De Gereformeerde Kerk te Stadskanaal (1835-2008) – 1

door Jan Wilpshaar

Een nieuwe plaats en een nieuwe kerk.

De plaats Stadskanaal  bestaat nog maar 250 jaar. Als stichtingsjaar geldt 1765, toen de stad Groningen besloot om een kanaal te graven vanaf Bareveld in zuidoostelijke richting om een begin te maken met het afgraven van de venen van het grote Bourtanger Moeras.

Kaart: Google.

Verveners, veenarbeiders, boeren en later ook midden­standers en ambachtslieden vestigden zich langs het nieuwe Stadskanaal. Het duurde  tientallen jaren voordat er voldoende mensen woonden om tot stichting van een eigen plaatselijke kerkelijke gemeente over te gaan. Eerst moesten de kerkgangers enorme afstanden overbruggen om de zondagse kerkdiensten te bezoeken. De bewoners van deze nieuwe veenkolonie vertoonden op godsdienstig gebied een grote verscheidenheid aan overtuigingen, maar het grootste deel van de bevolking was Nederlands Hervormd. In 1830 woonden er voldoende hervormden om over te gaan tot de oprichting van een zelfstandige  Hervormde Gemeente en het bouwen van een eigen kerkgebouw, de huidige Semsstraatkerk.

De eerste hervormde predikant van Stadskanaal was ds. Jan Sonius Swaagman  (1805-1858). Hij studeerde theologie aan de Universiteit van Groningen, waar hij sterk beïnvloed werd door de denkbeelden van prof. Petrus Hofstede de Groot           (1803-1886). Deze was de belangrijkste vertegenwoordiger van de Groninger Richting, een stroming in de Hervormde Kerk, die sommige gemeenteleden te vrijzinnig vonden.

Prof. dr. Petrus Hofstede de Groot (1803-1886).

Met name eenvoudige mensen, die hard moesten werken en met moeite konden rondkomen, voelden zich niet aangesproken door de preken van deze intellectuele koopmanszoon. Zij beleefden hun geloof meer op een gevoelsmatige manier en streefden naar de ervaring van de hartverwarmende liefde van God en het weten door God uitverkoren te zijn. Onder hen leefde een sterk zondebesef. Sommigen durfden daarom niet deel te nemen aan het Avondmaal. Zij vonden het ervaren van je geloof belangrijker dan veel kennis. Deze manier van geloven wordt piëtisme genoemd.

Een nieuwe afgescheiden gemeente.

In Noord Nederland –  ook in de veenkoloniale streken – had het piëtisme veel aanhang. Uit deze stroming kwam de Afscheiding van 1834 voort, geleid door ds. H. de Cock (1801-1842), predikant in Ulrum. In oktober 1834 stapten hij en een groot deel van zijn gemeente uit het verband van de Nederlands Hervormde Kerk. Overal in het land scheidden zich gemeenteleden af, met name in het noorden. Na de Afscheiding in Ulrum was ds. De Cock overal in het noorden, ook in Oost-Groningen, actief om nieuwe Afgescheiden gemeenten tot stand te brengen.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland, institueerde op 10 april 1835 de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Stadskanaal.

Zo stond hij ook aan de wieg van de Afgescheiden Gemeente van Stadskanaal. Deze Afgescheidenen kregen te maken met allerlei vormen van onderdrukkende maatregelen van de kant van de overheid. Want de grondwet van 1815 gaf alleen godsdienstvrijheid aan de bestaande kerkgenootschappen en niet aan nieuwe. Op grond van het samenscholingsverbod uit de Franse tijd waren bijeenkomsten van meer dan 19 personen niet toegestaan.

De geschiedenis van de Afgescheiden Gemeente in Stadskanaal gaat terug tot 1835. Op 10 april van dat jaar nam een groep van 33 leden van de Hervormde Kerk het initiatief om zich af te scheiden van de Hervormde Gemeente. Velen van hen waren afkomstig uit het aangrenzende deel van Drenthe, meestal eenvoudige veen­arbeiders, kleine boeren en  kleine middenstanders.

 De grondleggers.

