De Gereformeerde Kerk te Zwartsluis (3)

5. De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) (1887-1893).

( < Naar deel 2 )  – In Amsterdam trok de kerkelijke strijd in de jaren ’80 van de negentiende eeuw – onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) – veel aandacht. Deze zou uitlopen op de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen.

In dit boekje legde dr. A. Kuyper (1837-1920) uit hoe de Doleantie in Amsterdam tot stand gekomen was.

Amsterdam was echter niet de eerste plaats waar men de hervormde kerk verliet; dat was Kootwijk, waar de kerkenraad willens en wetens kandidaat J.H. Houtzagers (1857-1940) – afgestudeerd aan de Vrije Universiteit (VU) van dr. Kuyper – in het ambt bevestigd had. De VU was echter door de hervormde kerkelijke besturen niet als theologische opleiding erkend.

De Doleantiebeweging ging in grote lijnen ten eerste over de synodale hiërarchie, de macht van de Algemeene Synode en haar Synodale Commissie, die ten koste ging van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten; én over de oprukkende vrijzinnigheid in de hervormde kerk. De hervormde kerk werd namelijk sinds 1816 bestuurd volgens het door de overheid in de kerk ingevoerde ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’, waarbij de aloude Dordtse Kerkorde werd afgeschaft.

De Heraut, april 1883.

Ook gold voor a.s. predikanten een ondertekeningsformulier (de proponentsformule) op grond waarvan men beloofde de belijdenisgeschriften te gehoorzamen ‘voor zover’ die overeenkwamen met de bijbel. Predikanten kregen daardoor dus veel vrijheid om de belijdenisgeschriften naast zich neer te leggen. In 1883 organiseerden Amsterdamse hervormde kerkenraadsleden, onder wie dr. Kuyper, daarom de Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden, die zich tegen die proponentsformule verzetten, en wensten dat deze anders werd geformuleerd, namelijk dat gehoorzaamheid beloofd werd aan de belijdenisgeschriten ‘omdat’ deze overeenkwamen met de Heilige Schrift. Op die Conferentie waren trouwens geen afgevaardigden van Zwartsluis aanwezig.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres.

Voor Zwartsluis was vooral het Gereformeerd Kerkelijk Congres van belang, dat van 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden werd, georganiseerd door de kerkenraad van de inmiddels geïnstitueerde Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) in ’s Lands hoofdstad.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Op het Congres werd door maar liefst 1.500 afgevaardigden van Nederlandse Hervormde kerkenraden beraadslaagd over de vraag hoe de Doleantie ook in de rest van het land het best kon worden doorgevoerd. Daartoe werden tijdens het congres mondelinge en schriftelijke adviezen verstrekt, de laatstgenoemde in de vorm van modellenboekjes, met voorbeelden ‘van alle brieven die te schrijven zouden zijn’ om de Doleantie plaatselijk voortgang te doen vinden.

De hervormde Synodale Commissie over het bezoeken van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Ook vanuit Zwartsluis hadden verscheidene kerkenraadsleden het Gereformeerd Kerkelijk Congres bijgewoond. Dat feit alleen al was volgens de hervormde synode strafwaardig, omdat men daardoor te kennen gaf de hervormde kerk te willen omverwerpen en onrust in de kerk te willen veroorzaken. Bezoekers van het Congres dienden namelijk bij binnenkomst een verklaring te ondertekenen waarin aangegeven werd dat men ‘de reformatie der kerk plichtmatig‘ achtte (d.w.z. het afschaffen van het Algemeen Reglement en de herinvoering van de Dordtse Kerkorde).  De hervormde classes ontvingen dan ook al gauw een circulaire van de Synodale Commissie, waarin hun min of meer opgedragen werd kerkenraadsleden te schorsen, die het Congres hadden bezocht.

De Dolerende Kerk te Zwartsluis geïnstitueerd (1887).

