waaraan sommigen in Wilnis zich overgaven, omdat zij zich ‘het offer des Heeren niet waardig achtten’, worden teruggedrongen. Wel moest trouwens in 1921 een nieuw avondmaalsstel worden aangeschaft, omdat bekers en schenkkan door een onverlaat gestolen werden.

Een nieuw orgel (1920).

Behalve dat dit alles spoorloos verdween, kwam er ook iets nieuws in de kerk: een orgel! Er was al jaren om gevraagd, maar de kerkenraad vond dat er eerst een predikant moest komen. Die was er dus nu in de persoon van ds. Oosterveen, zodat uiteindelijk in 1919 toestemming verleend werd tot de aankoop van een nieuw orgel, en wel bij de fa. Spiering in Dordrecht. Op 2 juli 1920 werd het instrument in gebruik genomen. Dat de bekende organist Jan Zwart zich in 1922 verwaardigde in Wilnis een orgelconcert te houden – waarbij hij zijn lievelingslied psalm 84 vers 1 niet vergat – geeft wel aan dat het een goed instrument was.

Het nieuwe orgel, dat in 1920 in gebruik genomen werd.

Natuurlijk hield de kerkenraad de handel en wandel van de gemeenteleden ondertussen goed in de gaten. Zo vroeg hij de burgerlijke overheid een eind te maken aan de zondagsarbeid van sommige vissers, en greep hij ook in nadat enkele gemeenteleden zich hadden misdragen tijdens de festiviteiten ter gelegenheid van het 25-jarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina.

Toen in 1927 A. Vis tot ouderling gekozen werd kwamen er bezwaren tegen zijn benoeming bij de kerkenraad binnen. Br. Vis was niet getrouwd! Volgens de Heilige Schrift mocht hij volgens de bezwaarden dus geen ouderling worden. Ze wezen namelijk op 1 Timotheüs 3 vers 2, waar gewag gemaakt werd van de eis ‘dat de opziener een man moet zijn van een vrouw’. De predikant legde de bezwaarden uit dat het woordje ‘een’ voorafgaande aan ‘vrouw’ gelezen moest worden als ‘één’.  Probleem opgelost.

Ds. H.W. Engelkes (1929 tot 1932).

Intussen had ds. Oosterveen tot teleurstelling van kerkenraad en gemeente het beroep van de kerk van Barendrecht aangenomen en nam hij op 2 oktober 1927 afscheid. Na drie vergeefse beroepen op andere predikanten nam kandidaat H.W. Engelkes (1905-1991) uit Amsterdam het beroep naar zijn eerste gemeente aan. Hij deed op 17 maart 1929 intrede met de tekst: ‘Zie het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt’.

Ds. H.W. Engelkes (1905-1991). Foto: ‘Kroniek van een honderdjarige’.

In oktober dat jaar stortten de aandelenkoersen op de Beurs van Wall Street in New York ineen, wat leidde tot een grote economische wereldcrisis, die zich ook in Nederland en in de kerken deed gelden. De diaconie kreeg veel werk te verzetten.

Eens stelde ds. Engelkes aan zijn kerkenraad voor om na een Kerstdienst het ‘Ere zij God’ te zingen, een algemeen aanvaard gezang. De kerkenraad voelde er echter niet veel voor, want hoewel in de Gereformeerde Kerken wel een flinterdun bundeltje met ‘Eenige Gezangen’ bestond, hield men zich meestal het liefst aan de 150 psalmen, die immers rechtstreeks vanuit de bijbel berijmd waren.

De kerkenraad wilde na de Kerstdienst niet het ‘Ere zij God’  uit de ‘Eenige Gezangen’ laten zingen.

De predikant besloot toen echter tijdens die dienst uitsluitend uit ‘Eenige Gezangen’ te laten zingen, waaraan het dunne bundeltje vermoedelijk slechts nipt kon voldoen. De wijze kerkenraad begon er pas vier weken later over, toen de angel er al uit was. Kerkenraad en predikant konden overigens goed met elkaar opschieten en ook in de gemeente was ds. Engelkes zeer geliefd.

