De Gereformeerde Kerk te Zwartsluis (1)

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk te Zwartsluis in de provincie Overijssel werd op 24 mei 1893 geïnstitueerd, door de samenvoeging van de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende).

Kaart: Google.

Maar dat is iets te eenvoudig gezegd. Want de in 1869 door een landelijke kerkenfusie tot stand gekomen Christelijke Gereformeerde Gemeente van Zwartsluis bestond voordien uit de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis (geïnstitueerd op 19 december 1847) en de op 23 november 1864 opnieuw geïnstitueerde  Christelijke Afgescheidene Gemeente; deze was eerder namelijk al in 1836 gesticht, maar het jaar daarop teniet gegaan. We gaan de verschillende gemeenten stuk voor stuk bij langs, om op die manier een duidelijk overzicht te krijgen.

‘Conventikels’.

Net als op veel andere plaatsen werden in de eerste decennia van de negentiende eeuw, door  een groepje hervormde gemeenteleden, in Zwartsluis huisgodsdienstoefeningen gehouden, ook conventikels genoemd. Deze bijeenkomsten werden gehouden buiten de officiële kerkdiensten in de hervormde kerk om. Kennelijk kwam de eerste Christelijke Gereformeerde Gemeente daaruit voort.

… buiten de diensten in de hervormde kerk om …. Hierboven een oude ansicht van het interieur van de hervormde gemeente te Zwartsluis.

1. De eerste ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ (1836-1837).

Over die eerste Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwartsluis is heel weinig bekend. Weinig meer zelfs dan het feit dat op de Overijsselse Afgescheiden provinciale vergaderingen in 1836 en ’37 twee afgevaardigden van de gemeente te Zwartsluis aanwezig waren. Maar daarna was het afgelopen. Want in 1838 deed zich in de landelijke Afgescheiden gelederen een kerkscheuring voor, die zich de jaren daarna uitbreidde. Er waren onder meer meningsverschillen over de vraag welke kerkorde de Afgescheidenen moesten aannemen en ook was er onenigheid over het wel of niet vragen van erkenning bij de overheid. Daarnaast speelden ook leergeschillen een rol.

Hoe dan ook, het jaar 1838 kan worden aangemerkt als het jaar waarin de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwartsluis teloor ging, omdat de meerderheid van de gemeenteleden zich namelijk aansloot bij het nieuwe (kleine)  landelijke kerkgenootschap dat uit de scheuring voortkwam: de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Ze woonden zoveel mogelijk de diensten bij  van W.W. Smitt (1804-1846), de ‘Kruisgezinde’ oefenaar, sinds 1840 ‘predikant in algemene dienst’ en vanaf 1841 predikant te Zalk), W.W. Smitt (1804-1846).

Een oude ansicht van de Binnenhaven te Zwartsluis, lang geleden.

De ‘Kruisgezinden’  keerden zich tegen het aannemen van een andere kerkorde dan de aloude Dordtse Kerkorde. Ook weigerden de ‘Kruisgezinden’ bij de overheid erkenning voor hun gemeente te vragen, onder meer omdat men dan de erenaam ‘gereformeerd’ niet meer mocht gebruiken. De benaming ‘gereformeerde kerk’ kwam volgens de overheid namelijk toe aan de Nederlandsche Hervormde Kerk; want zo heette de hervormde kerk immers voordat de overheid in 1816 een reorganisatie in de kerk doorvoerde. Daarbij werd de Dordtse Kerkorde afgeschaft en een nieuwe, het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk, ingevoerd. Ook werd door de overheid het zingen van liederen uit de hervormde bundel ‘Evangelische Gezangen’ verplicht gesteld.

De regering had na de Franse tijd een nieuwe gezangenbundel in de kerk ingevoerd: de ‘Evangelische Gezangen’.

De kleine minderheid van de resterende Afgescheidenen in Zwartsluis sloot zich niet aan bij de Kruisgezinden, maar bezocht de conventikels weer, de onderlinge huissamenkomsten, waar men uit de bijbel las, psalmen zong, luisterde naar een preek van een zeer orthodoxe dominee uit lang vervlogen tijden en waar men met elkaar sprak over het geloofsleven.