Twee belangrijke figuren speelden een grote rol bij het tot stand komen van de Afgescheiden Gemeente van Stadskanaal:  de oude oefenaar (catecheet) Jan Menses Kloppenburg (1757-1843) en  schoolmeester Egbert Jan Hardenberg (1798-1858).

Jan Menses Kloppenburg begon als een vermogende vervener in Nieuwe Pekela, had schepen in de binnenvaart en was actief in de detailhandel. Hij was daar een man van aanzien en werd ouderling in de Hervormde Kerk. Hij leende veel geld uit aan arme mensen. Maar hij kreeg in de Franse Tijd te maken met tegenslagen en raakte in de schulden. Zijn zaken gingen steeds slechter. Veel ondernemers kwamen in de problemen, omdat het met de Nederlandse economie rond 1800 steeds slechter ging. Kloppenburg zag zich genoodzaakt het uitgeleende geld terug te vragen, nu hij zelf in nood zat.

Zijn tegenstanders beschuldigden hem van afpersing van weduwen en drankmisbruik. Op grond van “ergerlijk” gedrag werd hij afgezet als ouderling en uitgesloten van het Avondmaal. In 1816 verhuisde hij eerst naar het Wildervankster gedeelte van Stadskanaal en wilde daar als oefenaar aan de slag. Dat lukte niet, omdat hij tegengewerkt werd door de kerkenraad van Nieuwe Pekela, waartoe dit gebied kerkelijk behoorde. Hij verhuisde in 1816 naar het Onstwedder deel van Stadskanaal. Hij ging wonen op het perceel waar nu de Poststraatkerk staat en werd oefenaar. Hij organiseerde conventikels (huisbijeen­komsten), zoals gebruikelijk was binnen piëtistische groeperingen. Door tegenwerking van de officiële kerkelijke autoriteiten kwam hij losser van de kerk te staan, maar zijn geloof verdiepte zich.

De Poststraat rond 1900. In deze straat stond op nr. 30, behalve de tegenwoordige Poststraatkerk van 1909, ook de eerste christelijke afgescheidene kerk, die in 1845 in gebruik genomen werd.

Egbert Jan Hardenberg, afkomstig uit de stad Groningen, was onderwijzer aan de openbare Westerschool in het Wildervankster deel van Stadskanaal. De schoolwet van 1806 schreef voor dat de kinderen onderwezen moesten worden “in alle christelijke en maatschappelijke deugden”, dus het onderwijs mocht niet leerstellig zijn. Hardenberg trok zich niets aan van dit verbod en kwam daarmee in conflict met ds. Sonius Swaagman in diens kwaliteit van voorzitter van de schoolcommissie. Bij een inspectie constateerde Sonius Swaagman dat Hardenberg zich niet aan de voorschriften hield. Uiteindelijk werd Hardenberg gedwongen ontslag te nemen. Hij was de eerste scriba van de Afgescheiden Gemeente van Stadskanaal. Kloppenburg was sterk in het verkondigen, maar Hardenberg kon goed schrijven.

De eerste jaren.

Op 10 april 1835 werd de Christelijke Afgescheiden Gemeente te Stadskanaal officieel opgericht in het bijzijn van ds. De Cock. Er werd een notulenboek aangeschaft om daarin de beraadslagingen van de nieuwe kerkenraad vast te leggen. In datzelfde jaar schreef Hardenberg namens de Afgescheidenen in Stadskanaal een rekest (verzoekschrift) aan de koning, waarin hij zijn beklag deed over de situatie in zijn kerk en vroeg om erkenning. Dit verzoekschrift werd afgewezen. In 1836  meldden de Afgescheidenen zich officieel bij de Hervormde Gemeente af.

Koning Willem I (1772-1843) wees het verzoekschrift van de Afgescheidenen in Stadskanaal in 1835 af.

