Dr. A. Kuyper en de vrijheid van onderwijs

De contouren van de samenleving die dr. A. Kuyper (1837-1920) voor ogen stond en mede vormgaf, zijn heden ten dage nog steeds te zien. ‘Bijvoorbeeld in ons stelsel van politieke partijen en  in ons omroepbestel, maar het duidelijkst nog wel in de vrijheid van onderwijs, zoals die is vastgelegd in Art. 23 van de Grondwet’.

Dr. A. Kuyper (1837-1920)

Woorden van gelijke strekking sprak dr. George Harinck, hoogleraar Geschiedenis en Neo-Calvinisme aan de Amsterdamse Vrije Universiteit, tijdens een op dinsdag 28 januari 2020 gehouden lezing over dr. A. Kuyper, in het auditorium van de VU. De lezing werd georganiseerd als een van de activiteiten in het kader van het ‘Kuyperjaar 2020’, waarin herdacht wordt dat Kuyper honderd jaar geleden, op 8 november 1920, overleed.

De vrijheid van onderwijs, zoals in Artikel 23 van de Grondwet neergelegd, diende volgens Kuyper ook te gelden voor concurrerende levensbeschouwingen, ook als die de meerderheid van de samenleving niet welgevallig waren.

Kuypers invloed in de Nederlandse samenleving was in die tijd groot. Zo was hij onder meer predikant, stichter van de eerste Nederlandse politieke partij, de (‘gereformeerde’) Anti-Revolutionaire Partij (1879) en  stichter van en hoogleraar aan de (‘gereformeerde’) Vrije Universiteit (in 1880). Ook nam hij voluit deel aan de kerkelijke strijd van die dagen, waaruit in 1886 de Doleantie voortkwam, die op 17 juni 1892 uiteindelijk resulteerde in de constituering van De Gereformeerde Kerken in Nederland, door het samengaan van de Christelijke Gereformeerde Kerk uit de Afscheiding van 1834 en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken uit de Doleantie. Bovendien was Kuyper enkele jaren minister-president en verder hoofdredacteur van het Anti-Revolutionaire politieke Dagblad De Standaard en van het kerkelijk weekblad De Heraut. Daarnaast schreef hij talloze boeken over vooral theologische en politieke onderwerpen.

De eerste christelijke (later ‘gereformeerde’) school in het Groningse  Uithuizermeeden (geopend in 1855) werd geheel door de ouders van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in dat dorp bekostigd en in stand gehouden. De bekostiging door de overheid in  1917/1920  bracht daarin eindelijk verandering.

Kuyper was slechts indirect betrokken bij het tot stand komen van de grondwetswijziging van 1917, waarbij de vrijheid van onderwijs (inclusief de financiering daarvan) ook voor bijzondere scholen gegarandeerd werd. Doordat het bijzonder onderwijs sindsdien financieel gelijkgesteld werd aan het openbaar onderwijs, kreeg de overheid ook de mogelijkheid meer controle uit te oefenen op het openbaar zowel als op het bijzonder onderwijs. Daarmee werd anarchie voorkomen. In de huidige discussie over Art. 23, vooral in relatie tot het tegenwoordig veel besproken Haga Lyceum, waar islamitisch onderwijs wordt gegeven, zou Kuyper nog steeds de vrijheid van deze school bepleiten  om het onderwijs vorm te geven, meende Harinck. Daarbij is het echte probleem ‘niet de wel of niet radicale opvattingen op het Haga Lyceum, maar het feit dat islamitisch onderwijs moet functioneren in het Nederlandse systeem dat uitgaat van de scheiding van Kerk en Staat, die de Islam als zodanig niet kent’.

(Met dank aan de heer B. van der Meer te Amsterdam)