De Gereformeerde Kerk te Doetinchem (2)

2. De Gereformeerde Kerk te Doetinchem.

( < Naar deel 1 )  – In de hervormde gemeente van Doetinchem werd in de jaren ’80 de kerkelijke strijd in Amsterdam door sommigen nauwgezet gevolgd. Het hervormde kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (1837-1920), De Heraut, gaf daarover meer dan voldoende informatie.

De hervormde Catharinakerk. lang geleden.

Verontrusting in de hervormde kerk.

Er bestond immers in het hele land verontrusting over de koers van de Hervormde Kerk. De grote macht van de Algemeene Synode en haar Synodale Commissie drong de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten ver op de achtergrond. En ook de oprukkende vrijzinnigheid was velen een doorn in het oog. A.s. predikanten moesten, voordat ze de preekstoel op konden, de zgn. ‘proponentsformule’ ondertekenen waarmee ze beloofden de belijdenisgeschriften te aanvaarden ‘voor zover’ ze overeenkwamen met de Bijbelse waarheid. Die formulering gaf hun alle ruimte om in hun prediking van die  Drie Formulieren van Eenigheid af te wijken.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

De overheersing door de Algemeene Synode en de oprukkende vrijzinnigheid in de kerk werden naar veler oordeel vooral veroorzaakt door de invoering (door de overheid!) van het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk, in 1816. De bestaande Dordtse Kerkorde werd tegelijkertijd eenvoudigweg afgeschaft.

Congressen…

De Heraut, april 1883.

Daarom was in 1883 in Amsterdam al eens de Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden  gehouden, georganiseerd door een aantal Amsterdamse kerkenraadsleden, onder wie dr. Kuyper. De Conferentie stond op het standpunt dat de predikanten de belijdenisgeschriften moesten aannemen niet ‘voor zover’, maar ‘omdat’ ze met de bijbel overeenstemden.

Het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (De Heraut) speelde een niet te onderschatten rol bij (de voorbereiding van) de Doleantie.

Van de voortgang van de kerkelijke strijd in Amsterdam en elders werd in De Heraut door hoofdredacteur A. Kuyper nauwgezet en vooral uitvoerig verslag gedaan. Uiteindelijk kwam het in Amsterdam tot een scheuring. De 75 kerkenraadsleden die zich tegen de vrijzinnigheid en tegen ‘het juk van de synodale hiërarchie’ verzetten werden afgezet. Trouwens, op andere plaatsen was het al eerder tot een breuk gekomen: in Kootwijk het eerst.

De Doleantie.

Hoe dan ook, in Amsterdam kwam het op 16 december 1886 in ieder geval tot de instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), die het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’ afzwoer en ‘opnieuw kracht en geldigheid verleende aan de Dordtse Kerkorde  van 1618-1619, ‘die nooit wettig was afgeschaft’, omdat ze namelijk in 1816 door de overheid gewoon aan de kant geschoven was ten gunste van het ‘Algemeen Reglement’. Het voorbeeld werd daarna door vele gemeenten of gemeenteleden gevolgd. Deze tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk zijn we de Doleantie gaan noemen.

De aankondiging van het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

In Amsterdam werd daarop van 11 tot en met 14 januari 1887 het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ gehouden, waar met 1.500 gelijkgestemden uit het hele land besproken werd hoe de Doleantie ook elders in het land doorgevoerd kon worden. Mondelinge en schriftelijke adviezen werden verstrekt, waaronder enkele Modellenboekjes  met voorbeelden van ‘alle formulieren en brieven die te schrijven zouden zijn’ om de Doleantie plaatselijk te regelen.

In Doetinchem.

