De Gereformeerde Kerk te Waddinxveen (2)

( < Naar deel 1 )  – Zo was dan de plaatselijke vereniging van de ‘Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Gemeente’ met de ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’ zowel gelukt als mislukt.

Ds. W. Raman (1928-1919).

De plaatselijke Kruisgemeente verdween, maar een deel van haar leden verenigde zich desondanks met de Afgescheidene Gemeente. Zo kon de levensloop van de Christelijke Gereformeerde Gemeente, zoals de kerk van Waddinxveen in het vervolg heette, van start gaan…

Ds. Raman bleef daarna niet lang meer in Waddinxveen: in de kerkenraad ontstonden ernstige problemen, en zo nam de predikant op 6 november 1870 afscheid en vertrok hij naar de kerk van Puttershoek. Ds. J.Ph. Sluijter (1825-1907) van Boskoop werd opnieuw consulent van de vacante gemeente.

Ds. W.J. Weijenberg (van 1871 tot 1873).

Ds. W.J. Weijenberg (1819-1885).

Het waren rustige jaren onder de nieuwe predikant, ds. W.J. Weijenberg (1819-1885) uit Zuid-Beijerland. Hij nam het op hem uitgebrachte beroep aan en deed op 2 juli 1871 intrede in Waddinxveen. Hij kon slecht zien, maar stond bekend als een goed spreker, die zijn preken makkelijk uit het hoofd leerde en ze uitstekend voordroeg. Hij stond bovendien bekend als een geleerde en kon mooi schrijven, een kunst die hij echter niet uitbuitte in de kerkelijke notulen, want deze zijn ‘kort en nietszeggend’. Hoe dan ook, op 28 december 1873 vertrok hij na ruim twee jaar naar Wezep en ging de kerkenraad weer op zoek naar een predikant.

Ds. N.J. Engelberts (van 1874 tot 1879).

Deze vond men – overigens pas na het tweede op hem uitgebrachte beroep – in de persoon van ds. N.J. Engelberts (1831-1918) van Hazerswoude. Hij deed op 15 november 1874 intrede. Nadat de steunpilaar van christelijk gereformeerd Waddinxveen, Cornelis van der Star, in januari 1876 overleed, verslechterden de verhoudingen in de kerkenraad echter zienderogen. Er kwam tweedracht, ook in de gemeente. Ds. Engelberts kreeg van de ruzies en onenigheid vaak de schuld.

Ds. N.J. Engelberts (1831-1918).

Zo kwam er ruzie over de vraag in welke spelling de bijbel door de voorlezer, br. Van Rhijn, gelezen moest worden: de oude of de pas verschenen nieuwe? Sommigen waren zo gehecht aan de woorden ‘wijf’, ‘peert’, ‘sweert’, ‘hair’ en ‘Zone Gods’, waarom moesten die nu dan ineens gelezen worden als ‘vrouw’, ‘paard’, ‘zwaard’, ‘haar’ en ‘Zoon van God’? Als je die nieuwe bewoordingen op prijs stelde was je vast en zeker onbekeerd, zo werd door voorstanders van de oude spelling gezegd! Anderen, zoals voorlezer Van Rhijn, die toch al een hekel had aan al die oude woorden die niemand meer gebruikte, weigerde beslist de oude spelling te handhaven. Dominee kreeg de schuld: hij was een duivelsdienaar, een Arminiaan, en wat al niet.

Ook de classis moest de mouwen opstropen, want vanuit Waddinxveen kwam het ene na het andere bezwaarschrift binnen. Uiteindelijk besloten de broeders een commissie richting Waddinxveen te sturen om de zaak ter plaatse te onderzoeken. En terwijl al die onenigheid langzaam maar zeker ten top steeg, werd het kerkbezoek minder en minder. De predikant wilde het liefst de handdoek in de ring gooien. In elk geval begon hij ‘in de lidmatenboeken te knoeien’, zonder dat de kerkenraad het wist. De gemeente van Uithoorn bracht uitkomst; die beriep hem. Op 20 juli 1879 nam de predikant afscheid en vertrok fluks naar Uithoorn.