Er waren overigens nog steeds leden die uit innerlijke overtuiging niet konden deelnemen aan het avondmaal, omdat ze ‘zichzelf de Maaltijd des Heeren niet waardig achtten’. Toch nam de avondmaalsmijding door gesprekken tijdens de huisbezoeken langzamerhand af. Dit werd heel treffend duidelijk toen tijdens de laatste avondmaalsviering van de predikant in Wilnis een gemeentelid, die al jaren niet aan het avondmaal had deelgenomen, toch opstond en aan de avondmaalstafels, die voorin de kerk gereed stonden, ging aanzitten.

Vlak voor zijn vertrek naar Meppel trad de predikant in de kerk te Wilnis in het huwelijk. Op 15 mei 1932 nam hij afscheid.

Dr. F.L. Bos (van 1932 tot 1944).

Dr. F.L. Bos.

Na drie vergeefse beroepen op twee kandidaten en een predikant te hebben uitgebracht was het vierde beroep, op dr. F.L. Bos  uit het Groningse Uithuizen, een schot in de roos; hij deed op 27 november 1932 intrede in Wilnis. Ongeveer een half jaar voordat de nieuwe predikant daar in het ambt bevestigd werd was hij gepromoveerd op een proefschrift getiteld “Johann Piscator: ein Beitrag zur Geschichte der reformierten Theologie”.

Tijdens zijn verblijf in Wilnis bleek zijn diepgaande belangstelling voor de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken en in het bijzonder voor de Afscheiding van 1834. Van zijn hand verschenen namelijk vier omvangrijke boekdelen met vermelding van alle officiële stukken die de kerkelijke besturen van de hervormde kerk en de Overheid (destijds nauw met elkaar verweven) uitwisselden over de Afscheiding. De boekwerken verschenen onder de titel: Archiefstukken betreffende de Afscheiding van 1834 en vergden vooral tijdens zijn predikantschap te Wilnis zeer veel archiefonderzoek en nauwgezette annotatie. Deze serie boeken werd zonder meer een van de belangrijkste bronnen over het ontstaan en de ontwikkeling van de Afscheiding in ons land.

‘Archiefstukken betreffende de Afscheiding van 1834’.

De predikant nam al in de jaren ’30 zeer beslist stelling tegen de doelstellingen en uitgangspunten van de NSB, de Nationaal-Socialistische Beweging, een politieke partij die in de oorlog vol overtuiging de kant van de Nazi’s koos. In navolging van de gereformeerde Generale Synode van 1936 oordeelde hij, dat het lidmaatschap van de NSB niet verenigbaar was met dat van De Gereformeerde Kerken in Nederland. In het kerkblad maakte hij zijn gemeenteleden duidelijk waarom sympathie voor de NSB absoluut onaanvaardbaar was.

Het was ook de tijd waarin de wereld, ons land en ook de kerken schade leden door de economische crisis die zich in de jaren ’30 heftig deed gelden. De predikant was bereid zijn salaris te verminderen, maar in die zelfde tijd haalde een praktisch voorstel van een vrouwelijk gemeentelid het in de kerkenraad niet, om een ‘Verjaardagsfonds’ in te stellen, door middel waarvan gemeenteleden op hun verjaardag een kleine gift aan de kerk konden doen. Een halve eeuw later werd zo’n verjaringsfonds alsnog ingevoerd.

Ds. Bos had het tijdens de catechisaties eens aan de stok met een van de jongens die maar niet wilde luisteren. Toen de predikant hem wegstuurde wil hij ook dat niet. Zijn oudere broer schoot de dominee echter  te hulp door zijn broertje in de kraag te pakken en hem toevoegde: ‘Vooruit, kreng!’ Probleem opgelost.

