De Gereformeerde Kerk te Westerlee/Heiligerlee (1)

De geschiedenis van de Gereformeerde Kerk in het Groningse Westerlee bestaat eigenlijk uit twee gedeelten. In 1839 bestond in Westerlee  een Christelijke Afgescheidene Gemeente die echter in 1851 officieel te niet ging. Op 4 april  1897 werd de Gereformeerde Kerk daar echter opnieuw geïnstitueerd.

Kaart: Google.

De Afscheiding in Westerlee en omgeving.

De hervormde predikant van Westerlee, Ds. Georg Penon (1788-1850), zal het niet leuk gevonden hebben toen hij, na ongeveer twintig jaar in Westerlee op de kansel te hebben gestaan, merkte dat zijn aanvankelijk volle kerken, ‘die de schare toehoorders soms maar nauwelijks kon bevatten’, langzaam maar zeker leger en leger werden. Dat gebeurde vooral nadat in Ulrum door ds. H. de Cock (1801-1842) in 1834 de Afscheiding van het hervormde kerkgenootschap begon en steeds meer hervormden van Westerlee hem en zijn geestverwanten wilden horen.

De hervormde kerk te Westerlee.

In februari 1836 deelde ds. Penon aan het classicaal bestuur van Winschoten mee dat in Westerlee ‘geen personen zijn die zich officieel van de hervormde kerk hebben afgescheiden’, maar dat er wel drie lidmaten waren die zich ‘noch in de kerk noch aan het Heilig Avondmaal’ vertoonden. Het ging daarbij om de wever Aeike Geerts Bosscher, Dina Pieters Jarks, die met een arbeider getrouwd was, en Ellechien Jans Brouwer, echtgenote van Harm Derks Wever. En verder, zo meldde hij, waren er nog enkele personen, maar minder dan twintig in getal, die niet meer naar de kerk gingen omdat ze sympathiseerden met ds. De Cock. Daarbij ging het om een gezin ‘uit den boerenstand’ en anderen die ‘tot de geringere klasse’ behoorden.

Aflopende wateren…

Ds. B. Amsing (1814-1881) ging in opdracht van de classis naar Westerlee om te vragen wat er aan de hand was.

De gemeente had een kort bestaan. Op 4 december 1839 was ze voor het eerst op de classis Pekela vertegenwoordigd en ouderling Fockens was aanwezig op de classis van 10 juli 1840. Maar begon de gemeente sindsdien al af te takelen? De visitatoren kregen namelijk in 1842 opdracht naar Westerlee te gaan (hoewel dat ook een reguliere visitatie kan zijn geweest). Toch was er in Westerlee kennelijk iets aan de hand, want het jaar daarop moest ds. B. Amsing (1814-1881) van Onstwedde  in opdracht van de classis samen met ouderling J. Moorlag naar Westerlee om te vragen waarom die gemeente zich ‘in veelen onttrekt’, dat wil zeggen: nauwelijks nog iets van zich liet horen. En in 1845 was er voor het laatst een vertegenwoordiger van de gemeente op de classis.

In juni 1851 werd op de classis uiteindelijk meegedeeld dat in Westerlee geen kerkenraad meer was, daar ‘geen gevestigd opzicht’ meer bestond, en dus besloot men de Afgescheidenen van Westerlee naar keuze over te schrijven naar de gemeente van Bovenburen (later Wildervank genoemd) of  naar die van Meeden. En daarmee viel het doek voor de Afgescheiden Gemeente te Westerlee.

De tweede start (1897).

Ds. J.A. Bult (1844-1928) van Winschoten institueerde de Gereformeerde Kerk te Westerlee.

Maar langzamerhand ontstond in Westerlee toch een steeds groter wordende groep gereformeerden, die in de jaren ’90 van de negentiende eeuw streefden naar de stichting van een eigen kerkelijke gemeente. De kerkenraad van Winschoten – waartoe de meeste gereformeerden in het dorp behoorden – en de classis stemden er mee in. Tot consulent werd benoemd ds. J.A. Bult (1844-1928) van Winschoten.

Als datum voor de instituering werd vastgesteld  4 april 1897, en dus toog ds. Bult die dag naar Westerlee, waar hij de leiding zou hebben bij de instituering van de gemeente. Hij hield een preek over Handelingen 2 vers 42 (“En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden”). Daarna bevestigde hij de zes al eerder verkozen ambtsdragers. De kerkenraad bestond uit drie ouderlingen (de broeders Garst, Van der Veen en Striezenau) en drie diakenen, onder wie D. Folkersma.

