De Gereformeerde Kerk te Zwartsluis (2)

3. De tweede Christelijke Afgescheidene Gemeente (1864-1869).

( < Naar deel 1 )  – In juni 1864 werd op de classis Zwolle door een afgevaardigde uit Genemuiden  meegedeeld dat mensen uit Zwartsluis graag wilden dat in hun dorp een Christelijke Afgescheidene Gemeente zou worden geïnstitueerd.

Ds. W. Coelingh (1826-1895) werd samen met ds. Westrik door de classis belast met de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Zwartsluis.

Ze hadden spijt dat ze zo lang  ‘hadden rondgezworven buiten het echte standpunt der kerk’. De classis ging akkoord met de kerkinstituering. Twee predikanten werden aangewezen om het besluit uit te voeren, namelijk ds. W. Coelingh (1826-1895) van Genemuiden en ds. T. Westrik (1823-1886) van Staphorst. Ze organiseerden op 22 november 1864 in Zwartsluis een samenkomst met de toekomstige leden om ambtsdragers te kiezen. Door de manslidmaten werden als ouderling gekozen de veehouder Hillebrand Kragt en de landbouwer Willem Ester. Diakenen werden de kleermaker Roelof Wagter en schoenmaker Jan van den Bongaard.

Ds. T. Westrik (1823-1886) institueerde de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwartsluis in 1864. Van hem is geen foto bekend, wel van zijn grafsteen in Beilen (foto: Online-begraafplaatsen.nl).

Men liet er ook daarna geen gras over groeien, want al de volgende dag, 23 november, werden de verkozenen in hun ambt bevestigd. Ds. Coelingh preekte toen over Lucas 12 vers 32: ‘Vrees niet, gij klein kuddeken; want het is uws Vaders welbehagen u het koninkrijk te geven’. Na de preek was het ds. Westrik (van hem is geen portret bekend) die de ouderlingen en diakenen in het ambt bevestigde. Daarmee was de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwartsluis een feit.

Uit: ‘De Bazuin’, 9 december 1864.

Opmerkelijk is de mededeling in De Bazuin  over de herkomst van de gemeenteleden: de meesten waren namelijk afkomstig uit de plaatselijke Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis! Ze verlieten dus de prediking van ds. Korbee, die daar toen predikant was. Maar ze verklaarden uitdrukkelijk dat ze niets tegen zijn prediking hadden, integendeel, hun wens was dat ze zich weer wilden herenigen met de hoofdstroom uit de Afscheiding van 1834, namelijk de Christelijke Afgescheidene Kerk, waar ze in 1838 uitgetreden waren. Ook vonden ze dat de eerste voorgangers van de landelijke Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis niet op wettige wijze in het ambt gekomen waren en ze hen dus niet konden erkennen.

Ds. Luitsen J. Dijkstra (1798-1871).

In de jonge Christelijke Afgescheidene Gemeente was het niet altijd rustig. Ouderling Ester gaf aanvankelijk problemen, die echter gelukkig – zij het na veel moeite – uiteindelijk opgelost werden onder leiding van de te hulp geroepen ds. Luitsen Dijkstra (1798-1871) van Steenwijk; ds. Dijkstra had bij sommigen veel gezag, want hij was in de Afscheidingstijd nog vriend en medestrijder geweest van de eerste Afgescheiden predikant in Nederland, ds. H. de Cock (1801-1842).

Een predikant beroepen – daarover werd in september 1866 gesproken – was naar de mening van de kerkenraad vooralsnog niet nodig, omdat in Zwartsluis geregeld studenten kwamen preken van de in 1854 opgerichte Theologische School in Kampen. Dat was zowel gemakkelijk als goedkoop.

Ds. W.S. Veltman (van 1868 tot 1870).

Maar ruim een half jaar later kwam men toch tot het inzicht dat  een predikant moest worden beroepen, omdat de zondagse preek slechts een klein onderdeel van het predikantswerk was. Daarom besloot de kerkenraad over te gaan tot het beroepen van de 23 jaar jonge kandidaat W.S. Veltman (1845-1922), die het aannam en op 11 oktober 1868 intrede deed. “Hij was een man singulier in alles. Singulier was zijn voorkomen. Singulier waren ook zijn gaven. Alle gemaaktheid was hem vreemd. Hij gaf zich op den preekstoel zoals hij was. Eenvoudig sprak hij, maar met heilig vuur, helder, dikwijls origineel. Singulier was hij als vriend, als mens, als Christen. Een man van rotsvast geloof, levende hoop en vurige liefde”.

Ds. W.S. Veltman (1845-1922) op latere leeftijd.

De Christelijke Gereformeerde  Gemeente te Zwartsluis (1869).