Inmiddels was het de classis waartoe Zwartsluis behoorde ter ore gekomen dat ook vanuit Zwartsluis het Congres in Amsterdam was bezocht. De consulent van de vacante hervormde gemeente van Zwartsluis werd door de classis dan ook opgedragen de betreffende kerkenraadsleden de schorsing aan te zeggen. Dat plan kwam de kerkenraad van Zwartsluis ter ore; daarom was haast geboden om nog voor de schorsing de voor de losmaking van de ‘synodale hiërarchie’ benodigde besluiten te nemen.

Mr. dr. W. van den Bergh (1850-1890).

Men nodigde daarom op 26 januari 1887 dr. W. van den Bergh (1850-1890), predikant van Voorthuizen, uit, die met zijn gemeente al op 4 februari 1886 in Doleantie gegaan was. Deze wees de kerkenraad op “de treurige verschijnselen in de hervormde kerk, daar de synode (…) in strijd handelt met Gods Woord, en den enigen Koning der Kerk Jezus Christus onteert en verloochent, en uitwerpt diegenen die getrouw wensen te zijn in belijden en regeren”.

Ouderling Van der Woude stelde toen voor nog dezelfde avond met het hervormde kerkelijk bestuur te breken, maar het aantal voor- en tegenstanders was even groot, dus werd het voorstel verworpen. De volgende dag – het moment van de komst der consulent kwam steeds dichterbij – stemde men opnieuw. Iedereen, behalve ouderling Van Goor, besloot toen tot losmaking van de band met de synodale hiërarchie, en in Doleantie te gaan. Aan de gebruikte terminologie in het besluit valt duidelijk af te lezen dat men de eerder genoemde modellenboekjes gebruikte die tijdens het Gereformeerd Kerkelijk Congres waren verspreid.

‘De Heraut’ van 6 februari 1887.

“De kerkeraad der Hervormde Gemeente van Zwartsluis, heden den 27 Januari 1887 vergaderd, overwegende dat de Synodale organisatie, die in 1816 aan de Nederlands Gereformeerde Kerk is opgelegd, gebleken is onbestaanbaar te zijn met de erkenning van Jezus Christus als haar Hoofd en haar Koning; (…) en dat het Koninklijk Regiment van den zone Gods wordt teruggedrongen door eene hiermee onbestaanbare bestuurstirannie; besluit, dat zij met de tegenwoordige synodale organisatie breken en verklaren van ganscher harte in de kracht onzes Gods op te komen voor de rechten van onzen dierbaren Koning Jezus en erkennen met diepe smart deze rechten te hebben miskend en van nu aan de Dordtsche Kerkorde van 1618-1619 weer in werking te doen treden”.

Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Zwartsluis een feit.

‘De Heraut’ van 13 februari 1887 publiceerde de  verklaringen van betrokken ‘partijen’, met commentaar van dr. A. Kuyper.

De hervormde kerk blijft dicht.

Op 31 januari kwamen gemeenteleden en de leden van het Kiescollege (die nauw betrokken waren bij het beroepen van predikanten en het benoemen van ouderlingen en diakenen) bijeen om te beraadslagen over de verdere gang van zaken. In tegenstelling tot de leden van het Kiescollege had het College van Kerkvoogden besloten aan de Doleantie niet mee te doen, en derhalve de kerk  voor de kerkdiensten van de Dolerenden gesloten te houden. Daarmee had men al rekening gehouden, zodat duidelijk was dat de kerkdiensten gehouden zouden worden in de christelijke school, de mannen in het ene lokaal, de vrouwen in het andere. Maar al gauw was de school te klein geworden om de vele Dolerenden een plaats te geven.

De hervormde kerk te Zwartsluis bleef dicht voor de Dolerenden.

Er moest een noodkerk komen. Een rondgang ‘langs de deuren’ bij de gemeenteleden bracht fl. 1.800 op voor de bouw van een houten noodkerk, ten behoeve waarvan in Amsterdam voor bijna fl. 600 bovendien een orgel werd gekocht. In april 1887 kon in de school de eerste dienst gehouden worden.

