Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Zwolle (1)

De Gereformeerde Kerk te Zwolle ontstond op 10 april 1897 door de samenvoeging van de Christelijke Gereformeerde Gemeente uit de Afscheiding van 1834 en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk uit de Doleantie van 1886.

Kaart: Google.

De Afscheiding te Zwolle.

Dat staat hier echter te gemakkelijk en te kort door de bocht. Want vóórdat de Christelijke Gereformeerde Gemeente in 1869 in Zwolle door een kerkenfusie ontstond, was er veel gepasseerd. Uit haar was namelijk in 1841 de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis ontstaan (tot 1850 gevestigd in het nabijgelegen Zalk met een aantal ‘inwonende’ Zwolse leden), die in 1866 op haar beurt door een conflict uiteen ging, waardoor in Zwolle een aparte Kruisgemeente (groep Veldman) ontstond.

Dat alles wordt vanzelf duidelijk als we de Afscheiding in Zwolle van dichterbij nagaan.

1. De Christelijke Afgescheidene Gemeente (11 juni 1835).

De voorgeschiedenis.

Theodorus van der Groe (1705-1784).

Al in de jaren ’20 waren in Zwolle verontrusten die niet konden konden vinden in de (theologische) koers van de hervormde kerk en de prediking in de plaatselijke gemeente. Zij kwamen bijeen in huisgezelschappen (conventikels), waar psalmen gezongen werden, de bijbel gelezen werd en preken werden gelezen van zeer rechtzinnige theologen als Wilhelmus à Brakel (1635-1711) en Theodorus van der Groe (1705-1784). In een van de Zwolse conventikels – die bijeenkwam in woningen in en vlak buiten de stad – ging onder meer A. Schouwenberg (1789-1854) als oefenaar voor. Ook bij het echtpaar Ridderinkhof (hij was aannemer van beroep) werden bijeenkomsten gehouden  in hun woning aan de ‘De Dijk’, de tegenwoordige Thorbeckegracht. Daar ging onder meer  oefenaar (‘luitenant’) W.W. Smitt (1804-1846) voor, die in 1840 Afgescheiden ‘predikant in algemene dienst’ werd, sinds 1841 te Zalk.

Ouderling / oefenaar / ds. W.W. Smitt (1804-1846).

Toen ds. H. de Cock (1801-1842) te Ulrum in oktober 1834 met de Afscheiding begon en na verloop van tijd de pastorie moest verlaten werd hem door bovengenoemde  J. Ridderinkhof als nieuwe woning hun buitenplaats Hofwijk te Dalfsen  als onderkomen aangeboden. Omdat ds. De Cock dan te ver van zijn werkterrein als predikant in algemene dienst in Groningen en Drenthe verwijderd zou zijn, nam hij dat aanbod niet aan, maar wel ontstonden toen vriendschapsbanden. De predikant nam zijn intrek in een woning in Smilde.

Instituering van de gemeente te Zwolle.

Maar zijn arbeidsterrein reikte ook tot in Overijssel en zelfs verder. Op de avond van 3 juni 1935 arriveerde ds. De Cock in Kampen, ten huize van grutter Roelof Nijhuis in de Buiten Nieuwstraat. Eerder die dag had hij in het nabijgelegen Wilsum gepreekt in de woning van D. Hoksbergen. De volgende dag, 4 juni 1835, institueerde hij in Kampen de Christelijke Afgescheidene Gemeente tijdens een dienst waarbij meer dan twintig personen aanwezig waren; in die tijd mochten zonder toestemming van de overheid geen ‘godsdienstige bijeenkomsten’ gehouden worden met meer dan twintig aanwezigen. Vandaar dat al snel een politieagent aan de deur kwam met de mededeling dat De Cock onder huisarrest stond en de woning van Nijhuis dus niet mocht verlaten.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland, institueerde op 11 juni 1835 de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwolle.

Dat werd natuurlijk al snel bekend, zodat de predikant  binnen de kortste keren veel bezoek kreeg van medestanders die hem een hart onder de riem wilden steken, waardoor het huis soms tot de rand gevuld was met belangstellenden. Onder hen onder anderen Johannes Ridderinkhof en ‘luitenant’ W.W. Smitt uit Zwolle, en (toen nog theologisch kandidaat)    A.C. van Raalte (1811-1876), die het jaar daarop een van de eerste Afgescheiden predikanten zou worden.