2. De ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’ (1847-1869).

In Zwartsluis werd niet direct in 1838 een Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis geïnstitueerd. Dat gebeurde pas jaren later, namelijk in 1847, toen – zo zegt het eerste notulenboek van de ‘Kruisgemeente’ – men ‘overging uit de Hervormde kerk naar de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’.

Van oefenaar naar predikant.

Oefenaar / ds. C. Kloppenburg (1813-1876).

Een predikant had men voor de instituering van de Kruisgemeente nog niet, want ‘de kleine veragte schare’ kwam sinds eind 1846 bijeen in de woning van Cornelis Jacobszoon Kloppenburg (1813-1876), die in de samenkomsten als oefenaar voorging. Maar omdat zijn preken door velen gewaardeerd werden,  wilde men oefenaar Kloppenburg  graag officieel voorganger, predikant, maken, en kwam men bovendien op het idee de bijeenkomsten vastomlijnder te maken en een gemeente te institueren. Men begon met het huren van de schuur van scheepstimmerman Evert Lier, staande aan de Nieuwesluis. De schuur zat tot de nok toe vol als Cornelis Kloppenburg voorging. Het was toen geen ’kleine schare’ meer. Althans zo leek het. Want toen puntje bij paaltje kwam, men een eigen gemeente zou gaan stichten en de leden zich dus moesten losmaken van de hervormde kerk, bleek het hemd nader dan de rok: dertien personen deden dat bij schrijven van 11 november 1847, maar de rest keerde terug naar de vaderlandse kerk.

Ds. W.W. Smitt (1804-1846), een van de leidende figuren in de Kruiskerken.

Bijna een week later, op 16 november 1847, ondertekenden vijfentwintig personen de schriftelijke verklaring zich te willen aansluiten bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Zij voegden zich dus bij de zogenoemde ‘Smittsgezinden’, genoemd naar de al genoemde ds. W.W. Smitt, die een leidende figuur was bij de vorming van de landelijke Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis.

De volgende stap was om in Zwartsluis de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te institueren. Maar hoe moest dat? De kerkenraad besloot oefenaar Kloppenburg naar ds. C. van den Oever (1802-1877) in Rotterdam te sturen, de man die later ‘de paus van de Kruisgezinden’ genoemd werd. Kloppenburg moest hem vragen wat ze moesten doen om officieel bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis te mogen behoren. En ook vroegen de Zwartsluizer broeders aan Van den Oever om oefenaar Kloppenburg ook even in het ambt van predikant te bevestigen en naar Zwartsluis te komen om leiding te geven aan het kiezen van een kerkenraad.

Ds. C. van den Oever (1802-1877).

Op 22 november 1844 vertrok oefenaar Kloppenburg naar Rotterdam en op de 27ste van die maand was hij weer in Zwartsluis terug. Ds. Van den Oever had hem het advies meegegeven dat men zich pas bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis kon aansluiten als er een geïnstitueerde gemeente was. Vandaar dat ze eerst – na een ‘biduur’ te hebben gehouden – een aantal ambtsdragers moesten kiezen, die later door een ‘wettige leeraar’ in het ambt bevestigd zouden worden.

De Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis geïnstitueerd (1847).

Dus werd er eerst een biduur gehouden, ongetwijfeld in de schuur van Evert Lier, waar vervolgens door de manslidmaten ouderlingen en diakenen gekozen werden. Als ouderlingen werden verkozen: ‘de voortdurende voorganger’ Cornelis Kloppenburg, en Pieter de Boer als ‘regerende ouderling’. De aangewezen diakenen waren: bakker Jan Smit Jzn., T. Bolink en G. Keiser. Jacob Gisolf werd boekhouder (in de notulen ‘scriba’ genoemd), terwijl Koender Pott als kerkmeester aangesteld werd. Vervolgens vroeg men ds. Van den Oever hoogstpersoonlijk vanuit Rotterdam naar Zwartsluis te komen om de ambtsdragers te bevestigen. Dat beloofde hij. En zo kwam ds. Van den Oever op vrijdag 17 december 1847 om 4 uur ’s middags in Zwartsluis aan.