Dat wilde echter niet zeggen dat de Dolerenden er vrede mee hadden dat de Kerkvoogden de hervormde kerk dicht hielden. Men ging om advies naar de Amsterdamse advocaat mr. H.A.E. Heinecken. Door middel van een gerechtelijke procedure trachtte de Dolerende kerkenraad het kerkgebouw in handen te krijgen, maar het bleek vergeefse moeite: de kleine minderheid van de hervormde kerkenraad – ouderling Van Goor was immers met de Doleantie niet meegegaan – behield het eigendom van de kerk.

Ds. K. Fernhout (van 1887 tot 1890).

Ds. K. Fernhout (1858-1953).

Ds. K. Fernhout (1858-1953) van het Friese Tzum ontving in maart 1887 een beroep van de kerk van Zwartsluis. Hij nam het aan en werd op 15 mei 1887 door ds. D.J. Karssen (1848-1926) van Amsterdam in het ambt bevestigd, waarna hij intrede deed.

Ds. D.J. Karssen (1848-1926).

“Ds. Fernhout ontsnapte uit de gevangenis”.

“In Tzum [de vorige standplaats van ds. Fernhout] viel het beslissende moment van zijn leven. Door aard en aanleg en vorming eerder geneigd tot de ethisch-irenische richting, bekoorde hem Kuyper, wiens [kerkelijk weekblad] De Heraut hij vrij geregeld las, aanvankelijk maar matig. Meermalen wierp hij de in zijn oog al te militante Heraut in de hoek.”

Vooral door gesprekken met zijn ‘hartsvriend’ ds. J.C. Sikkel (1855-1920) werd ds. Fernhout  ‘uit de gevangenis bevrijd’.

Maar uiteindelijk, vooral na gesprekken met zijn ‘hartsvriend’, ds. J.C. Sikkel (1855-1920) van het Friese Hijlaard, werd hem hoe langer hoe duidelijker hoezeer de hervormde kerk in belijdenis en kerkregering ontzonken was aan het ideaal. (…) De bediening van de Sacramenten werd voor hem de impasse, waarin hij geen uitweg meer wist. Hoezeer hij hieronder leed, blijkt duidelijk uit de wijze, waarop hij na een Avondmaalsviering [te Tzum] de pastorie inkwam en snikkend uitriep: ‘Vrouw, ik hou ’t niet meer uit – in heb mijn Heiland verloochend – hoe kom ik uit de gevangenis?’

“Hem omhelzend zei zijn vrouw: ‘Man, ga maar mee naar binnen’. En nauwelijks binnengekomen hoorde hij een mannenstem zeggen: ‘Dominee, de gevangenisdeuren zijn open – wij komen om u te beroepen’ en hij reikte hem de beroepsbrief over van de kerk van Zwartsluis, die in overgrote meerderheid was uitgetreden”.

Iets over het kerkelijk leven.

De predikant maakte in Zwartsluis meteen een eind aan het publiek uitdelen van de diaconale gaven, wat ook elders maar al te vaak de praktijk was. In het vervolg werd de diaconale ondersteuning bij de mensen aan huis gebracht, ondanks dat niet alle diakenen het er mee eens waren. Wat bleef was, dat degenen die door de diaconie ondersteund werden in de kerk een gratis zitplaats toegewezen kregen, maar wel op de zgn. ‘armenbank’.

Behalve dat de predikant zich met zijn ambtelijke werkzaamheden in Zwartsluis bezighield, verleende hij ook steun aan hervormde kerkenraden of gemeenteleden in de omgeving, die ‘de reformatie der kerk’ (c.q. de Doleantie) in eigen gemeente wilden bewerkstelligen. Hij verleende medewerking bij de instituering van meerdere Dolerende Kerken. Ds. Fernhout nam op 30 mei 1890 afscheid van Zwartsluis en vertrok naar de kerk van Dordrecht.

Ds. P. Segboer (van 1890-1900).