Deze drukte in de Buiten Nieuwstraat viel op, zeer tegen de zin van burgemeester Lemker van Kampen. Hij gaf de commissaris van politie opdracht de predikant uit de woning van Nijhuis weg te halen en naar diens eigen huis over te brengen, waar hij overigens beleefd behandeld werd. Dat onderkomen op 10 juni 1835, in de woning van de politiecommissaris, was slechts tijdelijk, want nog dezelfde avond werd hij naar het logement ‘De Bonte Os’ begeleid. Daar zou hij – werd hem verteld – de nacht doorbrengen. Maar al om drie uur ’s nachts werd hij ‘opgewekt’ en overgebracht naar Zwolle, waar hij in het spinhuis werd geplaatst, een gevangenis. ’s Ochtends, 11 juni, werd hij echter weer vrijgelaten. De wagen naar Kampen stond hem ten dienste; men wilde hem in Zwolle graag kwijt. De Cock verkoos echter koers te zetten naar de woning van zijn vriend Ridderinkhof, waar hij en een groep medestanders bijeen waren en hem ‘uitzinnig van blijdschap en verwondering’ ontvingen.

De tegenwoordige Thomas  à Kempisstraat lang geleden.

’s Avonds ging de predikant naar de woning van Willempje Schutte ‘buiten de Diezerpoort’ op de Nijstad, tegenwoordig de Thomas à Kempisstraat 3. Daar ging hij voor in een dienst, waar de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwolle geïnstitueerd werd. Dat zou dus inhouden dat die avond de ambtsdragers gekozen werden en tegelijk bevestigd. ‘Het kan’, schreef Wesselink, al was het de gewoonte om overeenkomstig de kerkorde de namen van de verkozenen eerst een paar keer af te kondigen. Daar was nu geen tijd voor. Als ouderlingen werden bevestigd bakker Albert Schouwenberg en kalkhandelaar Hendrik van der Sluis, en als diakenen sjouwer Carel Tobias van Ommen en timmerman Nicolaas van Beek. De al genoemde ‘luitenant’ Wolter Wagter Smitt werd tot oefenaar benoemd. De gemeente telde toen ongeveer 145 leden.

Een groep hervormde Zwollenaren scheidt zich af.

Kort daarna kreeg de kerkenraad van de Zwolse hervormde gemeente met de Afscheiding te maken. Op 3 december 1835 werd namelijk een schrijven behandeld van een groep van 65 personen, die meedeelden dat ze zich afscheidden van de hervormde kerk. Omdat de namen van alle ondertekenaars in hetzelfde handschrift geschreven waren nam de kerkenraad de brief niet in behandeling. Dit herhaalde zich drie maanden later, in februari 1836, om dezelfde reden met een schrijven dat door 77 personen gestuurd was. Maar behandeld of niet, de ondertekenaars beschouwden zich niet meer te behoren tot de hervormde kerk.

Een verzoekschrift aan de koning.

Op 21 december 1835 behoorde de Zwolse Afgescheiden kerkenraad tot de ondertekenaars van een verzoekschrift aan de koning, waarin gevraagd werd om ‘de vrije uitoefening en bescherming der oud-gereformeerde godsdienst’. Hoewel in Zwolle niet veel vervolgingen van Afgescheidenen plaatsvonden was Ridderinkhof wel tot een boete van fl. 50 veroordeeld, omdat hij tot tweemaal toe gelegenheid had gegeven in zijn woning een godsdienstoefening te houden, bijgewoond door meer dan twintig personen.

Johannes Ridderinkhof woonde aan de tegenwoordige Thorbeckegracht 49. Daar werden enkele keren ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten’ gehouden.

Toen de koning de voorwaarden, waaronder Afgescheidenen hun godsdienstoefeningen mochten houden, iets versoepelde, meende de Zwolse kerkenraad aan die voorwaarden te kunnen voldoen. Men zou weliswaar met meer dan twintig personen mogen bijeenkomen, maar  iedere deelnemer moest dan persoonlijk toestemming aan de burgemeester vragen. Een andere voorwaarde was dat die groep geen kerkenraad mocht hebben en dus niet als gemeente ’georganiseerd’ mocht zijn. Van de naam ‘Gereformeerde Kerk’ moest men afzien.