Ook kreeg de predikant eens een flinke mep toen hij bij zijn buurman aanbelde. Deze was het zat dat de jeugd zo vaak bij hem ‘belletje trok’ in de wetenschap dat hij daarop altijd kwaad reageerde. Toen de predikant hem een bezoek wilde brengen en er aanbelde, dacht de  buurman  dat het ‘die kwajongens’ waren…

Rechts de pastorie aan de Dorpsstraat. Rechts dáárvan staat de kerk, hier niet zichtbaar.

De Tweede Wereldoorlog.

Hoe dan ook, de oorlog naderde met rasse schreden en op 10 mei 1940 was het zover. Weliswaar konden de zondagse erediensten voortgang vinden, maar langzamerhand werd van alles verboden. Natuurlijk moest het kerkgebouw verduisterd worden, moest voor vergaderingen toestemming bij de bezetters gevraagd worden, verdween het kerkblad wegens papierschaarste, kwamen vanwege de synode of haar Deputaten voor de Correspondentie met de Hooge Overheid berichten binnen over bij de bezetter ingediende protesten tegen de Jodenvervolging en tegen het vervolgen van jonge mensen en het opsluiten van predikanten en anderen.

De ziekentelefoon legde het loodje (de Duitsers vonden dat dit instrumentarium gebruikt kon worden voor het doorgeven van ‘ondergrondse’ berichten), en ook de jeugdverenigingen moesten hun bijeenkomsten staken (al werden ze ‘omgevormd’ tot bijbelkringen). Gelukkig kon dorpsgenoot, theologisch student en organist Bonno Mees ten Oever (1918-1977) op verzoek van de kerkenraad hulpdiensten verrichten op het gebied van onder meer evangelisatie en jeugdwerk. Maar ook hij werd door de bezetter gezocht en moest op een gegeven moment onderduiken. In 1949 werd hij gereformeerd predikant in Kamerik, maar preekte ook geregeld in Wilnis, waarbij hij altijd op een volle kerk kon rekenen.

Ondertussen zaten dr. Bos en de koster geregeld onder de preekstoel naar Radio Oranje te luisteren. De predikant had de beschikking over een modern Philips-apparaat en had – toen de Duisters alle radio’s vorderden – een oud apparaat ingeleverd en het moderne ding onder de preekstoel gezet.

Dr. Bos nam op 21 mei 1944 afscheid van Wilnis wegens vertrek naar de kerk van Vlaardingen (daar ging hij eind 1945 met de Vrijmaking mee – waarbij velen de Gereformeerde Kerken verlieten naar aanleiding van synodebesluiten over Doop en Verbond – maar begin 1950 keerde dr. Bos naar de Gereformeerde Kerken terug).

Ds. H.J. Banga (van 1944 tot 1945).

Ds. H.J. Banga (1911-1945).

Nadat de kerk van Wilnis enkele maanden vacant was geweest deed ds. H.J. Banga (1911-1945) van Westbroek op 3 december 1944 intrede. Hij was slechts ruim een maand aan de kerk van Wilnis verbonden, want hij stierf op 7 januari 1945, na een plotseling optredende ernstige ziekte. Hij kon door de oorlogsomstandigheden daarvoor niet op de juiste wijze behandeld worden. “Plotseling is deze slag gevallen en stemt de gemeente tot grote droefheid”, zo deelde de kerkenraad mee. Ds. F. Pijlman (1911-2001) uit Mijdrecht leidde de begrafenis, waarna de kerkenraad de overleden predikant naar het graf droeg.

Ds. F. Vroon (van 1945 tot 1948).

Ds. F. Vroon (1918-1971).