Uit: ‘Het Kerkblad’ van 9 april 1897.

Een eigen kerk (1895).

De kerkenraad had het geluk dat al in 1895,  twee jaar vóór de instituering, het ‘kleine, nette’ kerkgebouw met erf, tuin en woning gekocht was  van de Vrije Evangelische Gemeente. De aankoop werd trouwens betaald door een aantal gemeenteleden, onder wie molenaar Trenning. De kerk – die bijna fl. 2.700 kostte – stond in de Molenstraat. Het was een klein gebouwtje met een consistorie en een galerij, waar men – om de duisternis te verdrijven – zo nodig een ‘schienvat’ (een lantaarn) ophing. Je kon op de galerij komen door een steile trap te beklimmen. Voor het overige was het kerkje verlicht door petroleumlampen.

De oude kerk die in 1895 gekocht werd van de Vrije Evangelische Gemeente. Op de achtergrond: de molen van Trenning.

Aanvankelijk was er kennelijk geen orgel in het kerkgebouwtje. Er was wel een voorzanger die tot taak had de gemeente de te zingen psalmen duidelijk voor te lezen en vervolgens de toon aan te geven. Dat lukte niet altijd naar tevredenheid: ouderling Striezenau fungeerde als voorzanger, maar zette de psalm soms te hoog in, waardoor de gemeente er niet meer ‘bij kon’, zodat hij in zijn eentje doorzong.

Een ansicht toont de eerste pastorie aan de Molenstraat (bij de groene pijl). De oranje pijl wijst naar ‘Sarie’s hutte’, waar – zoals we later zullen zien – ‘Het Lokaaltje’ gebouwd werd. De molen was van br. Trenning, een van degenen die de kerk van de Vrije Evangelische Gemeente kocht.

Ook kwam er al snel een pastorie, die in 1898 in de Molenstraat voor de prijs van bijna fl. 2.300 werd gebouwd door aannemer Bult. Gemeentelid Folkersma, die naast de toekomstige pastorie een kruidenierszaak dreef, schonk een stuk van zijn grond ten behoeve van de pastoriebouw. Daarvoor had de kerkenraad trouwens via ‘Het Kerkblad’ de steun gevraagd van de zusterkerken in het land. Of dat veel zoden aan de dijk gezet heeft is ons onbekend; in Het Kerkblad verscheen later in ieder geval geen opgave van binnengekomen giften, wat in het blad in andere gevallen wel veel gebeurde.

Een jongelingsvereniging (1890).

Al voor de instituering van de Gereformeerde Kerk bestond voor de gereformeerden in  Westerlee en Heiligerlee al een jongelingsvereniging, onder de naam ‘Onze hulpe is in de Naam des Heeren’, die in 1890 opgericht werd. De bedoeling was  de jongens van 16 jaar en ouder op te leiden voor kerk, staat en maatschappij. De vergaderingen bestonden uit inleidingen en discussies over allerlei onderwerpen die met de doelstelling te maken hadden. Vóór de pauze kwam de Bijbel aan de orde, ná de pauze werd over politiek, kerkgeschiedenis of over onderwerpen van sociale aard gesproken.

Een eigen predikant: ds. T. Jongbloed (van 1899-1904).

Ds. T. Jongbloed (1869-1926).

Hoe dan ook, het inmiddels aangepakte beroepingswerk verliep niet zoals men had gehoopt, zodat de predikantswoning eerst enige tijd verhuurd werd aan een familie, die – naar de kerkenraad zou merken – er later moeilijk uit te krijgen was. Nadat twee andere predikanten bedankt hadden nam ds. T. Jongbloed (1869-1926) van Kubaard  het door de kerk van Westerlee op hem uitgebrachte beroep aan. Hij werd op 10 december 1899   door zijn iets oudere broer broer, ds. P.I. Jongbloed (1865-1926) van Oosternijkerk, in het ambt bevestigd en deed later die dag intrede, met een preek naar aanleiding van 1 Timotheüs 1 vers 16 (“Maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, al Zijn lankmoedigheid zou betonen, tot een voorbeeld dergenen die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven”). Ds. Jongbloed bleef tot 1904 aan de kerk van Westerlee verbonden.

De christelijke school (1902).

Meteen al vanaf het begin waren er in de kerk te weinig zitplaatsen om alle gemeenteleden te kunnen ontvangen. Dat was de aanleiding tot de bouw van de christelijke school. Men wilde namelijk op termijn de kerk verbouwen tot school en vervolgens elders een grotere kerk bouwen. Het plan om van de kerk een school te maken vond echter bij de schoolinspecteur geen instemming. Desondanks werd – in afwachting van het gereedkomen van de school – de eerste paar jaar schoolonderwijs gegeven in de kerk. In oktober 1902 was de school gereed en kon men de kerk weer verlaten.

