De Gereformeerde Kerk te Leimuiden (1)

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Leimuiden werd op 5 februari 1887 geïnstitueerd als Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende).

Kaart: Google.

Wel had zich zo’n vijftig jaar eerder, in 1836, een echtpaar afgescheiden van de hervormde kerk, maar in Leimuiden kwam het nooit tot de stichting van een Christelijke Afgescheidene Gemeente en evenmin tot de instituering van een Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, zoals we ergens lazen.

Nee, in Leimuiden was het de Doleantie die het overgrote deel van de gemeente aan de hervormde kerk onttrok. En dit alles gebeurde onder leiding van de plaatselijke hervormde predikant, ds. F. van Spall (1838-1889). Ook in Leimuiden ging het om de bestrijding van de volgens veel gemeenteleden in de hervormde kerk bestaande vrijzinnigheid, maar vooral ook om de hiërarchische structuur van de kerkregering: de algemene synode was de baas ten koste van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten.

Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden (1883).

De Heraut, april 1883.

Dat de kerkenraad van Leimuiden voorstander was van handhaving van de belijdenis werd onder meer in 1883 duidelijk, toen in Amsterdam de ‘Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden’ gehouden werd, op instigatie van o.a. dr. A. Kuyper (1837-1920). Vanuit de hervormde gemeente van Leimuiden waren volgens de presentielijst drie gecommitteerde (afgevaardigde)  kerkenraadsleden aanwezig: A. Blokhuis, Cs. Roest en G. Verwey.

Men sprak daar over de bezwaren die men had tegen de nieuwe proponentsformule, die door de hervormde synode was voorgesteld. Aanstaande predikanten zouden bij hun aanstelling dan beloven dat zij instemden met de Drie Formulieren van Enigheid (de drie belijdenisgeschriften) ‘voor zover’ die met de Heilige Schrift overeenstemden. Dat gaf aan de predikanten ruime vrijheid voor een eigen interpretatie van de belijdenisgeschriften. Daartegen verzetten ook de Leimuidense kerkenraadsleden zich. Zij waren er voorstander van dat predikanten niet met de belijdenisgeschriften instemden ‘voor zover‘, maar ‘omdat‘ deze met de Heilige Schrift overeenstemden.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (januari 1887).

Het programma van het Geref. Kerkelijk Congres van 11 tot en met 14 januari 1887 te Amsterdam; uit De Heraut.

De instituering van de Dolerende kerk te Leimuiden kwam heel kort na het in Amsterdam van 11 tot en met 14 januari 1887 gehouden Gereformeerd Kerkelijk Congres. Dat congres werd onder leiding van dr. A. Kuyper georganiseerd door de kort daarvoor afgezette kerkenraadsleden te Amsterdam.  Men wilde samen met de 1.500 afgevaardigden van andere hervormde kerkenraden in het land bespreken hoe de Doleantie ook elders  het best kon plaatsvinden. Hoewel er geen presentielijst van het Congres bestaat, lijkt het waarschijnlijk dat ook een afvaardiging van Leimuidens hervormde kerkenraad – met ds. Van Spall – op dat Congres aanwezig was.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

Bij binnenkomst moest men de schriftelijke verklaring tekenen dat men de reorganisatie van de hervormde kerk ‘plichtmatig’ achtte. Dat hield in dat het door de overheid in 1816 aan de hervormde kerk opgelegde ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der hervormde kerk’ moest worden afgeschaft en dat aan de aloude Dordtse Kerkorde van 1618-1619 ‘opnieuw kracht en geldigheid’ verleend werd. Zo zal dan ook de afvaardiging uit Leimuiden – bewapend met mondelinge en schriftelijke adviezen, die op het Congres verstrekt werden – tot de overtuiging gekomen zijn dat uittreding uit de hervormde kerk ook in Leimuiden ‘plichtmatig’ was. Dat besluit nam men dus inderdaad op zaterdag 5 februari 1887. Op zondag zal het besluit vanaf de kansel aan de gemeenteleden zijn meegedeeld.

Uitgetreden.

Ds. F. van Spall (1838-1889) leidde de Doleantie te Leimuiden.

