Hoe de kerk van Enschede ‘De Kelder’ kreeg

De Gereformeerde Kerk te Enschede kreeg in de jaren ’60 van de vorige eeuw ‘een kelder’. Niet zomaar een kelder, maar één waar belangrijk kerkelijk werk plaatsvond. Hoewel ‘De Kelder’ niet meer bestaat is het toch interessant kennis te nemen van haar ontstaan.

Via de achteringang van ‘Concordia’ in Enschede kon ‘De Kelder’ bereikt worden.

Jeugdpastoraat.

Het was de predikanten van gereformeerd Enschede in het begin van de jaren ’60 van de vorige eeuw al enige tijd opgevallen dat de talrijke kamerbewoners in Enschede in het kerkelijk leven niet voldoende aandacht kregen. Dat was de reden dat in de sectie van ds. A.J. van Sluijs (1906-1973) een speciale jeugdouderling benoemd werd, in de persoon van de heer P.A. Honing. Het was de eerste ambtsdrager met de specifieke taak de jeugd onder zijn hoede te nemen. Omdat de werkzaamheden vruchten afwierpen volgden andere secties het voorbeeld en telde de kerk van Enschede al spoedig vier j(eugd-) ouderlingen.

Ds. A.J. van Sluijs (1906-1973).

In de sectie van ds. Van Sluijs was ook het Enschedese Ziekenhuis gevestigd, waar eveneens pastorale arbeid verricht moest worden, zowel onder de patiënten als onder het personeel. Voor dat doel had men – al vóór de aanstelling van ‘J-ouderlingen’ – ambtsdragers als ‘Z(iekenhuis)-ouderlingen’ aangesteld.

Om tussen beide groepen ouderlingen geregeld overleg mogelijk te maken werd de zogenaamde J- en Z-Raad gevormd, wat al snel goed werkte. Er werden speciale ‘J- en Z-avonden’ belegd en ook werd eens een weekend op een conferentieoord georganiseerd. Langzamerhand werd het vaste prik dat eens per twee maanden een ‘J- en Z-avond’ gehouden werd.

Ondanks het feit dat alles ‘voortreffelijk’ werkte, vond men dat er iets miste: een vast onderkomen waar de jongelui elkaar op ongedwongen manier konden ontmoeten, in de vorm van een soort van ‘instuif’. Daarom ging men op zoek naar een geschikte ruimte, wat overigens een bijzonder lastige klus was, omdat in de stad een groot gebrek aan woon- en werkruimte bestond.

Naar De Kelder.

Ds. A. Broek (1921-1974).

Maar in juli 1962 kwam iemand op het idee om te bekijken of de  kelder onder het gebouw Concordia aan de Markt misschien voor dat doel gebruikt kon worden. Weliswaar lag de ingang van die kelder aan de achterkant van Concordia, aan de smalle Stadsgravenstraat, maar het was in het hartje van de stad, ‘een typisch trefpunt voor Enschedese jongelui’.

Toen dat plan op 5 juli 1962 opkwam was ds. Van Sluijs (voorzitter van de J- en Z-Raad) juist met vakantie, zodat de heer Honing in zijn eentje actie moest ondernemen. Gelukkig was juist vier dagen eerder ds. A. Broek (1921-1974) van Groningen-Noord als evangelisatiepredikant aan de kerk van Enschede verbonden. Dat trof goed, want al eerder was de gedachte opgekomen om het J- en Z-werk op een of andere manier te combineren met het kerkelijk evangelisatiewerk. Samen met de predikant kreeg de heer Honing het voor elkaar de kelder onder Concordia voor de Gereformeerde Kerk te huren.

Gebouw ‘Concordia’ aan de Markt te Enschede.

Concordia was oorspronkelijk het onderkomen van de Katholieke Arbeiders Beweging (de KAB). Maar in juli 1963 was het gebouw eigendom van de burgerlijke gemeente en stond het op de nominatie afgebroken te worden in verband met een toekomstige stadssanering. Vandaar dat het gebouw beheerd werd door een pachter, die het als hotel-restaurant exploiteerde. Maar de kelder onder het gebouw werd op dat moment niet meer gebruikt.

Toen men de kelder in ogenschouw nam bleek deze zeer verwaarloosd en vervuild te zijn. Maar met een grote  ploeg vrijwilligers uit de kerkelijke gemeente werd de zaak bewoonbaar gemaakt. Eerst moest de kelder een stevige schoonmaakbeurt ondergaan, want voorheen was de kelder gebruikt als patat-friettent en de betreffende ondernemer had de ruimte in een deplorabele toestand achtergelaten. De vloer was besmeurd met een dikke laag vet, maar de hecht samenwerkende groep vrijwilligers kreeg de kelder blinkend schoon.