Ook in Doetinchem waren hervormde gemeenteleden die een gereformeerde prediking zochten. Het punt was dat ze die in Doetinchem hadden! Daar stond namelijk ook de hervormde predikant ds. B.J. Westerbeek van Eerten (1817-1888), die orthodox preekte; men verdacht hem er op een gegeven moment zelfs van met de Doleantie mee te zullen gaan, wat echter niet gebeurde, in tegenstelling tot twee van zijn zoons. In Doetinchem zal het er dus vooral om zijn gegaan dat de geringe zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten en de zwakke binding aan de belijdenis in de landelijke kerk werden afgekeurd.

Ds. B.J. Westerbeek van Eerten (1817-1888) en zijn gezin.

Ondanks de prediking van ds. Westerbeek van Eerten werd ook in Doetinchem al in de jaren ’70 van de negentiende eeuw de wens steeds duidelijker om eigen bijeenkomsten te gaan  houden. De broeders Keizer, Lenselink, Van ’t Goor, Wassink, Diepenbroek en Veltman gingen op zoek naar een plaats waar men bijeen kon komen. Uiteindelijk stuitten zij op een te huur staande schuur aan de Terborgseweg. Sinds 1877 verzorgde evangelist H.J. Hazelhoff daar de catechisaties. Hij was dat jaar in dienst gekomen van de Nederlands Hervormde Zendingsgemeente, die in 1869 op initiatief van de al eerder genoemde ds. J. van Dijk Mzn. (1830-1909) gesticht was als voortzetting van de Christelijke Afgescheidene Gemeente. In 1871 werd de Zendingsgemeente officieel door de overheid erkend.

Hoe dan ook, Hazelhoff werd in 1887 door ds. Van Dijk ontslagen als evangelist omdat hij met de Doleantie mee ging (hij werd in 1888 evangelist in Doesburg).

Ds. J. van Dijk Mzn. (1830-1909).

Het bleek toen al gauw dat de broeders en zusters die bijeenkwamen in de Terborgseweg een eigen predikant misten om de gemeente bij elkaar te houden. Er was veel onderlinge onenigheid, zodat de samenkomsten verwaterden.

Een nieuw begin (1892).

1892 is het jaar van de landelijke ‘Vereniging’ van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). Enkele jaren waren onderhandelingen tussen beide kerkgenootschappen gevoerd om te trachten tot eenheid te komen. En al waren er vele hindernissen te nemen, toch lukte het. Op 17 juni 1892 werd in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de ‘Vereniging’ van de kerken uit Afscheiding en Doleantie officieel geproclameerd tijdens een gezamenlijke synodevergadering. Samen zouden ze verder gaan als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’.

De Graafschapbode, 5 augustus 1899.

In datzelfde jaar, 1892, werd ook J.J. Leys (1868-1926) leraar (en in 1910 directeur) van de Groen van Prinstererkweekschool te Doetinchem (een van de Doetinchemse Stichtingen van ds. Van Dijk). Mogelijk geïnspireerd door de vereniging van de beide landelijke gereformeerde kerkgenootschappen nam hij de voorbereidingen voor kerkinstituering in Doetinchem ter hand. Samen met enkele hervormde gezinnen die met de Doleantie waren meegegaan en enkele in Doetinchem woonachtige leden van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Varsseveld, vormde men een groepje dat al snel samenkwam bij een van de leden aan huis. Daar werd gebeden, een preek gelezen, gezongen, enz.

Een eigen kerkgebouw (1898).

Ds. H. te Velde (1867-1913 van Varsseveld.

Met steun van ds. H. te Velde (1867-1913) van Varsseveld en ds. A. van Dijken (1864-1931) van Aalten werden plannen beraamd om te komen tot de stichting van een eigen kerkgebouw. Door allerlei acties werd aanvankelijk  fl. 200 bijeengebracht, natuurlijk lang niet genoeg om de plannen te verwezenlijken. Ds. Van Dijken adviseerde desondanks een bouwterrein te zoeken. Daarbij kon steun verkregen worden van de classis. Voor fl. 660 kwam men in het bezit van een stuk grond van 440 m² aan de Nieuweweg, ten oosten van de Paul Krugerweg. Architect Gesink uit Lintelo maakte de plannen en de heer Leys hield hoogstpersoonlijk toezicht op de voortgang van de bouw.

