De Gereformeerde Kerk te Stad aan ’t Haringvliet (1)

De historie van de Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Stad aan ’t Haringvliet op Goeree-Overflakkee kan verdeeld worden in vier periodes.

Kaart: Google.

(1) De Christelijke Afgescheidene Gemeente die in 1836 als ‘conventikel’ bestond, in 1838 als gemeente geïnstitueerd werd en in 1847 werd opgeheven; (2) de Christelijke Afgescheidene Gemeente die van 1854 tot 1887 in Stad aan ’t Haringvliet bestond – met al haar opmerkelijke gebeurtenissen; (3) de toetreding tot de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) in 1887; (4) in verband met de landelijke samenvoeging van de kerken uit Afscheiding en Doleantie de toetreding van de kerk van Stad aan ’t Haringvliet tot  de Gereformeerde Kerken in Nederland in 1892.

1. De eerste Afgescheiden Gemeente (1836/38-1847).

De eerste zgn. ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ die sinds 1836 in Stad aan ’t Haringvliet bestond, was vermoedelijk tot 1838 nog geen geïnstitueerde ‘gemeente’, maar een conventikel, een groepje Afgescheidenen die  – uit onvrede met de toestand in de hervormde kerk – gezamenlijke huissamenkomsten hielden, waar onder meer gebeden,  gezongen en  bijbel gelezen werd. Enkele van de leden kwamen uit het naburige Ooltgensplaat; van  1837 tot 1839 was Dirk Ras uit Ooltgensplaat diaken, terwijl Jacob van Roovaart uit Stad aan ’t Haringvliet diende als ouderling. Dr. C. Smits acht het in zijn historisch overzicht waarschijnlijk dat er op een of andere manier aanvankelijk een relatie heeft bestaan tussen de gemeente van Ooltgensplaat en die van Stad aan ’t Haringvliet, welke laatste naar zijn mening pas op 29 juli 1838 werd geïnstitueerd door ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten in Nederland. Toch wordt in een verzoekschrift aan de koning als datum van het ontstaan van deze ‘gemeente’ 7 oktober 1836 genoemd, zoals we straks zullen zien.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868) institueerde de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Stad aan ’t Haringvliet op 29 juli1838.

‘Eene openlijke Afgescheidene…’

Het Departement van de (Hervormde) Eeredienst maakte in de jaarlijkse ‘Algemeene Beschouwingen’ in 1838 melding van het aantal Afgescheidenen per classis. In het hoofdstukje over de ‘classis Brielle’ werd gemeld dat in Stad aan ’t Haringvliet slechts ‘ene openlijk Afgescheidene’, woonde. Daaraan werd toegevoegd dat die ene ‘openlijk Afgescheidene’ – naar men zei – bovendien spijt had van zijn daad, want zijn stap had ‘hevig ongenoegen in zijn woning en in de [hervormde] gemeente veel ergernis gegeven’. Met die ene Afgescheidene werd Jacob van de Roovaart bedoeld, die we straks weer zullen tegenkomen. Maar spijt had hij toen in ieder geval nog helemaal niet.

Verzoekschrift aan de koning  (1836).

De burgemeester van Brielle – die bovenstaande gegevens naar de Minister had gestuurd – was in zijn rapportage wel heel erg voorzichtig geweest. Want  ver voor de publicatie van de Ministeriële ‘Algemeene Beschouwingen’ (twee jaar na ‘de instituering’) stuurde een negental ‘gemeenteleden’ op 26 oktober  1836 een verzoekschrift aan de koning waarin verzocht werd om vrijheid van godsdienstoefening. Men beloofde als Afgescheiden Gemeente geen aanspraak te zullen maken op gelden uit ’s Rijks kassen, te zullen zorgen voor de bouw van een kerk, voor betaling van de eventuele predikant en voor het onderhoud van de behoeftigen in de eigen kerkelijke gemeente.

De ondertekenaars waren A.J. van Dam (met vrouw en kinderen), Jan van Eck (met echtgenote Maatje Hoedeman en kind), Cornelis Maliepaard met zijn vrouw Lientje Nieuwlandt en hun kinderen, Jacob van de Roovaart met zijn kinderen en As. Wielaart met vrouw en kinderen. Het verzoekschrift aan de koning moest bij de burgemeester worden ingeleverd. Deze schreef ter informatie voor de minister er enige opmerkingen bij over de burgerlijke staat van de ondertekenaars. Zijns inziens waren de Afgescheidenen in Stad aan ’t Haringvliet allemaal mensen ‘uit de geringere volksklasse, die grootendeels door den stroom der volgzucht mede gesleept worden en weinig of niets geleerd hebben; de vrouwen en kinderen kunnen lezen noch schrijven’.