Ds. P. Segboer (1854-1913).

Ds. P. Segboer (1854-1913) van Nieuw-Lekkerland werd snel na het vertrek van ds. Fernhout beroepen en hij nam het beroep aan, om op 20 juli 1890 in Zwartsluis intrede te doen. Tijdens zijn ambtsperiode kwam de ineensmelting tussen de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) tot stand. In de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Zwartsluis was toen, zoals al eerder vermeld, ds. J. Miedema (1838-1904) predikant.

Ds. J. Miedema (1838-1904) was ten tijde van  de instituering van de Gereformeerde Kerk te Zwartsluis predikant bij de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente.

6. De Gereformeerde Kerk te Zwartsluis (24 mei 1893).

Want al vrij snel na het ontstaan van de Doleantie waren door de generale synodes van de Dolerende Nederduitsche Gereformeerde Kerken en  de Christelijke Gereformeerde Kerk onderhandelingen aangeknoopt om tot landelijke eenwording te komen. Er waren echter vele hobbels te nemen, want de verhoudingen waren vooral aanvankelijk niet om over naar huis te schrijven. Uitlatingen in brochures en kerkbladen hadden ervoor gezorgd dat de liefde over en weer bekoeld was. Toch vorderden de onderhandelingen steeds verder tot, op 17 juni 1892, in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de landelijke eenwording kon worden geproclameerd. De voormannen van beide kerkgenootschappen schudden elkaar daar in een verenigde synodevergadering de broederhand: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk, en dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

Ruim een half jaar  ‘A’ en ‘B’.

De synodes besloten de verenigde kerken in het vervolg ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ te noemen. Ook werd afgesproken dat, in plaatsen waar de ineensmelting niet direct tot stand gebracht kon worden, de (meestal) twee plaatselijke gemeenten desondanks allebei ‘Gereformeerde Kerk’ genoemd zouden worden, maar dat de oudste van de twee (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente uit de Afscheiding) een ‘A’ aan de kerknaam zou toevoegen en de jongste (meestal de kerk uit de Doleantie) een ‘B’. Omdat in Zwartsluis nog het één en ander besproken moest worden, bestonden ter plaatse dus korte tijd twee Gereformeerde Kerken: de Gereformeerde Kerk te Zwartsluis A en de Gereformeerde Kerk te Zwartsluis B, namelijk van 17 juni 1892 (de landelijke ineensmelting) tot  3 februari 1893 (de plaatselijke samenvoeging).

De christelijke gereformeerde kerkenraad van Zwartsluis wilde dat de Theologische School te Kampen een volwaardige opleiding bleef.

In Zwartsluis was inderdaad nog een aantal punten te bespreken, waarvan de opleiding van predikanten de belangrijkste was. In de Concept-Acte van Ineensmelting werd namelijk aanvankelijk vermeld dat de theoretische kennis van het predikantsvak aan de (van oorsprong Dolerende) Vrije Universiteit   zou moeten geschieden, en de praktische kant van het predikantswerk aan de van origine (in 1854 opgerichte) Afgescheiden Theologische School in Kampen. Dat was voor de broeders van de Christelijke Gereformeerde Gemeente ronduit onacceptabel. ‘Kampen’ diende een volledige en volwaardige opleiding te blijven. Men was in christelijke gereformeerde kringen tóch al bang dat ‘Kampen’ zou worden platgewalst door de VU.

Na mondelinge en schriftelijke onderhandelingen kon uiteindelijk op 3 februari 1893 besloten worden tot ineensmelting. De classis keurde de eenwording op 24 mei 1893 goed; deze datum wordt beschouwd als het officiële ontstaan van ‘De Gereformeerde Kerk te Zwartsluis’.

De gezamenlijke kerkbouw.

De Cingelkerk met pastorie.