Ds. A. van Dijken (1864-1931) van Aalten.

Op 19 november 1898 kon het kerkje in gebruik genomen worden. Ds. Te Velde uit Varsseveld hield de inwijdingspreek in de (ook met veel nieuwsgierigen) tot de nok toe gevulde kerk, die toen niet meer dan veertig leden telde. Maar een geïnstitueerde kerk was er nog niet! De classis bleef echter helpen. Men besefte dat de kerkbouwschuld van fl. 2.700 nooit door de kleine gemeente zelf kon worden opgebracht, zodat ook de classiskerken meewerkten om de ‘hulpbehoevende kerk’ te Doetinchem uit de rooie cijfers te halen.

De classis beloofde bovendien dat de classispredikanten zouden zorgen dat om de veertien dagen een van hen in Doetinchem een dienst zou leiden; de andere zondagen werd in de dienst een preek gelezen.

De Gereformeerde Kerk geïnstitueerd (1899).

Het exterieur van de kerk aan de Nieuweweg (foto: ‘Gereformeerde Kerk Doetinchem’).

Nu er een kerkje was wilde men ook doorpakken, en de Gereformeerde Kerk institueren. Begin november 1892 werden daartoe in het kerkje aan de Nieuweweg in Doetinchem onder leiding van ds. Te Velde uit Varsseveld ambtsdragers gekozen. Het waren de ouderlingen J.J. Leys en B. Wissink, en de diakenen G. Jansen en W. van der Mee. Daar er geen bezwaren tegen hen werden ingediend werden deze ouderlingen en diakenen op 29 november 1899 in het ambt bevestigd, ook ditmaal onder leiding van ds. Te Velde. Daarmee  was De Gereformeerde Kerk te Doetinchem geïnstitueerd.

Samen met de Oud-Gereformeerde Gemeente?

Eerst even een noodzakelijk intermezzo: Toen in juli 1869 de Doetinchemse Christelijke Afgescheidene Gemeente werd ‘omgezet’ in de Nederlands Hervormde Zendingsgemeente onder leiding van ds. J. van Dijk Mz., en deze zijn werk in Doetinchem voortzette (waaruit de Doetinchemse Stichtingen voortkwamen, waar onderwijzers werden opgeleid en a.s. predikanten werden voorbereid op hun studie) sloten verscheidene christelijke gereformeerde gemeenteleden zich aan – zoals al eerder opgemerkt – bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Varsseveld. Maar anderen zetten die stap niet, maar voelden zich niet thuis in de plaatselijke hervormde gemeente, noch in de Zendingsgemeente van ds. Van Dijk. Zij hielden in Doetinchem onderlinge bijeenkomsten in particuliere woningen, waar men een preek las van zeer orthodoxe predikanten van eeuwen her.

Het interieur van de kerk van de christelijke gereformeerde gemeente aan de Nieuweweg (foto: ‘Gereformeerde Kerk Doetinchem’).

Deze zich noemende ‘oud-gereformeerden’ kwamen onder andere bijeen in de woning van Bakker Ubbink in Doetinchem, bij Bulten in IJzenvoorde, in de Kruisberg en in Het Loo. Als er gedoopt of avondmaal gevierd moest worden gingen ze naar de orthodox hervormde ds. Detmar in Ede. Hoewel ook evangelist Hazelhoff, ‘die de Oude Waarheid nog predikte’, daar wel eens voorging, preekten er vooral oud-gereformeerde predikanten zoals ds. L. Spoel (1846-1902) van Rijssen (hij werd in 1888 ‘gewoon’ gereformeerd), ds. J. de Vries (1852-1922) van Grafhorst en ds. D. Versteeg (1846-1907) uit Den Helder. Uiteindelijk besloot men een eigen kerk te stichten, die op 5 juni 1888 geïnstitueerd werd; de achttienjarige (!), zeer vrome Gerrit Jan Wolbers werd er als oefenaar de eerste voorganger. Men noemde zich ‘Oud-Gereformeerde Gemeente’.