Desondanks vroeg men in een verzoekschrift toestemming aan de overheid, ondertekend door maar liefst 144 personen uit Zwolle, 100 uit de gemeente Zwollerkerspel, 18 personen zonder vaste woonplaats (meestal schippers), twee uit Urk, en uit Dalfsen, Heerde, Dedemsvaart, Zaandam, Deventer en Almelo elk één persoon. Het verzoek werd door de koning niet ingewilligd.

Maar ondertussen had de burgerlijke gemeente Zwolle – na enkele vergeefse pogingen van de kant van de Afgescheidenen – op 24 december 1836 toestemming gegeven om ‘een groot conventikel’ te houden, maar dan zonder kerkelijke handelingen als dopen, avondmaal en collecteren. Ds. De Cock kon de gemeenteleden ervan overtuigen dat dit ‘in strijd was met recht en roeping van de kerk’, waarop men de verleende vergunning ’teruggaf’.

Onrust door de vrijheidsaanvraag en ‘aanpassing’ van de Kerkorde.

In 1838 was in de landelijke Christelijke Afgescheidene Kerk een kerkscheuring ontstaan, onder meer omdat een aantal Afgescheiden Gemeenten instemde  met het bij de overheid aanvragen van ‘vrijheid van godsdienstoefening’, waardoor men onder andere de naam ‘gereformeerd’ niet meer mocht gebruiken. Ook waren er Afgescheiden Gemeenten die een andere Kerkorde wilden dan de aloude Dordtse Kerkorde, of die wilden aanpassen.  Tegenstanders van de vrijheidsaanvraag en van afschaffing of aanpassing van de Dordtse Kerkorde verlieten de Christelijke Afgescheidene Kerk en verenigden zich in de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Ook in het bij Zwolle gelegen dorp Zalk voegde de Christelijke Afgescheidene Gemeente zich op 21 augustus 1841 bij de Gereformeerde Kerk onder ’t  Kruis.

In Zwolle was ook onrust ontstaan over de meningsverschillen in de kerk. Sommigen  waren er op tegen dat de kerkenraad aan de koning ‘vrijheid’ gevraagd had (al was het verzoek ook afgewezen) en waren tegen  het afschaffen of aanpassen van  de kerkorde. Ook ouderling W.W. Smitt behoorde tot hen. Om kort te gaan: de Zwolse bezwaarden besloten zich aan te sluiten bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis in Zalk, waar ouderling Smitt per 21 augustus 1841  in het ambt van predikant  bevestigd werd.

Een eigen kerk (1842) en een predikant (1843).

De kerk van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in de Nieuwstraat te Zwolle werd later een pakhuis (foto: ‘Inventaris van de Archieven …’)

De Zwolse Christelijke Afgescheiden Gemeente groeide desondanks ondertussen gestaag door, zodat de particuliere woningen (zoals die van Ridderinkhof), waar de diensten gehouden werden, te weinig ruimte boden.  Vandaar dat men plannen maakte voor de bouw van een eigen kerk. Men vond een bouwterrein aan de Nieuwstraat, op nummer 78, en bouwde daar de eerste Afgescheiden kerk van Zwolle. Op zondag 20 november 1842 werd de kerk in gebruik genomen. Ds. A.C. van Raalte van Ommen  leidde de eerste dienst.

Ook ging de kerkenraad op zoek naar een eigen predikant. Deze vond men na enkele vergeefse beroepen op andere predikanten in de persoon van de 27-jarige ds. H.A. de Vos (1816-1868) van het Friese Sexbierum en Franeker. Hij werd op 5 maart 1843 in het ambt bevestigd door ds. A.C. van Raalte en deed later die zondag intrede.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876) van Ommen leidde de eerste dienst in de nieuwe kerk en bevestigde ds. De Vos in het ambt.