De samengevloeide gemeenten telden in 1893 volgens het gedenkboek van Zwartsluis ongeveer 1.900 zielen. Het christelijke gereformeerde kerkje aan de Nieuwesluis was weliswaar nog niet eens vijftig jaar oud, maar desondanks niet meer geschikt om de omvangrijke gemeente te kunnen bergen. Bovendien was de bouwkundige staat niet om over naar huis te schrijven, kortom de kerk was ‘klein en vervallen’. De kerkenraad benoemde een bouwcommissie van zes personen, die – heel verstandig – bestond uit drie leden van de vroegere kerk A en drie van de vroegere kerk B. De commissie wist ook een goede locatie voor de kerk: bij de nieuwe pastorie op het Cingel. Na enige onderhandelingen werd daar uiteindelijk voor fl. 1.500 een perceel grond gekocht.

De voorgevel van het kerkje aan de Nieuwesluis (foto: BeleefZwartsluis.nl).

Architect De Groot, die in zijn woonplaats Leeuwarden al eerder een kerk gebouwd had, maakte de plannen, die natuurlijk wel gefinancierd moesten worden. Vandaar dat de kerkenraad de gemeenteleden vroeg bij te dragen terwijl ook een obligatielening werd uitgeschreven ten bedrage van fl. 27.000 tegen 4% rente, waarbij men kon intekenen op stukken van fl. 100. Zo hoog waren de bouwkosten ook ongeveer, want de laagste van de negen inschrijvers – aannemer H. Timmer uit Meppel – berekende voor de hele klus bijna fl. 20.000 terwijl smid L. de Goede voor fl. 650 en schilder Estié voor bijna fl. 1.200 aan de slag gingen.

De Cingelkerk (foto: Reliwiki).

De kerkdiensten werden zolang met toestemming van de burgerlijke gemeente gehouden in de sinds 1887 leegstaande voormalige christelijke school aan de Nieuwesluis (in die tijd werd immers de nieuwe school aan de Zomerkade gebouwd), de vrouwen in het ene lokaal, de mannen in het andere, net als in de Doleantietijd. In de zomer en het najaar van 1893 werd de nieuwe kerk gebouw nadat de beide predikanten, ds. Miedema en ds.  Segboer, de ‘eerste steen’ gelegd hadden.

Op 24 december 1893 werd de statige nieuwe kerk in gebruik genomen. Ds. Segboer schreef: ‘(…) In dit ruime bedehuis, geheel voor rekening der kerk gebouwd en voor hetwelk zij getoond heeft gaarne haar vrijwillige offers te brengen, mocht nu de vereenigde Gereformeerde Kerk voor het eerst in haar geheel saamkomen. Hartverheffend was de aanblik der saamvergaderde gemeente die, in buitengewoon grooten getale opgekomen, gemeenschappelijk den Heere lof zong met de woorden van psalm 68 vers 13: Hoe vrolijk gaan de stammen op / naar Zions godgewijden top. De bizondere goedkeuring des Heeren over de Vereeniging Zijner Kerke, ook over het bouwen van dit bedehuis en mede over dit eerste saamzijn, werd kennelijk ervaren, en algemeen moest men getuigen: ‘De Heere heeft groote dingen onder ons gedaan, dies zijn wij verblijd’.

Ds. Segboer hield de preek naar aanleiding van psalm 133 vers 1: ‘Zie, hoe goed, hoe lieflijk is het, dat broeders samenwonen’. Ongetwijfeld heeft men die psalm vervolgens ook uit volle borst gezongen.

De kerk van de Kruisgezinden aan de Nieuwesluis werd na buitengebruikstelling als bedehuis verbouwd als verenigingsgebouw (foto: ‘De Afscheiding van 1834 in Ovearijssel’).

Het oude kerkje aan de Nieuwesluis kon dus verkocht worden. Vandaar dat de kerkenraad als verkoopprijs fl. 7.500 vaststelde, waardoor echter  een uitgebracht bod van fl. 5.000 niet doorging. Vandaar dat uiteindelijk besloten werd voor fl. 380 een kleine verbouwing te laten uitvoeren. Daardoor kon het gebouwtje nog vele jaren lang dienst doen als verenigingsgebouw.