Een ansicht van de Nieuwesluis te Zwartsluis, lang geleden (foto: Postcardsfrom.nl).

Wat hadden de broeders een ‘zielsverrijkende’ avond gehad, toen ze met de predikant uit Rotterdam om de tafel zaten! Zijn toespraak werd aandachtig gevolgd. En o, wat hadden vele Kruisgezinde medebroeders in Zwartsluis graag met hem willen praten over hun geestelijk leven! Maar helaas, de predikant kon zoveel tijd niet voor de gemeenteleden vrijmaken. Op zondag 19 december 1847 was het dan zover dat de gemeente geïnstitueerd zou worden! De schuur aan de Nieuwesluis was weer tot de nok toe gevuld met dorstigen naar het Woord, niet alleen uit Zwartsluis, maar uit de wijde omgeving! Ds. Van den Oever preekte die dag tweemaal en bovendien werd het avondmaal gevierd. Maar waar het allemaal om ging gebeurde ook: de ouderlingen en de diakenen werden  in hun ambt bevestigd, waarmee de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te Zwartsluis officieel geïnstitueerd was.

Onenigheid over de beroeping van oefenaar Kloppenburg.

Maar er moest natuurlijk ook een predikant komen. En wie kon dat beter zijn dan oefenaar Kloppenburg? Maar ouderling J. Estié en diaken J. Smit waren het daar helemaal niet mee eens: Kloppenburg mocht dan wel voorganger zijn, maar men wilde hem niet als predikant hebben. Vonden ze het te duur of achtten ze zijn opleiding te gering? Hoe dan ook, later bekeerden ze zich en tekenden de opgestelde beroepsbrief ook, nadat Kloppenburg had aangegeven zich te willen laten examineren om tot predikant te worden aangesteld.

Ds. Cors Noorduin (1780-1852) van Noordwijk aan Zee was een van de examinatoren van oefenaar Kloppenburg.

Vier dominees legden hem tijdens het examen op 28 maart 1848 het vuur na aan de schenen: ds. C. van den Oever natuurlijk, ds. C. Noorduin (1780-1852) van Noordwijk aan Zee, ds. W.H. van Leeuwen (1807-1882) van Den Helder) en ds. J. Plug (1824-1869) van Woerden zaagden hem over van alles door. Maar Kloppenburg slaagde! En nog dezelfde middag deed hij intrede, met een preek naar aanleiding van Filippenzen 1 vers 12: ‘Genade zij u en vrede‘ (etc.). Kloppenburgs verblijf in Zwartsluis was echter kort, want hij nam op 1 oktober 1849 al weer afscheid wegens vertrek  naar de kerk van Amsterdam.

Ds. W.H. van Leeuwen (1807-1882) examineerde oefenaar Kloppenburg ook.

Ds. J. Plug (van 1850 tot 1862).

Al heel snel kwam zijn opvolger naar Zwartsluis. Het was ds. J. Plug (1824-1869) inmiddels predikant in Apeldoorn, die het in Zwartsluis kennelijk goed bevallen was toen hij het examen van Kloppenburg afnam. Op 4 augustus 1850 deed hij intrede in Zwartsluis met een preek naar aanleiding van Ezechiël 3 vers 17. Zijn jaartraktement was fl. 520 met vrij wonen, een tuin en ‘vrije brand’. De tuin was van belang voor het verbouwen van voedsel, de ‘vrije brand’ hield in dat de turf voor de kachel door de kerkenraad betaald werd.

Ds. J. Plug (1824-1869).

Een eigen kerk (1850).

Tijdens het predikantschap van ds. Plug stroomden de nieuwe leden toe. In twee jaar tijd kwamen er meer dan zeventig nieuwe leden bij onder wie meerdere schippers, zodat de hervormde kerkenraad met recht constateerde dat ‘de Gemeente onder het Kruis hier zeer toeneemt’. Dat was dan ook de reden dat de kerkenraad merkte dat de timmerschuur van Evert Lier te klein werd! Men beraamde plannen om een eigen, grotere kerk te bouwen.