Na een korte opleiding als predikant werd de oefenaar Jan Kloppenburg in 1841 op 83-jarige leeftijd geïnstalleerd als eerste predikant. Slechts enkele jaren later overleed hij op 86-jarige leeftijd. De diensten werden gehouden in het achterste gedeelte van zijn huis. Angstvallig moest erop worden toegezien dat er niet meer dan 19 personen waren, maar dat aantal werd nog wel eens overschreden. De gemeente Onstwedde en met name burgemeester Karskens van Onstwedde was niet erg streng. Maar vanuit Winschoten, waar de officier van justitie zetelde, werd steeds weer druk uitgeoefend om stevig op te treden tegen overtreding van het samenscholingsverbod. In tegenstelling tot andere plaatsen werd in Stadskanaal de Afgescheiden Gemeente niet vaak lastig gevallen.

In 1844 vroeg de gemeente officiële erkenning aan bij de overheid. Deze aanvraag was zeer omstreden. De Afgescheidenen waren immers van mening dat zij de ware kerk vormden en dat de Hervormde Kerk juist was afgeweken van de rechte leer van de vroegere Nederduits Gereformeerde Kerk. Ondanks de erkenning door de staat onder de naam “Christelijk Afgescheidene Gemeente van Stadskanaal” bleef de tegenstelling tussen voor- en tegenstanders van officiële goedkeuring lange tijd een rol spelen. De naam “gereformeerd” mocht niet van de overheid gebruikt worden, want dat zou neerkomen op een erkenning van het gelijk van de Afgescheidenen.

De eerste predikanten.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

Na het overlijden van ds. Kloppenburg in 1843 werd ds. Anton Herman Veenhuizen   (1815-1871) beroepen. Hij  diende de gemeente  twee keer (in 1844 en ’45 en           van 1849 tot 1861). Hij kwam hier als jongeman van 29 jaar. Hij was eerst hulpprediker geweest in Heemse en was opgeleid door de bekende ds. A.C. van Raalte (1811-1876) uit Ommen, die later met veel van zijn geest­verwanten emigreerde naar Amerika. Veenhuizen was een zwakke figuur, vooral in zijn tweede ambtsperiode, toen hij bovendien veel ziek was. De kerkenraad stelde hem een paard ter beschikking, zodat hij in staat was de lange afstanden in zijn gemeente af te leggen om zijn gemeenteleden te kunnen bezoeken. Hij ging op 45-jarige leeftijd met vervroegd emeritaat. Hij was toen al weduwnaar. Na zijn aftreden als predikant had hij een affaire met zijn huishoudster. De huishoudster maakte de relatie aanhangig bij de kerkenraad, toen ds. Veenhuizen weigerde met haar te trouwen op grond van het feit dat nota bene haar zwager hervormd was. Beiden kregen te maken met tuchtmaatregelen.

Tussen 1845 en 1849 diende  Roelof Pieters Medema (1799-1877) de gemeente. De kerkelijke gemeente verkeerde in grote financiële moeilijkheden. In die tijd was de grote aardappelcrisis van de jaren ’40 van de 19e eeuw, die heerste in heel  Europa en zorgde voor armoede en honger. Toch werd in die periode een nieuwe kerk gebouwd. Daarover later meer. In die tijd emigreerden zeven families naar Noord Amerika. Door het lage traktement van de predikant en veel onderlinge twisten hield ds. Medema het maar vier jaar vol. Hij keerde na zijn emeritaat onder behoeftige omstandigheden terug naar Stadskanaal na een schorsing als predikant in Friesland. Zowel de Friese gemeente als Stadskanaal weigerden veel voor zijn emeritaat te betalen. Armoede bleef hem achtervolgen. Een aanvraag van 25 gulden door de emeritus-predikant Medema bij de diaconie, voor het kopen van Bijbels om die te verkopen, werd afgewezen. Later kreeg hij van beide classes, waarin hij werkzaam geweest was, een kleine ondersteuning.

Ds. W. Diemer (1837-1926).