Conventikels werden ‘ongeoorloofd’ wanneer er meer dan twintig mensen aanwezig waren….

Wanneer werd de gemeente geïnstitueerd?

Uit het bovenstaande blijkt dat niet helemaal zeker lijkt of in Stad aan ’t Haringvliet al in 1836 een officieel geïnstitueerde Afgescheiden Gemeente bestond, of dat deze pas in 1838 het licht zag.  Dr. Smits vraagt zich in zijn historisch overzicht namelijk af of de groepen op Goeree Overflakkee (vóór 1838) wel echte ‘gemeenten’ genoemd konden worden en of het niet ‘conventikels’ waren. Hoe dan ook, we weten in ieder geval zeker  dat ds. H.P. Scholte  in 1838 op Goeree Overflakkee enkele Afgescheiden Gemeenten officieel institueerde door ambtsdragers te bevestigen, waaronder die te Stad aan ‘t Haringvliet. Hij zou dat niet gedaan hebben als hij wist dat in ‘Stad’ al een officiële gemeente bestond.

Ds. Scholte werd gedurende de eerste jaren van de Afscheiding in de provincies Utrecht, Noord- en Zuid-Holland en ‘Beneden-Gelderland’ beschouwd als ‘de onbetwiste leider’.  Op 29 juli 1838 bevestigde hij ‘de kerkeraden van Stad aan ’t Haringvliet, Middelharnis en Ouddorp na voorafgaand onderzoek’. We kunnen er van uitgaan dat die dag de officiële institueringsdatum is van de gemeente van ‘Stad’. Dat gebeurde in de woning van Jacob van de Roovaart, waar ds. Scholte  tevens kinderen doopte. De rechtbank te Brielle boog zich over die zaak – men was aangeklaagd wegens het houden van een ‘ongeoorloofde godsdienstige samenkomst’ – maar sprak de drie beklaagden vrij. Dat waren ds. Scholte en de broeders Maliepaard en Ras. In 1839 telde de gemeente inmiddels drieënveertig zielen, van wie dertien belijdenis gedaan hadden.

De hervormde kerk te Stad aan ’t Haringvliet.

Geen vervolgingen.

In Stad aan ’t Haringvliet werden door de overheid geen boetes of andere straffen opgelegd vanwege het houden van een ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomst’. Voor het houden van godsdienstige samenkomsten moest men van de overheid toestemming hebben wanneer er meer dan twintig dorstigen naar het Woord  aanwezig waren. In Stad aan ’t Haringvliet heeft men zich behoorlijk goed aan deze voorwaarde gehouden. Ze wisten dat er op hen gelet werd. Toen bijvoorbeeld op 14 april 1836 in de woning van Van de Roovaart een godsdienstige bijeenkomst gehouden werd, waarbij minder dan twintig personen aanwezig waren, kwam zonder nadere aankondiging de Marechaussee de woning binnenwandelen om de zaak in ogenschouw te nemen.

De bijeenkomst was nog maar nauwelijks begonnen toen dat gebeurde, en ondanks het feit dat men de wet niet overtrad, werd men ‘in de beginselen gestoord’; er werd namelijk bevel gegeven uit elkaar te gaan. Hoewel de burgemeester bang was dat ouderling Van de Roovaart en de zijnen gewoon zouden doorgaan, verzekerde de ouderling de Edelachtbare Heer Burgemeester dat men zich nauwgezet zou houden aan de wettelijke eisen.

Jacob van de Roovaart afgezet.

Rond 1840 werd ouderling Jacob van de Rovaart ten gevolge van een bijzondere gebeurtenis uit zijn ambt ontzet. Dat kwam omdat hij in de Provinciale Vergadering van de Afgescheiden Gemeenten in Zuid-Holland had verklaard, en met twee brieven ‘aangetoond’, dat hij in de Afgescheiden Gemeente van ‘Stad’ als oefenaar of ‘leerend opziener’ gewenst werd. Ds. C. van der Meulen (1800-1876) van Middelharnis stelde in opdracht van de classis ter plaatse een onderzoek in naar het waarheidsgehalte van die verklaring en naar de echtheid van de twee brieven. Daaruit bleek dat Van de Roovaart zich als zodanig had opgedrongen aan de lidmaten van de gemeente. Eigenlijk, zo bleek, werd hij helemaal niet begeerd als oefenaar, zelfs niet gewoon als ouderling, hoewel hij dat op dat moment wel wás.

Ds. C. van der Meulen (1800-1876) stelde een onderzoek in.

Als gevolg van de bevindingen van ds. Van der Meulen werd de bekwaamheid van Van de Roovaart als oefenaar door de classis onderzocht en toen had hij ‘zijne onbekwaamheid ganschelijk bewezen’. Na een indringend gesprek met hem te hebben gevoerd zag hij dat zelf ook in, en werd hij toen als ouderling afgezet.