Dat wetende stelde J.J. Leys in februari 1900 voor om contact op te nemen met de Oud-Gereformeerde Gemeente in de Kruisberg om te proberen tot eenheid te komen. De brs. Leys en Van der Meene gingen dus  op bezoek bij die kerkenraad, maar kwamen met lege handen terug, al was het best een goed gesprek geweest. Enige tijd later werd opnieuw een bijeenkomst van beide kerkenraden gehouden, die voorgezeten werd door de oud-gereformeerde predikant De Vries uit Grafhorst. Opnieuw leverden de gesprekken niets op. Velen in de gemeente zullen daar blij om zijn geweest, omdat men onenigheid vreesde als deze twee groepen verder met elkaar zouden optrekken. De onderhandelingen werden daarna niet meer hervat.

Iets over het kerkelijke leven in de eerste tijd.

Ds. H.W. Felderhof (1866-1931) was consulent in de vacante periode en verzorgde de catechisaties.

In 1899 bedroeg het aantal leden nog slechts 57. De begintijd was niet makkelijk, ook omdat dorpsgenoten en het plaatselijke nieuwsblad ‘het kerkje van Leys’ belasterden. Dat had geen gunstige invloed op de orthodoxe hervormden die hen als een stelletje stokebranden begonnen te beschouwen; Leys werd op een gegeven moment zelfs bedreigd met ontslag! Gelukkig, zo dacht men, zou dat gereformeerde groepje het wel niet lang maken. In de classis en bij monde van de relatieve buitenstaander ds. J. van Dijk Mzn. klonken die geluiden ook. Gezien de toestand van de financiën was die gedachte niet zo vreemd. Toch groeide de kerk van 57 zielen in 1900 naar 147 zielen in 1908. En terwijl consulent ds. H.W. Felderhof (1866-1931) van Doesburg de catechisaties verzorgde trokken de brs. Leys en Jel erop uit om her en der in de classis voor de Doetinchemse kerk te collecteren.

Ds. U. Ubbens (van 1903 tot 1908).

Ds. U. Ubbens (1874-1943).

Dat was wel nodig, want men had plannen! De kerkenraad wilde een predikant beroepen. En juist in die tijd was de Gereformeerde Kerk van Silvolde-Genderen vacant, door het vertrek van H. Ormel (1858-1923), die daar van 1888 tot 1899  oefenaar geweest was.

Oefenaar H. Ormel (1858-1923).

De beide kerkenraden traden in overleg en besloten samen een predikant te beroepen, waarmee de classis na verloop van tijd ook instemde. De eerste drie beroepen op andere predikanten waren vergeefs, maar het in oktober 1902 op kandidaat U. Ubbens (1874-1943) uit het Groningse Spijk uitgebrachte beroep was raak. Hij deed op 25 januari 1903 intrede. Afgesproken werd dat de predikant drie  maal per maand in de kerk  van  Silvolde-Gendringen zou preken, en één keer (later twee keer) per maand in Doetinchem.  De kerk van Doetinchem zou  jaarlijks fl. 250 bijdragen voor het traktement van de predikant.

Ds. S. Doornbos (van 1909-1917).

Ds. S. Doornbos (1883-1968) op latere leeftijd.