De verhoudingen met de kerkenraad en de gemeente braken de predikant echter op. Er ontstond veel beroering over allerlei zaken, waardoor gemeenteleden de kerkdiensten verzuimden en hun kerkelijke bijdragen niet meer of in mindere mate betaalden. In 1904 werd de predikant zelfs uit zijn ambt ontheven. Hij emigreerde in 1906 naar de Verenigde Staten, waar hij twee jaar later predikant werd bij de Christian Reformed Church.

Ds. J. Voerman (van 1907 tot 1911).

Ds. J. Voerman (1877-1948) op latere leeftijd.

Op een jaartraktement van fl. 960 werd pas ongeveer drie jaar later de tweede predikant in het ambt bevestigd. De kerkenraad had intussen twee vergeefse beroepen op andere predikanten geïncasseerd. De lange vacatureperiode duurde van maart 1904 tot mei 1907, toen op de eerste van die maand kandidaat J. Voerman (1877-1948) intrede deed in zijn eerste gemeente. Hij wist door zijn pakkende preken de gemeenteleden naar de kerk te trekken. Maar ondanks zijn goede ‘ingang’ in de gemeente bleven er zo nu en dan conflicten ‘van persoonlijke en geestelijke aard’, en ook de jeugd ging niet altijd even trouw naar de catechisatie. Hij vertrok in 1911 naar de Gereformeerde Kerk van Hemelum, Warns en Scharl, nadat hij op 7 mei dat jaar – na met iets meer dan vier jaar – afscheid genomen had van Westerlee.

Ds. K.O. Knottnerus (van 1913 tot 1916).

Ds. K.O. Knottnerus (1880-1942).

Opnieuw volgde een vacante periode, ditmaal van ruim twee jaar. Het beroepingswerk verliep minder vlot dan men had gewild. Maar liefst zes vergeefse beroepen werden uitgebracht op kandidaten en een predikant, voordat ds. K.O. Knottnerus (1880-1942) van het Friese Mildam het op hem uitgebrachte beroep aannam. Van 1904 tot 1906 was hij hervormd predikant in het Gelderse Varik geweest, maar was daar buiten bediening geraakt en had toen het beroep van gereformeerd Mildam aangenomen. Op 1 juni 1913 deed ds. Knottnerus intrede in Westerlee.

In dit boekje rekende ds. Knottnerus af met zijn lidmaatschap van de hervormde kerk.

Het beroepen van ds. Knottnerus ging overigens gepaard met twijfels in de classis, omdat men vreesde dat zijn gezondheid hem spoedig in de steek zou laten en hij dan vervroegd emeritaat zou moeten vragen en zo ten koste van de classiskerken zou komen. Hij had inderdaad een ‘zwak zenuwgestel’ en ook in zijn gezin waren moeilijkheden: zijn vrouw, die niet gereformeerd wilde worden, woonde niet bij hem in de pastorie te Westerlee.

Tijdens zijn ambtsperiode werd een gereformeerde meisjesvereniging opgericht, die de naam Eben Haëzer kreeg.

De predikant had het overigens zo nu en dan ook vanuit zijn gemeente zwaar te verduren. Niet zozeer om zijn gezondheid als wel om zijn preken; daartegen kwam regelmatig kritiek omdat die niet gereformeerd zou zijn (hikten sommige gemeenteleden aan tegen zijn vroegere hervormde predikantschap?). Ds. Knottnerus ging het gesprek over zijn prediking overigens niet uit de weg en bezocht zoveel mogelijk zijn critici zelf. Maar de kritiek bleef, en uiteindelijk gaf de predikant te kennen zijn werk niet meer met vrucht te kunnen voortzetten. Zo kwam ook hij per 18 september 1916 – net als destijds ds. T. Jongbloed – buiten bediening te staan. De predikant overleed in 1942 in de psychiatrische inrichting Veldwijik te Ermelo.

Ds. H. Brinkman (van 1918 tot 1923).

Ds. H. Brinkman (1875-1963).

Ruim twee jaar later kon de kerkenraad zijn opvolger verwelkomen. Het was ds. H. Brinkman (1875-1963) van Glanerbrug, die op 13 oktober 1918 in Westerlee intrede deed. De Eerste Wereldoorlog was kort tevoren tot een eind gekomen. Ook in Nederland – ondanks het feit dat ons land neutraal gebleven was – waren de gevolgen merkbaar. Slechts langzaam kroop de economie weer uit het dal, maar de kerk groeide ondertussen gewoon door. Gedurende het tweede gedeelte van de oorlog werd de kerk van Westerlee bijgestaan door consulent ds. F.G. Petersen (1866-1953) van Veendam.