Tot één gemeente samenvoegen…?

De gemeenten op Goeree Overflakkee – Middelharnis, Sommelsdijk Ooltgensplaat, Herkingen, Dirksland, Stellendam, Ouddorp, Nieuwe Tonge en Stad aan ‘t Haringvliet  – waren echter zo klein dat ds. Scholte in een ‘verslag aan de koning’ in 1844 onder meer opmerkte dat de gemeenten op dat eiland de wens hadden uitgesproken tot één gemeente te worden samengevoegd. Vandaar dat achtenzeventig Afgescheidenen zich op 24 mei 1844 in een verzoekschrift tot de koning wendden, waarin ze van die begeerte blijk gaven. De gewenste gemeente waarvoor erkenning gevraagd werd heette in dit schrijven de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Overflakkee en Goedereede’.

In die lijst werden elf (deels hierboven al genoemde) ondertekenaars uit Stad aan ‘t Haringvliet genoemd: M. Hilleman, M. Hoedeman, Cs. Maliepaard, L. Nieuwlandt, G. van Putten, I. van Putten, J. van Putten, K. van Putten, L. van Putten, M. van Putten en Jb. Van de Roovaart die (weer?)  ‘ouderling’ genoemd werd.

Opgeheven.

In dit boekje propageerde de Afgescheiden predikant ds. A. C. van Raalte (1811-1876) emigratie naar Amerika. In dit boekje beschrijft hij zijn reis naar Amerika, vlak voordat ds. Scholte daar ook heen trok.

De wens van de Afgescheidenen in o.a. Stad aan ’t Haringvliet werd echter niet vervuld. De gemeente was te klein om nog te blijven bestaan, zodat in 1847 besloten werd haar op te heffen. Een van de oorzaken die daaraan zal hebben bijgedragen was het vertrek van o.a. Jacob van de Roovaart, zijn echtgenote en vijf van hun kinderen in 1847 naar Amerika. Ze vergezelden ds. H.P. Scholte, die in 1847 met zijn reisgenoten ook naar Amerika emigreerde, zich in de staat Iowa vestigde en daar het dorp Pella stichtte. Er zijn vermoedelijk nog meer van de leidende figuren uit ‘Stad’ met de emigratiegolf  naar Amerika vertrokken.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868) vertrok in 1847 met zo’n achthonderd ‘volgelingen’ naar Iowa, waar hij de stad Pella stichtte. Daarbij waren ook Afgescheidenen uit Stad aan ’t Haringvliet.

2. De tweede Afgescheiden Gemeente (1854 tot 1887).

Nadat Stad aan ‘t Haringvliet zo’n zes jaar verstoken was gebleven van een Christelijke Afgescheidene Gemeente, overlegden zestien volwassenen – samen goed voor zevenendertig kinderen – over de vraag of in ‘Stad’ opnieuw een Christelijke Afgescheidene Gemeente gesticht zou moeten worden. Ze hadden er genoeg van ‘in de verstrooiing’ te leven en wensten weer ‘als broeders eenparig samen te wonen’. Inderdaad kwam men tot het inzicht opnieuw een gemeente te moeten stichten.

Ds. I. Middel 1829-1896).

Vandaar dat ze bij monde van  Hendrik Borgdorff hun wens op 14 februari 1854 aan de classis Rotterdam meedeelden en de vergadering vroegen daarbij behulpzaam te willen zijn. Borgdorff had een brief bij zich, die mede door enkele geestverwanten was ondertekend en waarin het verzoek werd toegelicht. De classis stemde ‘met blijdschap’ met het verzoek in en  benoemde een commissie bestaande uit de predikanten ds. P.J. de Groot (1817-1892) van Schiedam en ds. I. Middel (1829-1896) van Vlaardingen. Zij moesten ‘de gemeente organiseren’.

De instituering.

De commissie liet er geen gras over groeien en al op 2 maart 1854 voerden ze hun opdracht uit. Op die datum kwam men namelijk bijeen op de dorsvloer van Borgdorff ‘aan de oostzijde der Voorstraat’, in de woning die eigendom was van zijn zus Geertrui. Ds. De Groot hield een preek naar aanleiding van Jesaja 35 vers 10a (“En de vrijgekochten des HEEREN zullen wederkeren en tot Sion komen met gejuich, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen“). Vervolgens werden door de aanwezige manslidmaten Hendrik Borgdorff gekozen tot ouderling en Pieter Maliepaard tot diaken van de gemeente. Ds. De Groot bevestigde de beide broeders vervolgens in hun ambt. Waarmee de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Stad aan ’t Haringvliet geïnstitueerd was.

Ds. P.J. de Groot (1817-1892) van Schiedam institueerde de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Stad aan ’t Haringvliet op 2 maart 1854.