Landelijk waren de synodes van de Christelijke Afgescheiden Kerk en van de Gereformeerde Kerk onder ‘t Kruis al sinds de jaren ’50 – zij het toen nog heel summier en heel soms – bezig te zien of men tot hereniging komen kon. Uiteindelijk lukte het op 18 juni 1869, toen de officiële eenwording van beide kerkverbanden werd geproclameerd. De synodes hadden besloten dat de kerknaam  in het vervolg zou zijn: Christelijke Gereformeerde Kerk. Dat was de reden dat ook in Zwartsluis kort daarna, op 6 juli 1869, een gezamenlijke kerkenraadsvergadering van beide gemeenten gehouden werd in de kerk van de Kruisgemeente aan de Nieuwesluis.

De voorgevel van de kerk van de Kruisgemeente aan de Nieuwesluis, waar de gezamenlijke kerkenraadsvergaderingen gehouden werden  (foto: BeleefZwartsluis.nl).

Ds. Veltman was voorzitter. Hij vroeg de aanwezige mannenbroeders of ze elkander als kerkenraden van de Kerk van Christus erkenden. Daarop antwoordden alle kerkenraadsleden met een volmondig ‘ja’. Men stond op en reikte elkaar plechtig de broederhand. Toen iedereen weer zat, kwamen de financiën ter sprake, en daaruit kon men zonder problemen afleiden dat twee predikanten voor de verenigde gemeente teveel van het goede zou zijn. Toch vroeg men voor de zekerheid aan de kerkenraad van de Kruisgemeente of men akkoord ging met het predikantschap van ds. Veltman in de gefuseerde gemeente (ds. Korbee was immers het jaar daarvóór al overleden).

Ds. K. Kleinendorst (1820-1892) bedankte twee keer voor een beroep naar Zwartsluis.

Er ontrolde zich toen een merkwaardig schouwspel. De kerkenraad van de Kruisgemeente wilde daarover eerst zijn manslidmaten raadplegen, maar men wilde ook nog een keer spreken met de al eens eerder door hem tevergeefs beroepen ds. K. Kleinendorst (1820-1892) van Putten. Dat was natuurlijk min of meer een klap in het gezicht van ds. Veltman. Ds. Kleinendorst bedankte echter opnieuw. En ds. Veltman besloot kort daarop een beroep aan te nemen naar de gecombineerde gemeente van Onstweddermussel-Stadsmusselkanaal. Hij nam enkele maanden later, op 29 november, afscheid van zijn gemeente te Zwartsluis.

Met andere woorden: de beide gemeenten verenigden zich weliswaar tot Christelijke Gereformeerde Gemeente, maar men zat nu zonder predikant.

4. De Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869-1893).

Ds. J.F. Petersen (van 1869 tot 1870).

Slechts heel kort was de volgende predikant in Zwartsluis werkzaam. Het was ds. J.F. Petersen (1830-1870) van Nijeveen. Op 5 december 1869 deed hij intrede in de kerk van Zwartsluis, maar hij overleed op 30 oktober 1870 ‘na een kort, smartelijk lijden’. Van hem is geen portret bekend.

Ds. W.F. Postmus (van 1871 tot 1881).

Ds. W.F. Postmus (1821-1907).

Tien jaar lang was ds. W.F. Postmus (1821-1907) van Bodegraven in Zwartsluis werkzaam, nadat hij op 19 maart 1871 door ds. O.C. Doornbos (1826-1892) van Genemuiden  in het ambt bevestigd werd. Ds. Postmus deed intrede met een preek naar aanleiding van 1 Cor. 1 de verzen 22 en 23. Van hem wordt verteld dat hij ‘een gezonde Schriftverklaring gaf,  een levendige voordracht had en dat hij in zijn prediking een aangrijpende toepassing der Waarheid op het praktische leven’ gaf.

Natuurlijk hield de kerkenraad voortdurend toezicht op de handel en wandel van de gemeenteleden. Net als elders werden geregeld overtredingen van een van de tien geboden geregistreerd. Zo was een lid van de gemeente aangesteld als tolgaarder, waarbij hij ook op zondag moest werken. De zondagsrust was hier in het geding, dus werd hij onder censuur gesteld. Hetzelfde gold voor schippers die hun vracht zonder noodzaak op de dag des Heeren verscheepten. Een ander verkocht loten: dat mocht niet want aan een loterij meedoen werd geacht niet in overeenstemming te zijn met de belijdenis; een ander gemeentelid had stiekem een aantal turven gestolen van een stapel die ‘eens anders was’, waarvoor de rechter haar veroordeelde tot vijfenvijftig dagen brommen. Zodra ze weer op vrije voeten kwam en zij voor de kerkenraad schuldbelijdenis had gedaan, werd de op haar toegepaste kerkelijke censuur opgeheven.

Wanneperveen.