Een kerkrestauratie, een vergaderlokaal en een orgel.

‘Het Lokaaltje’ te Westerlee (foto: ‘Elk nieuw geslacht ervaart Zijn trouw’.)

In de consistorie konden weliswaar vergaderingen en catechisaties gehouden worden, maar al snel constateerde men dat de ruimte voor die activiteiten te klein was. Vandaar dat men een eindje verderop aan de Molenstraat een woning kocht, in de volksmond bekend als ‘Sarie’s hutte’. Die werd afgebroken (nadat met de welwillende hulp van de deurwaarder de huurders er uit gewerkt waren) en op die plaats werd een eenvoudig vergaderlokaal gebouwd, waar de verenigingen voorlopig ruimte genoeg hadden.

Ook het kerkgebouw vroeg al gauw de aandacht: hier en daar begonnen onderhoudsachterstanden te ontstaan en er moest daarom gerestaureerd worden.

In januari 1919 besloot de kerkenraad een orgel aan te schaffen; vermoedelijk het eerste. Bij de fa. Dekker in Goes  werd voor bijna fl. 2.900 een heus pijporgel gekocht. Het geld kwam bij elkaar door een rondgang door de gemeente te houden. Op 23 oktober werd het instrument in gebruik genomen. Ds. Brinkman sprak bij die gelegenheid over ‘het nut van het orgel in de eredienst’.

Het in 1919 in de kerk geplaatste orgel.

En verder…

En ook verder was er van alles te doen: zo werd bijvoorbeeld afgesproken dat in het vervolg bij een begrafenis – die meestal in het sterfhuis begon – een ouderling de predikant zou vergezellen; de ouderling kon dan – naar gewoonte – de collecte in het sterfhuis verzorgen.

Natuurlijk gaf ook de jeugd op de galerij af en toe problemen; rumoer lag altijd op de loer.

Ds. Brinkman bewoog zich overigens behalve op theologisch gebied, ook op het terrein van de homeopathie. Voor veel kwalen wist hij natuurlijke middelen die verlichting konden brengen. Ook  bewoog hij zich in hogere sferen: de sterrenkunde had voor hem weinig geheimen.

“Ds. Brinkman heeft altijd hard gewerkt; meest bezocht hij tweemaal per jaar zijn gemeente met het huisbezoek, eenmaal met een ouderling, en eenmaal alleen. Hij was echt een ijveraar, nogal streng in de [kerkelijke] tucht, wat ook wel eens niet al te goed uitpakte. Als man van de oude stempel pakte hij de dingen, en soms ook de mensen, fors aan. Zijn wat driftige natuur speelde hem wel eens parten, maar men waardeerde zijn trouw”. Hij was een “man van de puntjes op de i; man van – zoals hij bij een afscheid getypeerd werd – ‘correcte kleding en een welverzorgd puntbaardje’”.

De predikant nam op 7 januari 1923 afscheid van Westerlee en vertrok naar de kerk van Harmelen. Al sinds zijn twaalfde levensjaar had hij last van doofheid, hetgeen hem na bijna 38 jaar verhinderde zijn predikantschap voort te zetten, zodat hij in 1939 in Harmelen met vervroegd emeritaat ging.

Ds. K. Holwerda (van 1924 tot 1928).

Ds. K. Holwerda (1878-1955).

Na drie vergeefse beroepen te hebben uitgebracht op andere predikanten, nam de 45-jarige kandidaat K. Holwerda (1878-1955) uit het Friese Westernijkerk het in december 1923 op hem uitgebrachte beroep aan en deed op 30 maart 1924 intrede in Westerlee. Klaas Holwerda was (afkomstig uit een arm, groot gezin) aanvankelijk al op 9-jarige leeftijd bestemd voor het boerenleven, en kwam pas later tot de studie voor predikant. Hij werd dat op Artikel 8 van de Kerkorde (‘singuliere gaven’). Uit een vijftal beroepen was zijn keus op de kerk van Westerlee gevallen. Hij deed intrede met een preek naar aanleiding van Colossenzen 1 de verzen 27b en 28.