Het eind van het verhaal was dat de kerkenraad een andere voorlezer benoemde, die de oude spelling zou blijven lezen. De benoeming ging overigens met instemming van de vorige voorlezer, Van Rhijn. Beseffende dat op hem gelet werd beging de nieuwe voorlezer al tijdens zijn eerste beurt de fout door bij het tiende gebod te lezen: ‘Gij ende zult niet begeren uws naasten vrouw – eh….wijf’. ‘Een onderdrukt gelach klonk op in de kerk’. Toch nog vrolijkheid, gelukkig! De nieuwe spelling won het pleit overigens, want niet lang daarna werd daartoe overgegaan, zonder dat er een haan naar kraaide.

Ds. C.J.I. Engelbregt (van 1882 tot 1886).

Ds. C.J.I. Engelbregt (1839-1899).

Het beroepen van een nieuwe predikant verliep natuurlijk iet vlot. Wie – zo leek het – wilde zich nog in dat wespennest wagen? Ds. C.J.I. Engelbregt (1839-1899) uit Middelharnis durfde het beroep dat de kerkenraad uiteindelijk op hem uitbracht, aan te nemen en deed op 31 juli 1882 intrede. Veel is over zijn predikantstijd in Waddinxveen niet bekend, maar wel het belangrijkste, namelijk dat de eenheid, de vrede en de rust terugkeerden, zodat men bij zijn vertrek naar Andel kon notuleren, dat ds. Engelbregt ‘onder het voorzienig bestuur des Heeren vier jaar met ongestoorde vrede en liefde in Waddinxveen heeft mogen werkzaam zijn’. Beter getuigenis kon moeilijk gegeven worden.

Ds. C. de Groot (van 1888 tot 1892).

En toen kwam ds. Cornelis de Groot (1850-1933) uit Halfweg naar Waddinxveen, waar hij op 5 februari 1888 intrede deed, na moeizaam verlopend beroepingswerk. Het waren vier jaren waarin de rust allesbehalve de boventoon voerde. Het begon allemaal met de onrust in de Nederlandse Hervormde Kerk, waar het landelijk kerkelijk leven in de tachtiger jaren flink aan de kook was.

Onrust in de hervormde kerk.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

Omdat ds. De Groot zich na verloop van tijd fel tegenstander van de Doleantie betoonde, moeten we even een blik werpen op de hervormde kerk van die jaren. Daar was het  in de jaren ’80 (en ook  vele jaren daarvóór) heel onrustig. Vele hervormden verweten de in 1816 door ingrijpen van de overheid aangetreden Algemeene Synode dat zij niet optrad tegen de vrijzinnigheid die zich steeds verder een weg baande naar de hervormde kansels. Als oorzaak zag men onder meer het eveneens in 1816 door de overheid in de kerk ingevoerde ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde kerk’, waarin de macht van de synode weinig ruimte liet aan de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten.

De Heraut, april 1883.

Ook was velen een doorn in het oog, dat bij de invoering van het Algemeen Reglement in 1816 de aloude Dordtse Kerkorde was afgeschaft, en dat de verklaring die hervormde predikanten moesten tekenen om beroepbaar gesteld te worden (de proponentsformule) veel ruimte liet voor een eigen interpretatie van de Bijbelse waarheid. Daartegen verzetten zich bijvoorbeeld ook de hervormde deelnemers aan de ‘Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden’, die in 1883 in Amsterdam bijeenkwamen om over de door de synode voorgestelde proponentsformule te vergaderen. Overigens waren daar geen afgevaardigden aanwezig van de hervormde gemeente van Waddinxveen.

De kerkelijke strijd liep uiteindelijk uit op de Doleantie, na de Afscheiding van 1834 de tweede orthodoxe uittocht uit de Hervormde kerk. In Kootwijk begon het, maar Amsterdam werd het bekendste centrum van de Doleantie, waar dr. A. Kuyper (1837-1920) en de zijnen de leiding hadden. In december 1886 onttrokken zij zich aan de hervormde kerk en stichtten de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). Vele andere hervormde gemeenten volgden. In Waddinxveen ontstond overigens niet zo’n Dolerende Kerk, al wisten verscheidene hervormde gemeenteleden door Kuypers kerkelijk weekblad De Heraut precies wat er in de hervormde kerk allemaal omging.