Opvolger van ds. Veenhuizen was ds. Willem Diemer (1837-1926) (ambtsperiode 1861 tot 1864). Hij was een krachtige persoonlijkheid. Hij was een van de initiatiefnemers tot de verbouwing van de kerk in 1862 en de aankoop van een stuk grond voor een armenhuis aan de Molenwijk (bij de huidige tennisbaan). In deze periode werd de kerkelijke gemeente voor het eerst ingedeeld in wijken in verband met de enorme uitgestrektheid van de gebieden, die tot de Gereformeerde Kerk van Stadskanaal behoorden. Gasselternijveen, Nieuw-Buinen en Musselkanaal hoorden toen nog bij het grondgebied van Stadskanaal. De kerk van Gasselternijveen werd zelfstandig in 1865, die van Musselkanaal in 1868 en te Nieuw-Buinen in 1891.

Ds. Hulst en zijn strijd tegen het piëtisme.

In de jaren ’60 van de 19e eeuw was er nog steeds sprake van grote verdeeldheid in de gemeente. Veel leden hadden een piëtistische inslag. Zij  waren van mening dat je ervaren moest hebben dat je een kind van God was. Als dat niet het geval was, dan was je niet uitverkoren, zo geloofden zij. Deze houding leidde tot een fatalistische instelling met als gevolg Avondmaalsmijding. Anderen waren van mening dat gelovigen ook een eigen verantwoordelijkheid hadden. Voor het maken van  de juiste keuze was kennis van het geloof noodzakelijk. Dit standpunt werd met verve gepredikt door ds. Hulst (zie hieronder). Andere punten van verschil van mening waren de aanvraag om officieel door de overheid erkend te worden (zie hiervoor) en de verhuring van zitplaatsen in de kerk. Gereformeerden vonden het erg belangrijk dat iedereen in de gemeente – arm of rijk – even belangrijk was. In de Hervormde Kerk  kon je, als je veel geld had of van hoge afkomst was, speciale zitplaatsen huren of kopen. Aanzienlijke families lieten rouwborden in de kerk ophangen. En nu zou geld weer een rol gaan spelen bij het verhuren van zitplaatsen! Sommigen noemden deze maatregel “ongereformeerd”. Toch had de kerkenraad deze extra bron van inkomsten nog lange tijd hard nodig. Dit punt bleef tot de vorige eeuwwisseling de gemoederen hevig beroeren. Bestaande meningsverschillen werden  met een ongewone felheid uitgevochten.

Ds. L.J. Hulst (1825-1922).

Een bijzonder krachtige persoonlijkheid was ds. Lammert Hulst (hij werd in 1825 Oudleusen geboren en stierf in 1922 in Eastmanville Michigan). Hij begon als schaapherder op het Arriërveld bij Ommen, bezocht een korte predikantenopleiding in Hoogeveen en studeerde  naast zijn predikantschap Grieks, Latijn en Hebreeuws, diende diverse gemeenten en leidde later zelf nieuwe predikanten op. Hij schreef bovendien verschillende stichtelijke werken. Na zijn ambtsperiode in Stadskanaal (1864-1874) emigreerde hij naar Amerika.

Zoals gezegd was er in de gemeente bij aankomst van ds. Hulst grote verdeeldheid. Met kracht predikte hij tegen het fatalisme van de piëtisten en benadrukte het belang van geloofskennis en geloofsvertrouwen. Hij was een aanhanger van de verbondstheologie, die later in de Gereformeerde Kerken een belangrijke rol zou spelen. God is door het werk van Christus een nieuw verbond met de gelovigen aangegaan, waarop je kunt vertrouwen. Velen in de gemeente waren het niet met hem eens. In die sfeer konden er gemakkelijk praatjes ontstaan.

Op een dag verliet ds. Hulst  bij mooi weer Stadskanaal om naar het evangelisatielokaal bij het Springersverlaat te gaan, halverwege Stadskanaal en Wildervank. Daar hadden de  Afgescheiden Gemeenten van Stadskanaal en Wildervank een evangelisatiepost ingericht voor gemeenteleden, die de kerk van Stadskanaal of Wildervank te ver vonden.

Bij het Springersverlaat, lang geleden.

De wandeling erheen nam ongeveer een uur in beslag. Plotseling begon het weer te verslechteren. Ds. Hulst dreigde door de harde wind het kanaal in geblazen te worden. Aangekomen bij het lokaal ontmoette hij ouderling Jarke Dun, die daar vlakbij woonde. Dun stelde hem voor met hem mee te gaan om bij hem te overnachten. Ds. Hulst had daar eerst geen oren naar, want hij was bang dat zijn vrouw ongerust zou worden. Uiteindelijk besloot hij te blijven.