Twee dagen later, op maandag 7 februari werd de koning – als hoofd van de hervormde staatskerk – op de hoogte gesteld van het kerkenraadsbesluit. Daarin gaf de kerkenraad aan dat hij besloten had de Dordtse Kerkorde opnieuw in te voeren en aan het in 1816 door de overheid ingevoerde Algemeen Reglement ‘alle verbindende kracht te ontnemen’. Door langer onder de oude kerkorde (het ‘Algemeen Reglement’) te blijven zou de ‘gereformeerde kerk haar gereformeerd karakter ten eenenmale verliezen’.

Ook de burgemeester werd van de verandering op de hoogte gesteld net als de kerkvoogden van de hervormde gemeente te Leimuiden. Voor de gemeenteleden werd een brief gedrukt waarin het besluit omkleed met redenen bekend gemaakt werd. En tenslotte werd een overzichtelijke lijst samengesteld van ‘alle [belijdende] lidmaten der Nederd. Geref. Kerk (doleerende) te Leimuiden, die den kerkeraad, welke onder de Dordtsche Kerkenordening van 1618/19 leeft, erkennen’. Daarop kwamen 125 namen voor.

De eerste kerkenraad – van hervormd Dolerend geworden – bestond uit ds. Van Spall, de ouderlingen A. Blokhuis, A.W. van Heijningen en  P. Oudshoorn en de diaken J. van ’t Wout. Opmerkelijk: ouderling A. Blokhuis stond nog niet op de bovengenoemde ledenlijst. Dat kwam omdat hij aanvankelijk aarzelend stond tegenover de onttrekking uit het hervormd kerkgenootschap, maar uiteindelijk toch tot de Dolerende kerk toetrad.

De hervormde kerk bleef eigendom van de gedecimeerde hervormde gemeente.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Op advies van het eerder genoemde Gereformeerd Kerkelijk Congres, nog geen maand eerder in Amsterdam gehouden, besloot de kerkenraad over te gaan tot de oprichting van de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’. Volgens de toen geldende regels konden Dolerende kerken namelijk geen overheidserkenning en dus ook geen rechtspersoonlijkheid verkrijgen. Dat was erg lastig als door de kerk officiële handelingen verricht moesten worden, zoals bijvoorbeeld de aankoop van grond en de bouw van een kerk. Maar een vereniging kon die rechtspersoonlijkheid wel verkrijgen. Vandaar dat het Gereformeerd Kerkelijk Congres de Dolerende kerkenraden had aangeraden zo’n vereniging op te richten, die dan onder verantwoordelijkheid aan en namens de kerkenraad kon handelen.

Het eerste bestuur werd gevormd door de broeders C. Dompeling, P. Duijser, P. Oudshoorn, A.W. van Heijningen en G. Treur. Twee van hen waren lid van de kerkenraad, de andere twee waren ‘gewone’ gemeenteleden. De commissie regelde onder meer de kerkelijke bijdragen (‘contributiën’). Daarvoor had men collectanten aangesteld, die op gezette tijden bij de gemeenteleden langs gingen om de toegezegde bijdragen op te halen. Toen de wettelijke regels veranderden werd in Leimuiden de Kerkelijke Kas omgezet in Commissie van Administratie en nog later in Commissie van Beheer.

In de kolenschuur.

De Heraut van 27 februari 1887 meldde de ingebruikneming van de kolenschuur…

Het hervormde kerkgebouw bleef niet in handen van de Dolerenden. De hervormde kerkelijke besturen spanden een proces aan over het eigendom van de kerkelijke goederen. Daarbij trokken de Dolerenden aan het kortste eind. Dat hield dus in dat men een eigen kerkgebouw moest zien te krijgen. Ouderling Van Heijningen bracht voorlopig uitkomst: hij stelde zijn kolenschuur ter beschikking voor het houden van kerkdiensten, de catechisaties en  de zondagsschool, en in zijn woning mochten de kerkelijke vergaderingen gehouden worden.

De eerste kerkdienst in de kolenschuur aan de Drecht werd gehouden op zondag 23 februari 1887 en bijgewoond door ongeveer driehonderd dorstigen naar het Woord. De preek werd toen natuurlijk door ds. Van Spall gehouden, en wel over Hebreeën 2 vers 1 ( “Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien”).

Aanvankelijk was J. Kuijpers in februari 1887 de leider van de zondagsschool, maar door ‘zwakte des ligchaams’ kon hij zijn taak niet langer uitvoeren en werd hij vervangen door D. Zemel.