Ds. K. Kreulen (1833-1901) mocht in Wanneperveen niet voorgaan, vond de kerkenraad.

In 1872 had een aantal in Wanneperveen woonachtige gemeenteleden besloten naar de bijeenkomsten van oefenaar Jan Visscher in Meppel te gaan. Hoewel ds. Postmus hun het zondige van hun daad onder ogen gebracht had, gingen ze daarmee gewoon door. De kerkenraad had echter wel begrip voor hun handelen, omdat de afstand tussen Wanneperveen en Zwartsluis behoorlijk groot was, en daarom werd hun meegedeeld dat de kerkenraad hun onderlinge samenkomsten door de vingers zou zien, mits…  ze Visscher niet lieten voorgaan. Maar of het er beter van werd toen ze ds. K. Kreulen (1833-1901) lieten voorgaan? De kerkenraad vond van niet, ‘want deze Leeraar was vroeger [in 1869] om zijn onzedelijk gedrag uitgesloten uit onze kerk’.

Ds. Postmus kreeg ondertussen steeds meer last van zijn  borstkwaal, wat hem in zijn arbeid danig hinderde. Hoewel de dokter hem aangeraden had zijn predikantswerk aan de wilgen te hangen, werkte hij nog een jaar door, maar moest uiteindelijk toch in 1881 emeritaat aanvragen. Op 13 maart dat jaar nam hij afscheid van zijn gemeente; gedurende zijn ambtsperiode had in de gemeente een betrekkelijke rust geheerst.

Ds. J. Miedema (van 1882 tot 1904).

Ds. J. Miedema (1838-1904).

Nadat ds. Postmus met emeritaat gegaan was nam de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand. Een beroep werd uitgebracht op ds. J. Miedema (1838-1904) van Musselkanaal; dit werd door hem aangenomen en afgesproken werd dat hij op 30 april 1882 in het ambt bevestigd zou worden. Maar… door storm en hoog water kon hij Zwartsluis niet tijdig bereiken, zodat de bevestiging en intrede een week later, op zondag 7 mei, plaatsvonden.

“Hij was een man van studie en van veelzijdige kennis, dogmaticus bij uitnemendheid, hij was thuis in alle leerstelsels van afwijkende richting en kon het on- en bijgeloof in al hun holheid en naaktheid aan de kaak stellen. Hij was geen politicus, niet op de hoogte van de sociale vraagstukken, en ook zelfs niet van de kerkelijke kwesties van den dag, maar studeeren, preeken en catechiseeren was zijn lust en zijn kracht. Diepte van opvatting, ernst en getrouwheid kenmerkten zijn prediking. (…) Eigenaardig was zijn methode van catechiseeren, maar het doel: grondige kennis der geloofswaarheden, werd bereikt. (…) Doch ook als herder had de gemeente hem lief en waardeerde zij hem in het huis- en krankenbezoek, om zijn tact in het ontdekken der zielen en het aanwijzen van klippen in het geestelijk leven”, zo schreef  E. de Boer in een In Memoriam.

De Christelijke School.

Meester W. Kroeze heeft voor het christelijk onderwijs heel veel betekend.

Al eerder vertelden we over de christelijke school, waar meester J. Postma in 1867 werd aangesteld. Deze vertrok echter in 1871 naar Biggekerke en werd achtereenvolgens opgevolgd door de onderwijzers De Beyl, Everts, Kramer en, in 1883, door meester W. Kroeze. Deze was daarvóór al werkzaam geweest als hulponderwijzer in Kampen, Utrecht en in Amsterdam, aan dezelfde school waar de later zo bekende F.C. Wijle (1831-1890) werkzaam was voordat deze naar Uithuizermeeden vertrok.

Onderwijsvernieuwing…

In 1878 voltrok zich op onderwijsgebied een belangrijke gebeurtenis: de invoering van de nieuwe onderwijswet van minister Kappeyne van de Coppello. Deze wet zorgde voor een groot aantal verbeteringen van het onderwijs, die echter voor de christelijke scholen de nekslag konden betekenen. Deze kregen immers geen subsidie, en de invoering van de vernieuwingen zou veel geld kosten. Die kosten kwamen dus voor rekening van de ouders.

Hoofdonderwijzer N.M. Feringa (1820-1886), een van de organisatoren van het Volkspetitionnement van 1878.