Toen ds. Ubbens in 1908 naar het Groningse Enumatil vertrok werd op voorspraak van de directeur van het Doetinchems gymnasium, dr. Kramer, een beroep uitgebracht op kandidaat S. Doornbos (1883-1968), die zo nu en dan al in de Gereformeerde Kerk van Doetinchem gepreekt had. Omdat het beroep nu zelfstandig, en niet meer in combinatie met een andere kerk werd uitgebracht, kwamen alle kosten op de gemeente van Doetinchem neer. De gemeenteleden brachten jaarlijks echter fl. 800 extra op, terwijl de classis fl. 100 per jaar toezegde, zodat kandidaat Doornbos op een jaartraktement van fl. 900 beroepen werd. Hij nam het beroep aan en deed op 24 oktober 1909 intrede. Acht jaar lang was hij aan de kerk van Doetinchem verbonden.

Een nieuwe pastorie en de vergroting van de kerk.

Pastorie ‘Bergzicht’ aan de Terborgseweg.

Aanvankelijk leidde hij – in verband met een studie – één keer per zondag een dienst, maar al snel nam hij alle diensten voor zijn rekening. De kerk van Doetinchem wilde ook een eigen pastorie. Daartoe werd in 1911 een speciaal fonds ingesteld en na toestemming van de classis trok ds. Doornbos de classiskerken langs  om daar diensten te leiden met als ‘preekgeld’ een collecte voor de pastorie. Onder meer met die opbrengst van fl. 4.000 werd in 1913 de pastorie Bergzicht aan de Terborgseweg gekocht.

De gemeente groeide ondertussen gewoon door, bereikte in 1916 het aantal van 326 leden, zodat de ruimte in de kerkzaal te krap werd. De kerkenraad besloot dan ook het bedehuis met vijf meter naar achteren uit te breiden, wat in 1916 gerealiseerd werd.

De predikant nam in 1917 het beroep aan naar de kerk van ‘s-Hertogenbosch en nam op 18 november dat jaar afscheid van Doetinchem.

Ds. S. Huismans (van 1918 tot 1924).

Het beroepingswerk verliep vlot. Het beroep dat de kerkenraad uitbracht op ds. S. Huismans (1873-1924) van Zevenhoven (Z.H.) werd door hem aangenomen, zodat hij al op 26 mei 1918 intrede deed. De predikant had in zijn Friese tijd veel werk verzet in de Friese Beweging en was opgekomen voor het goed recht van de Friese taal in de eredienst.

“In Doetinchem konden zijn kinderen in de plaats zelf onderwijs ontvangen, terwijl ze in Zevenhoven elke dag naar Alphen moesten. Het was zijn laatste gemeente. Hoewel hij in februari 1921 een beroep ontving naar een Friese gemeente, Oudega (Wymbritseradeel), bleef hij hier. Zijn verblijf is hier echter een lijdensperiode geweest. Met alle energie wierp hij zich op zijn werk. Maar de pijn in zijn rug bleef. Het ging bij hem op en neer. En toen hij op een begrafenis, die hij met ontzaglijk veel inspanning leidde, nog kou vatte, was het met hem gedaan. Drie dagen later overleed hij. Hij is begraven op het ‘klokhuis’ van zijn geboorteplaats”, het Friese Loënga.

Ds. S. Huismans (1873-1924).

“Huismans’ naam was wel bekend, doch weinigen kenden hemzelf. Zijn betekenis lag vooral daar, waar zij voor de meesten verborgen was. Velen die zonder meer hem ‘zo geestig’ vonden, hebben hem miskend. Hij vond niet de waardering die hij verdiende. Slechts zij hebben hem verstaan, die bij hem den bitteren ernst opmerkten ten opzichte van zooveel, dat stof tot klagen gaf; voor hen had zijn woord beteekenis. Over zijn leven lag iets tragisch; het had meer tot inhoud dan hij gemakkelijk kon openbaren. Er bestond conflict tusschen den rijkdom van zijn geest en zijn gebrek aan vermogen om bepaalde emoties te wekken. Bij hem bestond het gevaar van starre vasthoudendheid aan het in de eenzaamheid van eigen leven geboren inzicht”.

De kerkenraad nam het beroepingswerk dus weer ter hand.

Naar deel 3 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info