De gemeente groeide zozeer – nog datzelfde jaar met 64 leden – dat de kerk drie jaar later moest worden uitgebreid. Dat verliep overigens niet zonder problemen, want de pastoors van de een eindje verder gelegen roomse kerk zeiden last te hebben van het reformatorische psalmgezang en bovendien waren ze bang dat bij het uitgaan van beide kerken ordeverstoringen zouden kunnen ontstaan.

Twee dominees in één gemeente…!

Net als ds. Van Raalte droeg ds. De Vos aanvankelijk op de preekstoel geen ambtskledij. Deze bestond uit een geklede jas met bef, een halflange broek met lange kousen, schoenen met gespen en een steek. Maar de kerkenraad had daar een ander idee over. Men wilde dat de predikant zich op die manier uitdoste als hij op de preekstoel dienst deed. Het bleef echter niet bij verschil van mening over de ambtskledij, want al snel kwamen ook klachten binnen tegen zijn prediking. Ook de kerkenraad vond dat hij te weinig ‘bevindelijk’ (vanuit de persoonlijke ervaring)  preekte.

Juist in die tijd kwam ds. B. Fijnebuik (1800-1881) uit Schiedam in Zwolle. Deze preekte  meer naar de wens van de kerkenraad. En toen volgde een merkwaardig toneel: de kerkenraad bracht een beroep op hem uit terwijl ds. De Vos als predikant in volle rechten aan de Zwolse kerk verbonden was, maar van het beroep niet afwist! De provinciale synode had tegen het beroep bezwaar, omdat ds. Fijnebuik geen attestatie kon tonen van zijn vorige gemeente Schiedam, waar hij uit eigen beweging ontslag genomen had. Dus moest hij eerst richting Schiedam om zijn kerkenraad over te halen hem het verlangde attest te overhandigen.

Ds. H.A. de Vos (1816-1868).

Hij zal er waarschijnlijk een hard hoofd in gehad hebben of hij het verlangde attest zou krijgen, omdat hij bij zijn ontslag als predikant als reden gegeven had dat hij eraan twijfelde of de gemeente van Schiedam eigenlijk wel ‘rechtzinnig gereformeerd’ was. Maar de Schiedamse kerkenraad voldeed aan het verzoek, en zo kon ds. Fijnebuik als tweede predikant van de kleine Zwolse gemeente in het ambt bevestigd worden. Dat gebeurde op 4 augustus 1842, door… ds. De Vos!

Maar ondertussen waren de problemen betreffende de ambtskledij nog niet uit de wereld. Mogelijk uit onvrede met de houding van ds. De Vos deelde de kerkenraad hem mee dat hij zijn traktement van fl. 1.000 in het vervolg met ds. Fijnebuik moest delen.

De problemen stapelden zich op, toen ds. Fijnebuik op vakantie in Friesland vertoefde en van daaruit kritiek uitte op de prediking van collega De Vos en hem van onrechtzinnigheid beschuldigde! Terug in Zwolle en als dienstdoend predikant op zondag 31 augustus 1845 op de kansel staande, preekte hij ‘over predikanten zich niet aan de belijdenis houden’. Dat hij daarmee ds. De Vos bedoelde lag er dik bovenop. Niet erg vreemd dat ds. De Vos – als dienstdoend ouderling – weigerde hem aan het eind van de dienst ‘de hand’ te geven.

Het gevolg was een scheuring in de gemeente, want een aantal gemeenteleden hield het – gehecht aan diens prediking – met ds. Fijnebuik. Hoewel de classis hem schorste en hem verbood te preken deed hij dat toch, zodat de provinciale vergadering hem uiteindelijk op 17 mei 1846 uit het ambt zette. Enkele gemeenteleden volgden hem op zijn dwaalweg. Maar zijn gemeentetje verliep na verloop van tijd, mogelijk omdat geruchten de ronde deden over zijn onzedelijke levenswijze. Ds. Fijnebuik had het toen kennelijk met de Afgescheidenen gehad, want hij keerde hen de rug toe en ging over naar de hervormde kerk.

Ds. C.G. de Moen (van 1846 tot 1848).

Ds. C.G. de Moen (1811-1879).