De bouw van de noodkerk.

De Kerkelijke Kas ging ondertussen op zoek naar een geschikte plaats voor de bouw van een noodkerk. De kolen- en turfschuur van br. Van Heijningen was – hoe royaal ook aangeboden – toch minder geschikt, omdat men nogal eens ‘bestoven’ uit de kerk kwam. Enkele broeders werden benoemd in een opgerichte Bouwcommissie. Er werd een geschikt stuk grond gekocht – aan het huidige Oosteinde, ongeveer op de plaats van de latere gereformeerde kerk – en natuurlijk werden plannen gemaakt over het uiterlijk, de financiering, de grootte en de indeling van de noodkerk. Duidelijk was al snel dat de kerk ongeveer 265 zitplaatsen zou moeten tellen. Ook was men het er aanvankelijk al gauw over eens dat het een stenen gebouw moest worden, zodat het eventueel ook als school gebruikt kon gaan worden. Maar steen bleek te duur, dus werd besloten tot een houten gebouw.

De Dolerende noodkerk aan het Oosteinde, ongeveer op dezelfde plaats als de latere gereformeerde kerk (foto: ‘100 jaar Gereformeerde Kerk’).

Zelfs werd alvast besloten de zitplaatsen in de kerk te verhuren, waarbij ook geregeld werd dat ‘de zitplaatsen worden verkocht aan de meestbiedende’. Andere plaatsen krijgen een vaste prijs, maar de regel was dat de betere plaatsen meer kostten dan de mindere. Geen wonder dat steeds meer kerken later tegen het verhuren van zitplaatsen bezwaren kregen en de plaatsen ‘vrij’ maakten. In elk geval waren er ook in Leimuiden vrouwenplaatsen en mannenplaatsen, zodat echtparen niet bij elkaar zaten. Ook in veel kerken een gewoonte.

De bouw van de noodkerk – op de grond van P. Oudshoorn, die de helft schonk – verliep kennelijk voorspoedig, want deze werd op 9 oktober 1887 in gebruik genomen. Ds. Van Spall hield de preek weer, ditmaal over Mattheus 14 vers 33 (“Die nu in het schip waren, kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon”).

Opzicht en tucht.

Handhaving van de kerkelijke tucht stond hoog in het vaandel bij de Dolerenden. Ze waren niet voor niets ook daarom uit de hervormde kerk gegaan. Welnu, de predikant en de ouderlingen konden meteen aan de slag. Sommige gemeenteleden maakten zich soms bijvoorbeeld schuldig aan roddel en achterklap, aan zondagsarbeid, sommigen overtraden het zevende gebod, maar ook een bezoek aan de kermis kon volgens een gemeentelid geen kwaad, volgens de kerkenraad was dat echter ‘een plaats waar gereformeerden niet behoorden te komen’. Eind 1888 kregen een werkgever en een werknemer – beiden Dolerend – onenigheid, om niet te zeggen slaande ruzie. De kerkenraad onderzocht de zaak en kwam tot de conclusie dat beide partijen onder censuur geplaatst moesten worden. Die werknemer was trouwens – behalve collectant van de Kerkelijke Kas – ook de leider van de Zondagsschool ‘Jachin’.

De handtekening van ds. Van Spall.

Ook op het doen van belijdenis hield de kerkenraad nauwgezet toezicht. Gooide iemand met de pet naar het catechisatieonderricht of stelde hij het belijdenis doen onnodig lang uit? Hoe dan ook, daar maakten de eenendertig nieuwe belijdende leden, die op vrijdag 26 april en zondag 28 april 1889 belijdenis deden, zich in ieder geval niet schuldig aan. Met andere woorden: de kerk groeide.

Ds. Van Spall overleden (1889).

Toen ds. Van Spall op 5 februari 1887 officieel predikant werd van Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Leimuiden, was hij al sinds 1875 hervormd predikant van Leimuiden geweest. Dat het voor hem geen makkelijke tijden zullen zijn geweest is niet zo vreemd te veronderstellen: het uittreden uit de volkskerk – al was het samen met het overgrote deel van de gemeente – viel niet mee. In ieder geval werd zijn gezondheid, na enige tijd als Dolerende predikant gediend te hebben, slechter. Gezegd wordt dat hij leed aan een ‘negenoog’, een ernstige vorm van een steenpuist. Hij voelde zich ziek, was erg vermoeid en had koorts. Daarom werd hij genoodzaakt om per 1 september 1889 emeritaat aan te vragen. Dat werd hem verleend. De classis benoemde ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) van Oude en Nieuwe Wetering als consulent. Ds. Van Spall overleed kort daarop, op 8 oktober 1889.

Ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) was consulent van de Dolerende Kerk van Leimuiden na het overlijden van ds. Van Spall.

Ds. C.S. van der Voet (van 1890 tot 1914).

De kerkenraad nam dus het beroepingswerk ter hand. In januari 1890 werd een drietal gesteld, maar de beroepen predikant, kandidaat J. Brouwer (1864-1948) bedankte en nam het beroep van de kerk van Naaldwijk aan. Ook enkele volgende beroepen hadden  geen succes. Vervolgens vroeg de kerkenraad aan de manslidmaten of ze er bezwaar tegen hadden de vroegere hervormde Haagse godsdienstonderwijzer (als zodanig ontslagen omdat hij met de Doleantie meeging) C.S. van der Voet (1844-1921) te vragen zich te laten examineren naar Artikel 8 van de kerkorde, op grond van ‘singuliere gaven’. Daarmee ging men akkoord en ook Van der Voet stemde er mee in, net als de synode, zodat hij met succes geëxamineerd werd en, zoals beloofd, het beroep naar de kerk van Leimuiden aannam.

Op 12 juni 1892 deed hij intrede in Leimuiden. Consulent ds. Van Schelven bevestigde hem in het ambt met een preek naar aanleiding van jesaja 62 vers 6 (“O Jeruzalem, Ik heb wachters op uw muren besteld, die geduriglijk al den dag en al den nacht niet zullen zwijgen. Gij die des HEEREN doet gedenken, laat geen stilzwijgen bij ulieden wezen”). In de avonddienst deed ds. Van der Voet intrede naar aanleiding Jesaja 40 de verzen 6 tot 8 (“Een stem zegt: Roep. En hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des HEEREN daarin blaast; voorwaar, het volk is gras. Het gras verdort, de bloem valt af; maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid”). Ds. Van Schelven nam op 30 juni 1892 afscheid als consulent en concentreerde zich toen weer op zijn gemeente in Oude en Nieuwe Wetering. Ds. Van der Voet was tot 1914 aan de kerk van Leimuiden verbonden. Over hem later meer.

Ds. C.S. van der Voet (1844-1921).

De Gereformeerde Kerk te Leimuiden (1892).

Intussen waren al enkele jaren eerder onderhandelingen ontstaan tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk (uit de Afscheiding van 1834 en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken uit de Doleantie van 1886. Die besprekingen gingen over de eventuele samensmelting van beide kerken. De gesprekken verliepen niet altijd even soepel. In de kerkelijke pers klonken niet alleen enthousiaste geluiden, maar ook ernstige bezwaren tegen de ineensmelting. Vooral vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerk was bezorgdheid. Twee christelijke gereformeerde predikanten, ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) van Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag, dienden ter synode zelfs een bezwaarschrift in, waarin zij verklaarden het oneens te zijn met de plannen tot vereniging.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

De bezwaarden vroegen zich af waarom, naar zij meenden, de plaatselijke kerken nooit in de plannen tot eenwording gekend waren. En hoe zou het met de Theologische School in Kampen gaan? Zou die door de Amsterdamse (van oorsprong Dolerende) Vrije Universiteit opgeslokt worden en verdwijnen? En waarom moest de naam van Christus uit de nieuwe kerknaam verdwijnen?

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

De beide synoden besloten echter tot eenwording. In een gezamenlijke synodevergadering, die op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk gehouden werd, stelde men de ineensmelting officieel vast. De eenheid tussen beide kerkengroepen werd symbolisch vorm gegeven door de handreiking van de hoogbejaarde christelijke gereformeerde predikant ds. S. van Velzen (1809-1896), docent aan de Theologische School in Kampen en dr. A. Kuyper, de vertegenwoordiger van de Dolerende Kerken. Afgesproken was dat de nieuwe naam van de verenigde kerken in het vervolg zou zijn De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Ook de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) van Leimuiden sloot zich daarbij aan en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te Leimuiden.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info