De vrouw van ds. Hulst werd inderdaad bezorgd en stuurde de volgende morgen haar zoontje van 12 jaar om hem te zoeken. Die trof hem daar inderdaad in goede gezondheid aan en beiden keerden terug naar Stadskanaal. Een winkelier, die ds. Hulst vijandig gezind was, vertelde in Stadskanaal rond dat ds. Hulst plotseling was verdwenen, net zoals een jonge predikant in Ulrum, die er met zijn liefje vandoor gegaan was; maar dit gerucht werd snel uit de wereld geholpen, toen ds. Hulst kort na het verspreiden van het gerucht in levenden lijve in Stadskanaal verscheen.

Ds. Hulst kreeg onenigheid over de verbondstheologie met broeder Philips Dost, jarenlang ouderling in de kerk. Omdat Dost wat ouder was, was hij in de gemeente bekend als Flipoom. Dost was getrouwd met een vrouw, die baptist was en hijzelf ging uiteindelijk ook over naar de baptistengemeente. Tenslotte besloot Dost toch weer terug te keren naar de Gereformeerde Kerk onder invloed van zijn kleinzoon, die onder de indruk was van de catechese van ds. Hulst.

Een belangrijk kerkenraadslid was destijds ouderling H. Kieft. Hij was textielhandelaar en had een winkel aan de Hoofdstraat (nu Prins Heerlijk Slapen). Hij ging vaak met zijn handelswaar de boer op en voerde bij de mensen diepgaande geestelijke gesprekken. Hij was geen zakenman en ging uiteindelijk failliet. Tragisch genoeg pleegde hij later zelfmoord nadat hij krankzinnig geworden was. In 1874 nam ds. Hulst een beroep aan naar Danforth (Illinois USA).

Een eigen kerkgebouw.

Van het kerkje uit 1845 bestaat alleen nog een onduidelijke foto. De heren Steenhuis en Venema maakten deze reconstructietekening. Links de kosterswoning, rechts de pastorie.

In 1845 was er op de plaats van de woning van ds. Kloppenburg een eenvoudig kerkje verrezen. Het verkrijgen van het perceel, waarop de woning van ds. Kloppenburg stond, verliep niet zonder problemen. Het nieuwe kerkgenootschap bezat in 1845 nog geen rechtspersoonlijkheid. Dat leverde na diens overlijden problemen op bij de aankoop van de heemstee, waarop het huis van ds. Kloppenburg stond. Het stuk grond stond op naam van J.R. Brouwer, een landbouwer uit Wildervank (zie verderop). Door een onderhandse verkoop (zonder registratie) van een huis en heemstee door Brouwer aan de “Afgescheiden Gemeente”, vertegenwoordigd door kerkvoogd H. E. Bakker te Nieuw-Buinen in februari 1845, kreeg de gemeente de beschikking over het terrein. Pas in 1855 werd rechtspersoonlijkheid verkregen. In 1857 kon de officiële aankoopakte opgesteld worden, maar de rechter legde 20 gulden boete op wegens de illegale transactie uit 1845, voor die tijd een fors bedrag.

Het kostte grote moeite om de financiering van het kerkje rond te krijgen. De kerkelijke gemeente was straatarm. Er werd een lening afgesloten bij rijke gereformeerden in de buurt, zoals bij Jannes Renger Brouwer in Wildervank, een oomzegger van de overleden predikant Kloppenburg (zie hiervoor) en Boele Huizingh in Onstwedde. Laatstgenoemde bedong een gratis zitplaats voorin de kerk, wat bij veel gemeenteleden slecht viel.

Door groei van de gemeente moest in 1862 de kerk vergroot worden. Er werd een galerij aangebracht. De plaatsen daar werden verhuurd. De verbouwing duurde slechts een maand, dus ingrijpend zal de vergroting niet geweest zijn.

Periode van consolidatie.

Ds. H. op ’t Holt (1830-1890).