Het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (De Heraut) speelde een niet te onderschatten rol bij (de voorbereiding van) de Doleantie.

De eerste problemen in Waddinxveen.

Terug naar christelijk gereformeerd Waddinxveen. Ds. De Groot – van wie overigens geen foto bekend is – had daar nog maar nauwelijks intrede gedaan, of al bij de voorbereiding van de eerste avondmaalsviering hield hij een preek waarin hij er zeer sterk de nadruk op legde dat je aan het avondmaal vooral niet moest deelnemen als je ‘het niet waardig was’. Want dan was je ‘schuldig aan het lichaam en bloed des Heeren’. Het gevolg van de preek was dat slechts heel weinig gemeenteleden in Waddinxveen aan het avondmaal deelnamen.

Ouderling Van Rhijn wees de predikant er echter op dat het woord uit 1 Corinthiers 11 vers 27, ‘onwaardiglijk dit brood eten’, betekende ‘op onwaardige wijze’, en niet dat je als zondig mens het avondmaal niet waard was. Deelnemen aan het avondmaal was volgens Van Rhijn immers plicht! Ds. De Groot neigde echter sterk naar ‘de ziekelijke vals-mystieke richting, die zich bij de avondmaalsviering toespitste op de onwaaardigheid van de mens om deel te nemen aan de Maaltijd des Heeren’. Daarbij kreeg hij niet alleen tegenstanders in de gemeente, maar ook vele aanhangers. De twee ouderlingen die zich tegen de zienswijze van de predikant keerden, B.J. van Rhijn en A. Faasen, werden op een gegeven moment door de gemeente niet meer herkozen, zodat in hun plaats medestanders van de predikant tot ouderling benoemd werden. Kortom: partijschappen deden hun intrede.

B.J. van Rhijn jr. op latere leeftijd  (foto: Stichting Het Geslacht Van Rhijn).

Hoe dan ook, de kerkenraadsvergaderingen werden weer moeilijk en  ruzieachtig, en uiteindelijk liet ds. De Groot ook op de preekstoel merken dat hij een fel tegenstander was van de Doleantie, die zich inmiddels overal in het land ontrolde. Ook op de Waddinxveense JV werd natuurlijk over de Doleantie gesproken, naast de bijbelstudie die ze wekelijks ondernam. De jongens zagen in Kuyper c.s. juist medestanders in de strijd tegen de vrijzinnigheid.

Alleen bijbelstudie in aanwezigheid van de predikant?

Op initiatief van ds. De Groot werd door de kerkenraad echter bepaald dat de JV alleen in aanwezigheid van ds. De Groot met bijbelstudie bezig mocht zijn. Daarmee gingen de jongens niet akkoord. De predikant zei daarover tijdens een JV-vergadering dat de jongens nu echt moesten ophouden met het zelfstandig bestuderen van de bijbel, omdat dit tot ‘treurige vruchten’ leidde, en ze anders op last van de kerkenraad vanaf maart dat jaar niet meer in de consistorie mochten vergaderen. Ook kreeg de zoon van de afgetreden ouderling Van Rhijn de wind van voren; de jongen was voorzitter van de JV (Van Rhijn jr. had de predikant al eens te verstaan gegeven, dat in diens preken vaak genoeg de waarheid niet gepredikt werd).

Het gevolg was dat er een onverkwikkelijke woordenwisseling plaats had tussen een paar bezoekers van de JV (onder meer met de vroegere ouderling Faasen en anderen) dat de kerkenraad Faasen en diens medestander A. van Nielen onder censuur plaatste wegens overtreding van resp. het 9de en het 5de gebod.

De jongens namen echter revanche. Nog vóór maart 1889 – de winter was streng – kwamen ze met een slee over het ijs naar de consistorie en haalden via een open raam de bezittingen van de JV naar buiten en vervoerden deze naar een veiliger plaats, waar ze met hun bijbelstudie ongestoord verder konden gaan.