In augustus 1945 werd een beroep uitgebracht op kandidaat F. Vroon (1918-1971) uit Utrecht. Deze nam het beroep aan en deed op 28 oktober1945 intrede in Wilnis. Onder zijn leiding veranderde er al snel het een en ander. In de eerste plaats verdween de ‘voorlezer’ van het liturgisch centrum: de predikant nam zijn taak (vooral bestaande uit de Schriftlezingen) in het vervolg over. Ook schafte de kerkenraad de vernederende gewoonte af dat ongehuwden, die ‘vooruitgegrepen hadden op het huwelijk’ en daardoor een kind verwachtten, voorin de kerk openbare schuldbelijdenis moesten doen. Ook zonder die gewoonte kon de predikant trouwens op een volle kerk rekenen (in het vervolg moest ‘slechts’ schuldbelijdenis voor de kerkenraad worden gedaan). Verder begon hij zijn preek altijd met een toespraakje tot de kinderen. Op 11 juli 1948 nam hij afscheid van Wilnis wegens vertrek naar de Gereformeerde Kerk te Hengelo (Ov.).

Ds. H.R. Zijlstra (van 1951 tot 1954).

Ds. H.R. Zijlstra (1925-2002).

Een opvolger vinden viel niet mee. Er waren tussen 1948 en 1951 maar liefst dertien vergeefse beroepen voor nodig om kandidaat H.R. Zijlstra (1925-2002) uit Amsterdam op  het spoor te komen, die het op hem uitgebrachte beroep aannam en op 1 juli 1951 intrede in Wilnis deed. In de tussentijd was ds. J.B. Vanhaelen (1899-1981) van Mijdrecht consulent, die echter ook later vaak in Wilnis preekte. Ds. Zijlstra zou, net als zijn voorganger, ongeveer drie jaar in Wilnis blijven. Hij nam zijn intrek in de in 1951 gereed gekomen nieuwe pastorie (op dezelfde plaats als de oude) aan de Dorpsstraat 22, schuin voor de kerk.

Het werkterrein van de predikant beperkte zich overigens niet tot zijn eigen kerk; ook het evangelisatiewerk vergat hij niet en besteedde in dat verband aandacht aan de randkerkelijke jeugd. Achteraf werd bekend dat hij en zijn hervormde collega (met  wie de verhoudingen ‘zeer goed’ waren) wekelijks samen voor de kerken baden. De kerkenraad ging ermee akkoord dat in de hervormde kerk gezamenlijk een dienst gehouden werd ter herdenking van de Hervorming, omdat ‘het geboden is gezamenlijk op te trekken tegen Rome’.

De gereformeerde kerk en de nieuwe pastorie aan de Dorpsstraat.

Er veranderde meer: de kerkdienst op de tweede Paasdag verdween; het opschrift ‘A’ verdween van de collectezakken voor de ‘Armen’, en werd veranderd een ‘D’ om daarmee ‘Diakonie’ aan te duiden; vanaf 5 mei 1953 werd in het vervolg de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbel Genootschap gebruikt; in hetzelfde jaar kregen de belijdende zusters der gemeente het stemrecht om mee te doen aan de verkiezingen voor ambtsdragers; in 1954 werd de gewoonte afgeschaft om vanaf de preekstoel mee te delen wie voor de kerkenraad schuldbelijdenis hadden afgelegd over de overtreding van een van de tien geboden.

Maar ook de kerkenraad zelf kreeg een standje. Van de classis. Want in juli 1953 stonden de door de classis benoemde kerkvisitatoren tevergeefs op de stoep van de kerk teneinde hun jaarlijkse kerkvisitatie  te verrichten. Aan de andere kant had de kerkenraad een half uur tevergeefs op hen gewacht, en was daarna huiswaarts getogen, zeer tot ongenoegen van de visitatoren. Maar zij beloofden op hun beurt in het vervolg op tijd te zullen komen.

Tot verdriet van kerkenraad en gemeente nam ds. Zijlstra op 18 juli 1954 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Koudekerk aan den Rijn. Het beroepingswerk werd dus weer ter hand genomen.

Naar deel 3 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info