Van 1875 tot 1890 stond ds. Hermannus Op ‘t Holt (1830-1890) in Stadskanaal. Over het algemeen had hij bij zijn catechisanten de wind eronder. Maar er waren catechisanten die hun vragen en antwoorden niet goed kenden. De meeste jongens hadden een pet op en verstopten tijdens de catechisatie hun pet met boekje erin onder de bank en lazen zo hun antwoorden op, als ze de beurt kregen. Ds. Op ‘t Holt had een plechtige manier van spreken. Toch was hij een man van deze streek, geboren in Borger. Zijn  kinderen trouwden met mensen uit Stadskanaal. Huisbezoeken werden destijds aangekondigd zonder te vragen of het bezoek wel gelegen kwam. Als de komst van de dominee met een ouderling rond het middaguur gepland was, werd er stilzwijgend van uitgegaan dat beiden konden deelnemen aan de warme maaltijd.

Ds. Op ‘t Holt overleed na een korte ziekte in Stadskanaal en werd hier begraven op de begraafplaats aan de Brugstraat.

De gedenksteen op het graf van ds. Op ’t Holt.

In 1882 werd een huis aan de noordwestkant van de kerk aangekocht. In dat huis had ds. Veenhuizen tijdens zijn emeritaat gewoond. Het voorste gedeelte van dit huis werd verbouwd tot ‘leerkamer’ en kerkenraadskamer, en het achterste deel tot kosterswoning. Zo ontstond er ruimte voor de jongelings- en meisjesverenigingen.  De erven van de fam. Brouwer uit Wildervank  scholden de lening aan de kerkelijke gemeente kwijt. In hetzelfde jaar werd de kerk gerestaureerd en vergroot. Toen werd voor het eerst een koster in vaste dienst aangesteld.

Van het oude kerkje bestaat alleen maar een slechte foto uit 1906. Vanaf de huidige Poststraat gerekend stond de kosterswoning links en de pastorie rechts van de kerk. Op een kaart van het kadaster is duidelijk te zien hoe de situatie toen was. Van de oude pastorie is er nog een oude foto uit 1910 met daarnaast al de – toen – nieuwe  kerk.

De School met den Bijbel aan de Menistenlaan.

Tijdens de ambtstermijn van ds. Op ‘t Holt vond een inzamelingsactie plaats voor de oprichting van een christelijke school met een overheersend gereformeerde signatuur. Het resultaat was de oprichting van de School met den Bijbel aan de Menistenlaan, waar in 1892 de lessen  konden beginnen. Het hoofd moest gereformeerd zijn en de meerderheid van het bestuur eveneens. De ouders van de leerlingen hoefden niet gereformeerd te zijn, maar moesten het wel eens zijn met de grondslag van de school.

Ds. W. Fokkens (1857-1932).

Ds. Watze Fokkens (1857-1932) heeft hier twintig jaar gestaan: van 1891 tot 1911.

In 1893 werd groot onderhoud aan het kerkgebouw gepleegd. Er werd een nieuwe houten vloer aangebracht en het gewelf werd gerestaureerd. De financiële situatie was tijdelijk minder zorgelijk. De kerkelijke gemeenschap was sterk naar binnen gericht, maar groeide desondanks. Er werden veel tuchtgevallen in de kerkenraad behandeld, waarbij de overtreders met naam en toenaam werden genoemd. Van privacy had men toen nog nooit gehoord. Vooral seksuele relaties buiten het huwelijk, het niet respecteren van de zondagsrust en in mindere mate een oneerlijke manier van zaken doen kwamen aan de orde. Dat bleef zo tot in het begin van de jaren ’50 van de 20e eeuw. Gereformeerde veenarbeiders mochten op zondagavond niet naar hun werk en kwamen zodoende op maandagmorgen te laat en werden vervolgens gekort op hun loon. Maar dat moest je ervoor over hebben.

Tijdens zijn ambtsperiode vond de bouw van de nieuwe kerk plaats (zie verderop). In 1899 werd de verhuur van zitplaatsen afgeschaft.

Naar deel 2 >

© 2019. J. Wilpshaar. Stadskanaal