Ds. De Vos vertrok in 1846 naar het Friese Marrum, nadat hij op 10 mei afscheid van Zwolle genomen had. Een half jaar later stond zijn opvolger al op de preekstoel. Het was ds. C.G. de Moen (1811-1879) uit Den Ham (verzwagerd aan maar liefst drie van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, te weten ds. A. Brummelkamp (1811-1888), ds. S. van Velzen (1809-1896) en ds. A.C. van Raalte). Ds. Brummelkamp bevestigde hem op 22 november 1846 in het ambt en de nieuwe predikant deed dezelfde dag intrede. Een ambtsgewaad hoefde hij van de kerkenraad niet te dragen. Er was veel werk te doen om de door de bovengenoemde problemen verwaarloosde gemeente – die toen bijna honderd leden telde – weer op orde te krijgen. Ds. De Moen vertrok overigens nog geen twee jaar later voor de tweede maal naar zijn oude standplaats Den Ham, nadat hij op 1 oktober 1848 van Zwolle afscheid genomen had.

Ds. D. Postma (van 1849 tot 1858).

Zijn opvolger bleef ongeveer negen jaar aan de kerk van Zwolle verbonden. Het was ds. D. Postma (1818-1890) van Wildervank en Meeden, die op 1 april 1849 in Zwolle bevestigd werd en intrede deed in de kerk aan de Nieuwstraat. De gemeente telde inmiddels 290 leden, mede doordat verontruste leden van de hervormde gemeente naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente waren overgekomen.

Ds. D. Postma (1818-1890).

De eerste christelijke school (1851).

In januari 1851 werd de eerste christelijke – niet ‘gereformeerde’ – school in gebruik genomen, gesticht door de Christelijke Afgescheidene Gemeente. Daaraan was een lange periode van verzoeken aan de plaatselijke overheid voorafgegaan. Al in augustus 1843 had de kerkenraad de gemeente Zwolle gevraagd een zgn. ‘diaconieschool’ te mogen oprichten. Daarop beschikte de burgerlijke gemeente echter negatief, omdat ‘de bedoeling van den kerkeraad (…) schijnt te zijn het oprichten eener school waarop een godsdienstig onderwijs volgens de leerbegrippen van deszelfs genootschap, en maatschappelijk onderwijs zal worden gegeven, [maar] dat het geven van onderwijs in het leerstellige van eenig kerkgenootschap door den onderwijzer [bij wet] verboden is, zodat het verzoek, zooals hetzelve is liggende, niet kan worden toegestaan’.

De burgerlijke gemeente antwoordde op een herhaald kerkenraadsverzoek, ‘dat de armen-kinderen van de Christelijke Afgescheidene Gemeente op de Staatsarmenscholen gratis onderwijs konden ontvangen’. Dat was voor de kerkenraad aanleiding om opnieuw een verzoek in te dienen, maar nu tot oprichting van een ‘bijzondere school der 1e klasse’. Veertien personen ondertekenden het verzoek met de mededeling dat zij persoonlijk garant zouden staan ‘voor geregeld en toereikend onderhoud der school’. Ook dit verzoek werd van de hand gewezen.

De Goudsteeg te Zwolle (foto: Josette Veltman).

Maar uiteindelijk kon op 6 januari 1851 ondanks de voortdurende tegenwerking van de gemeentelijke overheid de eerste christelijke school in gebruik genomen worden. De school telde toen zestig leerlingen.

De kerkenraad had een schoolcommissie benoemd, die de school bestuurde, en waarin niet alleen christelijke gereformeerden zitting hadden. In die tijd hadden christelijke scholen geen enkele subsidie van de overheid te verwachten en moest ze zichzelf bedruipen, geheel betaald door de vaak minvermogende Afgescheiden ouders. Desondanks bloeide de in de Goudsteeg gevestigde school. De eerste hoofdonderwijzer was J.H. Weenink. Hij  zegde in 1842 het lidmaatschap van de Christelijke Afgescheidene Gemeente echter op, waarop de kerkenraad zijn ontslag wilde. De schoolcommissie was het daarmee niet eens en handhaafde Weenink in zijn functie.

Enige andere zaken.

De curatoren kwamen op 20 en 21 september 1854 bijeen om te voldoen aan het besluit van de synode ter oprichting van de ‘School der Kerk’. De opening werd verricht door ds. De Moen.