De Cingelkerk gerestaureerd (1988-1990).

  • Het doel van dit verhaal, het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Zwartsluis beschrijven, is hiermee voltooid. Ds. Segboer hield op 13 mei 1900 zijn laatste preek in Zwartsluis, omdat hij predikant werd in de kerk van Voorthuizen, terwijl ds. Miedema op 22 oktober 1904 overleed. Na hen kwamen achtereenvolgens vele andere predikanten naar Zwartsluis. Die geschiedenis is te lezen in het interessante gedenkboek ‘Van Voorgaande Dingen’.
De Cingelkerk stond van 1988 tot 1990 in de steigers (foto: ‘Jubileumuitgave 1893-1993’).

Wat de Cingelse kerk betreft nog het volgende: in de jaren 1988 tot 1990 werd het bedehuis  in- en vooral extern ingrijpend gerestaureerd. Na grondig onderzoek was gebleken dat – wat het exterieur betreft – scheurvorming in de muren was ontstaan al werd dat  gelukkig niet veroorzaakt door mankementen aan het fundament, en dat verder vooral de bovenkant van de voorgevel en de toren in slechte staat verkeerden. De restauratie werd in maart 1989  begroot op fl. 650.000, reden waarom de gemeenteleden via een circulaire door de restauratiecommissie gevraagd werd mee te helpen. Eind april bleek dat er aan eenmalige toezeggingen al fl. 223.500 binnengekomen was, terwijl de kerkelijke bijdragen tot op dat moment met fl. 17.600 verhoogd waren en aan renteloze rekeningen fl. 18.100 bijeengebracht was.

Het interieur van de Cingelkerk na de restauratie (foto: Reliwiki).

Om activiteiten te bedenken (en te organiseren) om geld bijeen te brengen voor de verbouw werd op 20 juni 1989 door ds. O. Doorn (*1947), als voorzitter van de kerkenraad, een activiteitencommissie geïnstalleerd, al snel omgedoopt tot ‘Comité De Cingelse Kerk’. Men wilde de gemeenteleden niet weer om geld vragen, maar activiteiten organiseren die geld opbrachten. Zo werden bijvoorbeeld een bazaar gehouden, een sinaasappelactie, werden folders ingepakt voor een reclamebedrijf, en natuurlijk werd een oud-papieractie gehouden (waarvoor achter de kerk permanent een container geplaatst werd), verder kon men indien gewenst voorgedrukte brieven versturen aan vrienden en kennissen met het verzoek geld te doneren, werden pleisters ingepakt, enzovoort. Ook gemeenteleden in het nabij gelegen Belt-Schutsloot, die beschikten over een eigen kerkgebouwtje, vergaten de restauratie van de moederkerk niet, maar gaven royaal. Vele kleintjes maakten één grote, want per 1 juni 1990 was de totaalstand fl. 340.852, inclusief de verhoogde kerkelijke bijdragen, de renteloze leningen, collecten, giften en subsidies!

Zo kon in 1990 de vernieuwde Cingelse kerk weer in gebruik genomen worden. De indrukwekkende kerk doet nog steeds dienst als bedehuis van de Gereformeerde Kerk te Zwartsluis.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Zwartsluis.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Zwartsluis tussen 1906 en 2016 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

O. Doorn e.a., Een tijd om te bewaren. De restauratieperiode van de Gereformeerde Kerk te Zwartsluis in 1988-1990. Zwartsluis, 1990

O. Doorn, R.D. Leenman e.a., Jubileumuitgave 1893-1993. 100 jaar Gereformeerde Kerk Zwartsluis. Zwartsluis, 1993

Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

R.D. Leenman, Van Voorgaande Dingen. Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Zwartsluis. Zwartsluis, 1991

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Overijssel, deel 1, de Classis Zwolle. Groningen, 1984

© 2020. GereformeerdeKerken.info