Om dat te voorkomen werd in 1878 een grote landelijke handtekeningenactie gehouden (bekend als het ‘Volkspetitionnement’), waarbij vooral dr. A. Kuyper (1837-1920) en hoofdonderwijzer N.M. Feringa (1820-1886) de leiding hadden. Honderdduizenden handtekeningen werden aan de koning aangeboden om te voorkomen dat hij de wet tekende. Dat deed hij op 17 augustus 1878 toch. De comités, die de actie plaatselijk hadden uitgevoerd, verenigden zich nog hetzelfde jaar tot wat we later zijn gaan kennen als de ‘Unie School en Evangelie’. Elk jaar op 17 augustus hielden de scholen in het vervolg een collecte in eigen dorp of stad, zodat de landelijke opbrengst ten goede kon komen van christelijke scholen die door de nieuwe onderwijswet in financieel zwaar weer kwamen. Ook in Zwartsluis kwam zo’n plaatselijk comité.

De aanbieding van de honderdduizenden handtekeningen aan de koning (1878).

Een ‘gereformeerde school’.

De nieuwe wet had voor de school in Zwartsluis zeer nadelige consequenties. Schoolinspecteur Lubach had namelijk meegedeeld dat de qua ruimte te kleine school met haar 150 leerlingen er slechts 100 mocht tellen. Men besloot na allerlei overwegingen een grotere school te bouwen, maar dan in samenwerking met de hervormden. Dat kwam goed uit, omdat men in de hervormde gemeente al enkele jaren voor een eigen ‘school op gereformeerde grondslag’ spaarde.

Op 22 mei 1885 werd – na de nodige voorbereidingen – een vergadering gehouden van beide complete kerkenraden. Ds. Miedema was voorzitter. Allereerst werd de grondslag vastgelegd, namelijk door aansluiting te zoeken bij de Vereeniging voor Gereformeerd Onderwijs. Beide kerken zegden bedragen toe om een stichtingskapitaal te vormen: de hervormde gemeente voteerde fl. 2.400, de Christelijke Gereformeerde Gemeente fl. 1.600. Tenslotte werd een bestuur gekozen, bestaande uit vijf personen van elke kerk. De school kreeg de naam: ‘School met den Bijbel op Gereformeerde Grondslag’. Op 8 september 1885 werden de statuten koninklijk goedgekeurd. Onderwijzers moesten voor de kerkenraad beloven de gereformeerde belijdenisgeschriften te gehoorzamen.

Besloten werd toen aan de Zomerdijk een nieuwe grotere school te bouwen, waarvoor men aan giften ruim fl. 6.200 bijeen wist te krijgen. Het plan van architect J. Emmink uit Meppel werd voor fl. 7.500 gerealiseerd door aannemer H. Mars.

Het eerste schoolhoofd was de legendarische meester W. Kroeze, die later in Drachten en omgeving wereldbekend werd door zijn fiere verschijning te paard, waarmee hij de Zuidoosthoek van Friesland doortrok ten dienste van het christelijke onderwijs. De nieuwe school in Zwartsluis werd vermoedelijk in 1887 in gebruik genomen.

Een oude ansicht van de in 1887 gebouwde christelijke school aan de Zomerdijk.

Een Dolerende school.

Maar toen kwam de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk, die ook in Zwartsluis plaatsvond  (waarover later meer). In elk geval klopte de kerkelijke vertegenwoordiging in het schoolbestuur toen niet meer, want vier hervormde bestuursleden gingen met de Doleantie mee, traden af en werden vervangen. Ogenblikkelijk werd door de Dolerenden een nieuwe schoolvereniging opgericht met de naam ‘De Gereformeerde School’. Voorgesteld werd de nieuwe school aan de Zomerdijk met huid en haar over te doen aan de Dolerende vereniging. Na enig verzet van onder anderen de hervormde predikant ds. L.M. van Noppen besloot de ledenvergadering daar echter toch toe, met 67 stemmen voor en vijf stemmen tegen.

De laatste jaren van de Christelijke Gereformeerde Gemeente.

Natuurlijk hielden ds. Miedema en zijn kerkenraad de gemeenteleden ondertussen goed in de gaten. Ze traden op zodra een van de tien geboden overtreden werd. Zo waren er leden die teveel aan Bacchus offerden, of die met hun grijpgrage vingers zich aan andermans eigendommen vergrepen, of  de kerkdiensten verzuimden. Sommigen werden onder censuur geplaatst. Zelfs waren er na verloop van tijd enkele gemeenteleden die het waagden bij de Dolerenden ter kerke te gaan! Daar hadden ze namelijk ook goeie dominee: ds. K. Fernhout (1858-1953), waar men graag naar luisterde. Maar de christelijke gereformeerde kerkenraad vond dat strafwaardig en als men zijn vermaning in de wind sloeg werd men uit de lidmatenboeken van de Christelijke Gereformeerde Gemeente geschrapt, al werd die houding later wat soepeler.

De Dolerende predikant ds. K. Fernhout (1858-1953).

Hoog tijd dus om enkele jaren terug te gaan in de geschiedenis, om te zien wat de oorzaak en de gang van zaken was bij de ‘tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk’!

Naar deel 3 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info