Zo zag, lang geleden, de ingang van ‘De Kelder’ aan de Stadsgravenstraat  er uit.

Vervolgens moest er verbouwd en geschilderd worden en daarna moest de kelder worden ingericht. Voor dat alles was natuurlijk flink wat geld nodig, maar gelukkig verleenden zowel particulieren als bedrijven veel medewerking. Ook de leden van de gereformeerde Vrouwenvereniging ‘Belijden en Beleven’ staken de handen uit de mouwen om ‘De Kelder’ op orde te krijgen. Dat gebeurde in september 1962.

Missionaire jeugd.

Na afloop van de werkzaamheden was in ‘De Kelder’ een prachtig jeugdhonk ontstaan. Het bestond uit vier ruimten: de “Leuterij” (een grote instuif), de “Hangop” (een garderobe); “De Braadslee” (een keuken) en het “Zweethok” (een klein kamertje waar de jongelui zich konden terugtrekken ‘voor een rustig gesprek of een eenvoudige spelletje’).

Natuurlijk moest ‘De Kelder’ op een verantwoorde manier geëxploiteerd worden. Daarvoor werd een organisatorische samenwerkingsvorm in het leven geroepen in de vorm van de Stichting ‘De Jeugdhaven’. Daarin hadden zitting leden van de kerkenraad, van de evangelisatiecommissie, van de J- en Z-Raad en van de Commissie van Beheer.

Een klein gedeelte van de ‘Leuterij’.

Het gebruik van ‘De Kelder’ was als volgt georganiseerd: drie avonden per week was het de ontmoetingsplaats voor de kamerbewoners (en zo mogelijk ook op zondagochtend na kerktijd), terwijl de ruimte gedurende vier avonden per week bestemd werd voor het ‘open jeugdzorgwerk’. Daarmee werd bedoeld dat men de jeugd van de straat wilde opvangen door middel van “een gezelschapsspel, een verantwoorde gezellige sfeer, binding, onderling saamhorigheidsgevoel, zinvolle vrijetijdsbesteding”, enz. Uiteindelijk was het natuurlijk de bedoeling uit al deze activiteiten diverse clubs te laten ontstaan, wat na verloop van tijd ook gebeurde. Maar aanvankelijk was ‘De Kelder’ nog met opzet een instuif waar men in en uit kon lopen. De ruimte in ‘De Kelder’ was trouwens te klein om er zelf clubs te kunnen houden, zodat ‘De Kelder’ ook wat betreft clubvorming een doorgangshuis zou blijven.

Een niet al te duidelijke foto van de bar.

Vijfentwintig per week…

Veel jeugdige zelfstandigen stelden zich vervolgens beschikbaar als leiding van het jeugdzorgwerk. Het feit dat Enschede veel jeugdige zelfstandigen kende werd veroorzaakt door de aanwezigheid van twee grote ziekenhuizen, vele opleidingsscholen (zoals de bekende Hogere Textielschool), de aanwezigheid van een vliegbasis in de directe omgeving, enz. Daardoor vestigden zich in die tijd per week zo’n vijfentwintig jeugdige zelfstandigen (in de leeftijd van 18 tot 30 jaar) in Enschede.

Het werd trouwens ‘hoog tijd’ voor een gereformeerd jeugdclubhuis in de stad, zo wist men. Want in die tijd kende Enschede al twee rooms-katholieke en twee humanistische jeugdclubhuizen en bovendien een clubhuis van het Leger des Heils. De burgerlijke overheid was in ieder geval blij met het nieuwe gereformeerde clubhuis en was bij de opening in februari 1963 dan ook aanwezig.

Het embleem van de ‘Stichting Jeugdhaven’ van de Gereformeerde Kerk te Enschede.

Geprobeerd werd zoveel mogelijk niet-gereformeerde kamerbewoners, die zich in Enschede vestigden, aan te trekken. Zij ontvingen eerst een welkomstkaart en werden daarna, óf door een lid van de J- en Z-Raad óf door ds. Broek zelf bezocht. Deze werkwijze bleek goed aan te slaan, en was ook nodig, omdat anders vrijwel niemand naar hen omkeek in de eerste tijd dat zij zich in Enschede vestigden.

Later werd getracht alle contacten die via ‘De Kelder’ gelegd werden toe te spelen naar de jeugddiensten, die eenmaal per maand in de schouwburg ‘Irene’ werden gehouden. Deze diensten waren een groot succes. Ze trokken in de jaren ‘60 ruim 600 bezoek(st)ers, van wie een groot deel behoorde tot de zgn. buitenkerkelijke jongeren.

Bron:

H. Fidder, Enschede kreeg een ‘kelder’. In: Centraal Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Nederland, 11e jrg. nr. 15, 13 april 1963