En toen een kerkscheuring in Waddinxveen…

Ds. J.Ph. Sluijter (1825-1907) was in vacante periodes consulent van  Waddinxveen, maar kreeg tijdens het predikantschap van ds. De Groot ook als classislid met de kerk in dat dorp te maken…

Toen een aantal jonge gemeenteleden in 1889 belijdenis zou afleggen, zagen de eerste twaalf jongelui die weg niet gedwarsboomd, want – zo schreef de scriba – ze waren ‘niet gedreven door de geest der Doleantie’. De scriba was met de overige kerkenraadsleden wat het bestrijden van de Doleantie betreft eensgeestes met de predikant.

Anders lag het belijdenis doen door JV-voorzitter Van Rhijn. Nadat de anderen geantwoord hadden op de hun gestelde vraag of zij ‘de waarheid Gods die in (…) de Christelijke Kerk alhier geleerd wordt’ aanvaardden, nam de predikant Van Rhijn jr. even apart en stelde hem de vraag of hij ‘de leer die door de dominee in de kerk alhier geleerd wordt’ van harte aanvaardde. Daarop wilde Van Rhijn jr. natuurlijk geen antwoord geven, ondanks drie kwartier trekken van predikant en kerkenraad.

Natuurlijk bracht Van Rhijn jr. de zaak voor de classis Leiden. Daar begreep men de moeilijkheid (en de oorzaak ervan) en daarom werden hem door de classis de juiste belijdenisvragen gesteld, en aan de kerkenraad werd vervolgens opdracht gegeven hem tot het doen van belijdenis toe te laten.

Ondertussen werden in Waddinxveen enkele gemeenteleden die het met de prediking niet eens waren door de kerkenraad onder censuur geplaatst, waarna de classis opdracht gaf die op te heffen. Uiteindelijk schorste de classis twee leden van ds. De Groots kerkenraad, en leek de predikant te gaan toegeven. We gaan verder voorbij aan de overige onaangenaamheden, om nu rechtstreeks af te koersen op de door de predikant veroorzaakte kerkscheuring in Waddinxveen.

De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892).

De synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) gingen al vrij snel na het begin van de Doleantie in overleg om tot eenheid te komen. Dat viel niet mee. Vooral in de Christelijke Gereformeerde Kerk bestond nogal wat verzet tegen het samengaan met de Dolerenden. Ze vreesden voor het lot van de Theologische School in Kampen: zou deze door de van oorsprong Dolerende Vrije Universiteit verzwolgen worden? Bovendien voelden nogal wat christelijke gereformeerden zich gekwetst door uitlatingen van dr. Kuyper c.s. over de Christelijke Gereformeerde Kerk.

Deze kerk van (christelijk) gereformeerd Waddinxveen deed dienst van 1867 tot 1925.

Anderzijds vonden de Dolerenden dat het Reglement van de Christelijke Gereformeerde Kerk verdwijnen moest, voordat men verenigen kon. In het Reglement stond dat de plaatselijke gemeenten afdelingen waren van de ene Christelijke Gereformeerde Kerk, net als in de hervormde kerk. Dit was volgens de Dolerenden in strijd met het gereformeerde kerkrecht; zij stonden op het standpunt dat de zelfstandige plaatselijke kerken samen het verband van de Gereformeerde Kerken vormden.

Het Reglement dankte haar ontstaan aan de kerkenfusie die in 1869 plaatsvond tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis (zie daarvoor deel 1 van dit verhaal). Om door de overheid erkend te worden had men een Reglement opgesteld en dat opgestuurd naar Den Haag. Daarin stond overigens onder meer ook dat de Christelijke Gereformeerde Kerk geregeerd werd volgens de Dordtse Kerkorde. Maar langzamerhand kwamen beide kerkgenootschappen toch nader tot elkaar en kwam de Vereniging tussen beide kerkgenootschappen in zicht.

Maar ds. De Groot en zijn kerkenraad zijn tegen.