Op advies van de beide predikanten vroeg de kerkenraad erkenning (vrijheid) aan bij de overheid, zodat men rechtspersoonlijkheid verkreeg (de gemeente telde op dat moment zo’n 55 leden). Op 27 april 1854 werd het verzoekschrift aan de koning verzonden. De zestien ondertekenaars deelden daarin mee dat ze de Dordtse Kerkorde als grondslag voor de kerkregering hadden aangenomen en ook het inmiddels door de Regering goedgekeurde Reglement van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Rijnsburg. De overheidserkenning kwam op 15 juni 1854 af. Uit dat document wordt duidelijk dat de gemeente in Stad aan ’t Haringvliet haar kerkdiensten hield in ‘het gebouw toebehoorende aan G(eertrui)  Borgdorff, weduwe P. Diepenhorst, staande aan de Oostzijde der Voorstraat te Stad aan ’t Haringvliet nr. 65’.

Wél een kerk maar nog geen dominee…

De eerste kerkdiensten werden gehouden op de dorsvloer van de ‘Oude Jonker’ van de zus van H. Borgdorff, Geertrui. Hier werd de kerk van Stad aan ’t Haringvliet ook geïnstitueerd (foto: ‘De Afscheiding in Stad aan ’t Haringvliet’).

Hoewel de diensten dus gehouden werden in ‘De Oude Jonker‘ van Geertrui  Borgdorff, wilde de groeiende gemeente toch een echte kerk bouwen. De ruimte van Borgdorff kon al snel de aanwezigen niet  bevatten, zodat men de gemeente zelfs  in twee ‘partijen’ moest opsplitsen en ’s zondags tweemaal dezelfde dienst gehouden werd. Vandaar dat Hendrik Borgdorff voor fl. 150 een stuk grond kocht aan de Molendijk, met de bedoeling daar een kerk te bouwen. Dat gebeurde vermoedelijk in 1856. Borgdorff betaalde het. De kerk telde 300 zitplaatsen, ‘wél zes maal te groot, doch na menig gebed (…) waren alle zitplaatsen meer dan bezet’. De preekstoel kwam uit Rotterdam;  ze was daar vele jaren daarvóór talloze malen beklommen door de bekende ‘oude schrijver’ ds. Wilhelmus à Brakel (1635-1711), die er  vanaf 1683 tot zijn overlijden vele zondagse diensten had geleid.

De voetstappen van ‘oudvader’ Wilhelmus  à Brakel (1635-1711) staan op de preekstoel van Stad aan ’t Haringvliet…

Het beroepen van een eigen predikant was echter voor de gemeente van Stad nog niet mogelijk. Vandaar dat contact opgenomen werd met de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Stellendam met het verzoek samen een dienaar des Woords te zoeken. Om het traktement te kunnen betalen werd zelfs aan alle inwoners van Goeree Overflakkee gevraagd in te tekenen op een lijst. Dit voornemen kon echter niet worden verwezenlijkt.

Het eerste kerkje werd in 1855/1856 gebouwd aan de Molendijk. Maar waar precies…?

De vrijheidsaanvrage ingetrokken.

Maar toen vroeg de burgemeester (L.C.C. Kolff van Oosterwijk) aan de kerkenraad hem een overzicht van de diaconale inkomsten en  uitgaven toe te sturen. De kerkenraad piekerde er niet over: wat had de burgemeester te maken met de namen van hen die door de kerk ondersteund werden? ‘Het is niet betamelijk zulks te doen’, vond de kerkenraad terecht. De bemoeizucht van de burgemeester vloeide echter wel degelijk voort uit Artikel 3 het ‘erkenningsbesluit’ van de overheid. Vandaar dat de kerkenraad – daarin unaniem gesteund door de aanwezige manslidmaten – meteen besloot de door de overheid verleende erkenning ’terug te zenden’, omdat men er niet voor voelde ‘onder het juk van de dienstbaarheid van den Staat’ te moeten leven, wat naar ze meenden in strijd was met Gods Woord.

De kerkenraad schreef: “De inhoud van ons schrijven aan Zijne Majesteit is een bekendmaking van onze dwaling in 1854 aangaande het vrijheid vragen en om als eene Christelijke Afgescheidene Gemeente erkend te worden. Wij mogen geen afstand doen van naam of goederen en voorregten ons verleend bij de grondwet en wenschen te blijven die wij sedert twee eeuwen waren, makende geen nieuwe sekte uit – neen, maar belijdende de voorvaderlijke godsdienst”. Ook verklaarde men zich ‘niet te kunnen onderwerpen aan Artikel 3 van de aan ons verleende vrijheid, erkennende Jezus als Richter, Wetgever en Koning van, in en over onze Kerk (…)’.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info