In 1854 werd de landelijke synode van de Christelijke Afgescheidene Kerk in Zwolle gehouden. Daar werd besloten tot de oprichting van de Theologische School. Weliswaar was ook Zwolle als mogelijke plaats van vestiging genoemd, maar uiteindelijk werd het Kampen. De ‘School der Kerk’ werd op 6 december 1854 door curator ds. C.G. de Moen van Zwolle geopend.

In deze tijd kreeg de kerkenraad ook weer te maken met de vroegere Zwolse predikant B. Fijnebuik, die in mei 1846   uit het ambt gezet was, en toen samen met zijn volgelingen eigen diensten ging houden. Toen er geruchten over zijn onzedelijke levenswijze de ronde gingen doen verliep zijn gemeente. De meeste leden keerden met berouw terug naar de Christelijke Afgescheidene Gemeente en Fijnebuik vroeg toen toegang als lid van de Zwolse hervormde gemeente, wat hem werd toegestaan. ‘Nog dertig jaar lang konden de Zwolse Afgescheidenen de zeer vermogende man op straat tegenkomen. Hij leefde als rentenier in de Walstraat op het huidige nummer 10’.

Ds. Postma nam op 20 maart 1858 afscheid van de Zwolse gemeente die inmiddels ongeveer 290 leden telde. Hij emigreerde naar Zuid-Afrika waar hij als stichter de eerste predikant werd van de Gereformeerde Kerk van Suid-Afrika (of ‘Dopperkerk’), opgericht op 11 februari 1859.

Ds. H. Beuker (van 1862 tot 1864).

Ds. H. Beuker (1834-1900) op latere leeftijd.

Het beroepingswerk verliep zeer moeizaam. Dertien vergeefse beroepen op andere predikanten moesten worden uitgebracht alvorens kandidaat H. Beuker (1834-1900) uit Kampen het op hem uitgebrachte beroep aannam. Op 2 november 1862 deed hij in de gemeente van Zwolle intrede. “Beuker sloot zich niet in zijn gemeente op en deed niet alleen in stilte en getrouwheid zijn herderlijk werk. Maar hij zag ver om zich heen en leefde heel het leven der kerk mede. Hij was bij uitnemendheid een kerkelijk man. Maar dan niet in dien engen zin, dat hij niets goeds zag of zien kon buiten zijne eigene kerk. Veeleer het tegendeel, zijn blik was ruim, zijn hart wijd uitgestrekt; hij was veel te goed gereformeerd om bekrompen te zijn”.

In ieder geval was de tijd van ds. Beuker voor de gemeente van Zwolle een rustige periode. En ook een kort tijdperk, want op 3 april 1864 nam hij afscheid en vertrok toen als predikant naar Rotterdam. Later zou hij naar Amerika emigreren.

Ds. H. Vissink (van 1865 tot 1869).

Ds. H. Vissink (1834-1913) stond van 1865 tot 1869 in de Christelijke . Afgescheidene Gemeente te Zwolle

Anderhalf jaar lang bleef de gemeente van Zwolle vacant. Pas op 22 oktober 1865 kon de volgende predikant worden bevestigd. Toen deed kandidaat H. Vissink (1834-1913) uit Kampen intrede.  Hij bleef ongeveer drieënhalf jaar aan de gemeente van Zwolle verbonden. Ongetwijfeld de zwaarste periode was het jaar 1868, toen ook in Zwolle de cholera raasde. ‘Hij arbeidde veel onder de geringen van allerlei gezindte, toen meer dan één predikant zijn kudde verliet’.

‘In prediking en voordracht volgde hij zijn leermeester ds. S. van Velzen  na. Door zijn opleiding in Amsterdam [bij ds. Van Velzen] en zijn omgang met Hervormde broeders was alle kerkisme en enghartigheid hem vreemd’. Op 4 april 1869 nam hij afscheid van zijn gemeente te Zwolle en vertrok naar Bolsward.

Ds. N.H. Dosker (1820-1887), ds. W.H. Gispen sr. (1833-1909) en ds. J. Hessels (1836-1907) volgden hem achtereenvolgens op, maar over hen berichten we later nader.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info