Toen de Ineensmelting dan ook naderde, in de classis aan de orde kwam en daar goedgekeurd werd, schreef de kerkenraad van Waddinxveen aan de classis Leiden dat weliswaar alle classiskerken met de afschaffing van het Reglement hadden ingestemd, maar dat de kerkenraad van Waddinxveen er niet mee instemde, omdat ‘onze gemeente Christelijk Gereformeerd wil blijven’. Daarmee, zo zei de kerkenraad, had de classis ‘alle kerkelijke gemeenschap tussen Uw Eerw. Classicale vergadering en de Chr. Geref. Gemeente te Waddinxveen verbroken’.

De verbaasde classis benoemde een commissie om met de kerkenraad te praten, maar daar wilde ds. De Groot niet van weten. Er kwam een stevige briefwisseling op gang. Maar de kerkenraad wilde van geen wijken weten. Men was ervan overtuigd dat handhaving van het Reglement van 1869 de beste garantie was om de kerkelijke goederen in bezit te kunnen houden.

Ds. H. Beuker (1834-1900) van Leiden.

Ds. De Groot mocht dan een classicale commissie niet willen ontvangen, de commissie werd echter gewoon samengesteld en bestond uit de predikanten ds. H. Beuker (1834-1900) van Leiden, ds. J.J. Impeta (1850-1934) van Alphen aan den Rijn, ds. K.B. van Diemen (1836-1913) van Bodegraven, ds. J.Ph. Sluijter (1825-1907) van Boskoop en ds. W.B. Renkema (1860-1919) van Rijnsburg. De commissie kwam gewoon, ondanks dat ds. De Groot enkele keren schreef hen niet te willen ontvangen. De predikanten konden dan wel niet in de kerk vergaderen, maar er was elders voldoende gelegenheid om te overleggen. Men besloot aan alle Waddinxveense gemeenteleden een brief te schrijven, waarin gevraagd werd of men (met ds. De Groot) Christelijk Gereformeerd wilde blijven of dat men zich wilde aansluiten bij de verenigde Gereformeerde Kerken in Nederland.

Ds. J.J. Impeta (1850-1934) van Alphen aan den Rijn.

Ook ds. De Groot en zijn kerkenraad stelden een brief op, waarmee ze bij de leden langs gingen. Daarin stond: ‘Wij ondergetekenden, lidmaten der Christelijke Gereformeerde Gemeente, verklaren ons voor het behoud van het Reglement van 1869, en vrij van de in vereniging zijnde Christelijke Gereformeerde Kerken, tenzij deze tot het standpunt van 1869 terugkeren’. De kerkenraad en ds. De Groot slaagden er in om in totaal 237 zielen achter zich te krijgen, kinderen meegerekend. Tweederde van de gemeente.

Ds. W.B. Renkema (1860-1919) van Rijnsburg.

De strijd om de kerkelijke goederen.

De classis Leiden schorste ds. De Groot en zijn kerkenraad. Maar zowel de predikant als de kerkenraad gingen gewoon met hun werkzaamheden voort, alsof er niets gebeurd was. Dat was voor de classis uiteindelijk de reden om hen per 21 april 1892 uit hun ambt te ontzetten.

De gereformeerde gemeenteleden kozen ondertussen een nieuwe kerkenraad en deze maakte de kwestie van de kerkelijke goederen aanhangig bij de rechtbank. Deze oordeelde, dat ds. De Groot en zijn kerkenraad de kerkelijke goederen dienden terug te geven aan de rechtmatige eigenaar, de inmiddels nieuwgekozen gereformeerde kerkenraad. Op 11 oktober 1892 werden de sleutels van de pastorie, de kerk en de consistorie teruggegeven en natuurlijk ook alle administratieve bescheiden en archiefstukken. Ds. De Groot  had intussen in Waddinxveen zijn Christelijke Afgescheiden Gemeente gesticht.

Ondertussen telde de Gereformeerde Kerk van Waddinxveen (want de gemeente was intussen per 4 juli 1892 toegetreden tot De Gereformeerde Kerken in Nederland), nog ongeveer honderd leden, maar men liet de moed niet zakken en ging op zoek naar een nieuwe predikant. Iemand die de rust in de gemeente kon terugbrengen.

Naar deel 3 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info