Kerkmeester Koert Pott kocht in 1850 voor eigen rekening een stuk grond met huis en tuin. Ds. Plug bewoonde een deel van dat huis al, terwijl Pott een stuk van de tuin voor kerkbouw bestemde. Toen konden de timmerlui Jan Beukers en Jan Korver Huisman aan de slag, nadat ds. Plug in augustus 1850 de eerste steen gelegd had. De aannemers vervaardigden ook de banken, waarvoor  ze fl. 380 rekenden. Het werk vorderde voorspoedig, want begin november 1850 werd het eenvoudige kerkje door ds. Plug in gebruik genomen met een preek over Psalm 27 vers 4 (“Weet toch dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep.“); het lied zal ongetwijfeld door de verzamelde menigte  ook gezongen zijn.

De voorgevel van de nieuwe Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis (foto: ‘BeleefZwartsluis.nl’)

Ds. Plug werkt niet mee aan ‘haat en nijd’.

Al snel kreeg ds. Plug een verzoek van een groep Afgescheidenen in Kampen, die problemen had gekregen met de plaatselijke Afgescheiden predikant, ds. Hoksbergen. Men vroeg ds. Plug een gemeente voor hen te stichten. Maar ds. Plug werkte daar niet aan mee.

Zijns ondanks ontstond in zijn eigen gemeente ophef over de acties van een pas bevestigde ouderling, Jan Kragt genaamd. Hij had kennelijk een persoonlijke vete met oefenaar Klaas Smit, die zo nu en dan in de Kruisgemeente in Zwartsluis voorging. Het probleem was dat Kragt vond dat Smit niet kon worden getolereerd als voorganger omdat hij zijn kinderen naar de ‘bedorven school’ liet gaan, waarmee hij de openbare school bedoelde.

Om een lang verhaal kort te maken: uiteindelijk oordeelde zelfs de Algemeene Vergadering van de Kruiskerken over de zaak, want Kragt was een volhouder! De mannenbroeders spraken uit dat Klaas Smit niet mocht worden afgezet als oefenaar zolang hij zijn kinderen naar een openbare school stuurde als er plaatselijk geen christelijke school bestond. De zaak liep zelfs zo hoog op, dat Kragt ‘een opgeruide menigte’ zover trachtte te krijgen dat ze Smit zouden verhinderen op de preekstoel te komen. Wát de Algemeene Vergadering later ook nog uitsprak, Kragt trok zich nergens iets van aan en kwam op een gegeven moment niet meer in de kerk. Hoe het verhaal verder ging weten we niet; hopelijk ging het niet verder.

De kerk van de Kruisgezinden aan de Nieuwesluis van opzij gezien (foto:  ‘De Afscheiding van 1834 in Overijssel’).

Er waren ook nog andere gemeenteleden die soms dwars lagen, zoals Jentje Koobs, die niet meer bij ds. Plug in de kerk kwam, maar naar de kerk van ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) in Kamperland ging, een predikant die een groep van ‘eigen’ gemeenten leidde. De kerkenraad mocht dan wel vinden dat ze dat niet moest doen, maar ze wilde naar de kerk van haar eigen keuze gaan. Ze zegde haar lidmaatschap van ds. Plugs gemeente later op.

De stichting van de christelijke school.

Op 1 oktober 1857 werd besloten een bijzondere school voor de Kruisgemeente op te richten. Dat had vooral te maken met de nieuwe schoolwet die op 8 januari 1858 in werking trad, waardoor vrijheid van onderwijs mogelijk werd, maar waarbij subsidie voorbehouden bleef aan de openbare scholen. De bouw van een school en de kosten van de inrichting, alsmede het salaris van de onderwijzer kwamen dus voor rekening van de Kruisgemeente zelf.

In deze boerderij te Zwartsluis was Hendrik Frugte in de kost (foto: ‘Mijn familieverleden’ over Hendrik Frugte).