“Deze gemeente had haar eigen ‘ligging’. Het was wat men wel noemt een ‘evangelisatiegemeente’. Het leven naar het Woord, het was er wel, maar in zo’n heel erg beginstadium. Men voelde meer voor een prediking van ‘de lieve Heiland’ dan voor een van de Christus der Schriften; althans men kende dat laatste zo niet. (…) Het Woord bediende hij van de kansel en aan de huizen, door vertroosting en door vermaning. Het was een vrij rustige tijd (…)”.

‘Na een nogal zwarte worsteling’ nam hij het beroep van de kerk van het Groninger Houwerzijl  aan en nam op 29 januari 1928 afscheid van de kerk van Westerlee.

Ds. J. Tijmes (van 1929 tot 1932).

Ds. J. Tijmes Jzn. (1901-1995) op latere leeftijd.

De kerkenraad nam het beroepingswerk dus weer ter hand en dat viel ook deze keer niet mee. Zes met een ‘bedankje’ beantwoorde beroepen op andere kandidaten moest men incasseren, maar uiteindelijk nam kandidaat J. Tijmes (1901-1995) uit Hoogeveen het in september 1929 op hem uitgebrachte beroep aan. Op 22 december 1929 deed hij intrede in de kerk van Westerlee. Hij bleef ongeveer drie jaar aan de kerk verbonden, maar zijn ambtsperiode is onder meer ook van belang door het feit dat de kerk van Westerlee in 1930 haar nieuwe kerkgebouw in gebruik nam!

Een nieuwe kerk (1930) en een pastorie.

De pers maakte melding van de ingebruikneming van de nieuwe kerk.

Het kerkje dat men in 1895 van de Vrije Evangelische Gemeente had gekocht was zo langzamerhand te klein en aan vervanging toe. De kerkenraad kocht een stuk grond aan de Hoofdstraat, liet het – omdat het laag gelegen was – door vrijwilligers ophogen met grond uit een afgraving op een perceel van gemeentelid S. Garst, en vrijwilligers uit de kerk verrichtten vervolgens ook het overige grondwerk. Op het werk werd toezicht gehouden door gemeentelid H. Lameijer, terwijl het werk met de paarden onder commando stond van gemeentelid M. Veldman.

De aanbesteding vond op 16 december 1929 plaats. Het resultaat was dat de Gebroeders Brons het bouwwerk mochten uitvoeren, terwijl het schilderwerk werd uitgevoerd door K.P. Smit en J. Meerman. Ter herinnering aan twee weldoeners van de gemeente, het echtpaar Haan-Mellema, werd een gedenksteen met hun namen in de muur van het voorportaal van de kerk gemetseld. Tijdens hun leven, en later bij testamentaire beschikking, hadden ze grote geldbedragen aan de kerk geschonken. Ze zaten goed in de slappe was, omdat ze eigenaar waren van een groot stuk hoogveen waar turf gegraven werd.

Het interieur van de pas in gebruik genomen kerk.

Ook ds. Tijmes werd vereerd met een op naam gestelde steen, die eveneens in het voorportaal van de kerk werd ingemetseld. Op diezelfde steen werd ook de naam van architect W. van Straten aangebracht. In totaal kostte de bouw van de kerk bijna fl. 22.000. Brons rekende voor zijn bouwwerk het grootste bedrag, nl. fl. 12.500. De kerkbanken werden vervaardigd door gemeentelid Hulzebos, die voor dat karwei fl. 1.130 rekende. Het orgel uit de oude kerk aan de Molenstraat werd door orgelbouwer Dekker uit Goes overgeplaatst naar het nieuwe bedehuis.

Nu men toch bezig was werd ook afgesproken meteen ook maar een nieuwe pastorie naast de kerk te bouwen. De gemeenteleden zorgden voor het geld en aannemer K. Mantjes voor de bouw, die de klus voor ruim fl. 7.000  in 1931 uitvoerde. De oude pastorie aan de Molenstraat werd voor fl. 2.000 verkocht. Het oude kerkje werd met de grond gelijk gemaakt en de grond werd overgedragen aan het schoolbestuur.

De nieuwe kerk en de nieuwe pastorie (foto: ‘Elk nieuw  geslacht ervaart zijn trouw’).

Op donderdag 24 juli 1930 werd de nieuwe kerk onder leiding van ds. Holwerda in gebruik genomen. De pastorie kwam later klaar en daarom hebben de predikant en zijn vrouw niet in de nieuwe predikantswoning gewoond.

Ds. Tijmes bleef slechts kort in Westerlee: op 3 januari 1932 nam hij afscheid van Westerlee en vertrok naar de kerk van Nunspeet. Daar ontstonden echter moeilijkheden, waardoor de predikant in 1936 overging naar de (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Kerk.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info