Diaken Post vertrok in opdracht van de kerkenraad naar Amsterdam en vroeg Hendrik Frugte of hij interesse had om in Zwartsluis hoofdonderwijzer te worden. Hij had ruime onderwijservaring omdat hij elders al een schooltje had opgericht, hij de gereformeerde leer aanhing en al werkzaam was aan de zgn. ‘Haveloozenschool’ te Amsterdam.  Bovendien was hij lid van de Amsterdamse Kruisgemeente. ’t Kon niet mooier!

Hij zou  400 gulden per jaar verdienen, met vrij wonen. Daarvoor moest hij drie maal daags school houden (’s morgens, ’s middags en ’s avonds), maar op woensdag twee maal daags en op zaterdag eenmaal. En hij moest ook voorzingen in de kerk. Met dat laatste kon hij niet akkoord gaan, ‘uit hoofde van mijne zwakke stem’. Die arbeid werd toen aan iemand anders uitbesteed. Op  1 april 1858 begon meester Frugte met zijn werk, aanvankelijk in het kerkgebouw, maar later, toen de school klaar was, in de school. Meester Frugte schreef tijdens zijn verblijf in Zwartsluis onder meer leesboekjes voor de lagere school. Hij bleef tot de herfst van 1866 en vertrok toen naar Alkmaar.

Een van de boekjes die door meester Frugte geschreven werd.

Zijn opvolger, meester G. Bos uit Koudum kreeg het voor elkaar dat de kerkenraad op zijn verzoek in het woonhuis een bovenkamer maakte, maar toen hij vier maanden later desondanks naar Kampen vertrok kon de kerkenraad dat op het zachtst gezegd niet waarderen. Weliswaar kreeg meester Frugte toen het verzoek weer als hoofdmeester naar Zwartsluis te komen op een jaartraktement van fl. 600 (over zijn traktement had hij destijds geklaagd), maar Frugte keek wel uit en bleef in Alkmaar. Uiteindelijk werd toen meester J. Postma in oktober 1867 benoemd. In 1883 herdacht de school haar vijfentwintigjarig bestaan.

Grote problemen in Zwartsluis.

Het was eind jaren ’50 van de negentiende eeuw in de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis gedaan met de betrekkelijke rust. De moeilijkheden begonnen in Rotterdam c.q. Den Haag. Ds. C. van den Oever van Rotterdam –  ‘Paus der Kruisgezinden’ genoemd – werkte zich met ‘zijn heerszuchtig karakter’ in de nesten tijdens de beroepingsprocedure van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis van Den Haag. Hoewel het niet zijn eigen gemeente was – al was hij haar consulent – bemoeide hij zich zeer indringend met het beroepingswerk van die gemeente, omdat … hij zijn zoon, ds. A. van den Oever (1828-1906) van Oosterland,   daar op de preekstoel wilde hebben.

Ds. A. van den Oever (1828-1906).

Hij kreeg het weliswaar voor elkaar, maar niet op een kerkordelijk zuivere wijze. Daartegen maakten ouderling F. Boers en diaken P. Taal van Den Haag dan ook grote bezwaren. Zij werden  geschorst. De classis Rotterdam – waartoe de gemeente van Den Haag behoorde – bemoeide zich er ook mee en sneed Boers en Taal zelfs van de kerk af. Er ontstonden partijschappen van voor- en tegenstanders van ds. Van den Oever.

De bom barstte echter toen ds. Van den Oever zich op de Algemeene Vergadering van 1858 veroorloofde ‘woeste beschuldigingen’ te uiten en daarbij zulke ‘vreselijke woorden’ gebruikte dat de vergadering ‘er van ontzettede’ en enkele afgevaardigden de vergadering verontwaardigd verlieten. Een van hen was … ds. Plug van Zwartsluis. Maar ouderling Jan Smit en diaken Volkert van der Weiden uit Zwartsluis maakten duidelijk dat ze het juist met ds. Van den Oever eens waren! Ze beschuldigden hun predikant, ds. Plug,  openlijk van leugens. En ze waren boos over de woorden die ds. Plug gebruikt zou hebben: ‘Nu zal ds. Van den Oever eens goed op zijn kop hebben!’

Hoe dan ook, zo kwam de verdeeldheid vanuit de landelijke Algemeene Vergadering ook terecht in de kerkenraad van Zwartsluis…

Ds. C. van den Oever (1802-1877) werd ‘Paus van de Kruisgezinden’ genoemd.

Een scheuring… (1859).

Dit alles leverde in Zwartsluis een scheuring in de gemeente op. Want er waren ook ‘gewone’ gemeenteleden die het met ds. Van den Oever (c.q. het met ouderling Smit  en diaken Van der Weiden) eens waren. Ze onttrokken zich aan de kerkdiensten en gingen samen  zelf kerk houden. Natuurlijk ging de al eerder genoemde Jan Kragt daar ook in mee. Ze lieten predikanten voorgaan ‘die zelf scheurmakers waren’. Sterker, ze beriepen in 1860 zelfs een predikant, ds. M. Keulemans (1836-1902) van Woerden. Deze deed op 26 juni 1860 intrede. ‘Het is wel duidelijk dat de groep van ds. Keulemans de Kruisgemeente van Zwartsluis ernstige schade heeft toegebracht’. Zelfs het kiezen van ambtsdragers was in de Kruisgemeente van Zwartsluis bijna niet meer mogelijk ‘omdat de gemeente te klein was’ geworden.

De ‘volgelingen’ van ds. Van den Oever in Zwartsluis beriepen ds. M. Keulemans (1836-1902).

Ds. Plug vertrekt naar Amsterdam (1862).

Maar toen dominee Keulemans al in september 1861 naar Middelburg vertrok, verliep zijn gemeente in Zwartsluis; ‘we bespeuren er nog nauwelijks een levensteken van’.

Ds. Plug had het toen in Zwartsluis allemaal ook wel gezien en nam het beroep aan dat hij in 1862 van Amsterdam ontving. In juli 1862 nam hij afscheid van Zwartsluis met een preek naar aanleiding van 1 Petrus 5 de verzen 10 en 11: ‘De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke en fundere ulieden. Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen’.

Ds. P.J. Korbee (van 1862-1869).

De kerkenraad ging weer met het beroepingswerk aan de gang en kreeg ds. P.J. Korbee (1832-1868) van Oude Wetering  in het vizier. Met veertig stemmen voor en drie tegen werd door de manslidmaten besloten ds. Korbee te beroepen.

Ds. D. Klinkert (1818-1898) bevestigde ds. Korbee in het ambt.

Deze nam het beroep aan en deed op 7 december 1862 intrede in Zwartsluis, na door ds. D. Klinkert (1818-1898) van Zwolle en Zalk in het ambt bevestigd te zijn. Het jaartraktement bedroeg nog steeds fl. 600 met vrij wonen, tuin, brandstof en belasting (van hem is geen portret bekend). Hij was met ouderling J. van Veen in 1863 aanwezig op de Algemeene Vergadering in Amsterdam, waar onder veel meer ook besloten werd in het vervolg de toevoeging ‘onder ’t Kruis’ weg te laten. In het vervolg zou men slechts spreken van ‘Gereformeerde Kerk’, erkennende dat ‘wij weliswaar niet door de Staat erkend worden, maar desondanks door ’s Heeren goedheid groote voorrechten mogen genieten’, zoals het onbelemmerd mogen houden van de kerkdiensten; wat vroeger verboden was.

Zoals al opgemerkt was het groepje Zwartsluizer volgelingen van ds. Van den Oever vrijwel verdwenen; zo nu en dan werden enkele leden daarvan met spijt- en berouwbetuigingen weer tot de Kruisgemeente toegelaten. De periode van ds. Korbee was voor Zwartsluis een betrekkelijk rustige tijd, al heerste de cholera in het land, waarvoor men in Zwartsluis besloot elke woensdag een biddag te houden.

De laatste preek die ds. Korbee – van wie geen portret bekend is – gehouden heeft, handelde over Johannes 20 vers 26: ‘En na acht dagen waren Zijn discipelen wederom binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden’. Ds. Korbee had ongeveer zeven jaar in Zwartsluis gediend. Maar op 19 september 1868 stierf hij na een ziekte van twaalf dagen. Zijn begrafenis werd betaald door zijn gemeente.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info