De Gereformeerde Kerk te Ermelo (2)

Een orgel in de nieuwe kerk.

( < Naar  deel 1 ) – De nieuwe kerk mocht dan eenvoudig van bouw en constructie zijn en het torentje in het niet vallen bij de toren van de hervormde kerk in het dorp, het ledental van de Gereformeerde Kerk steeg gestaag.

De Immanuelkerk met kinderen van de chr. school ‘De Wegwijzer’ (foto: ‘Rondom de Immanuelkerk’).

Rond 1900 was de kerk sinds haar begin in 1887 gegroeid van een kleine twintig leden naar meer dan zevenhonderd. Dat was vooral dankzij de nabijheid van de Stichting Veldwijk, waarvan het verplegend personeel aanvankelijk de kerk in Ermelo bezocht.

Nóg meer muziek kwam er in het kerkelijk leven toen op 31 oktober 1900 een heus kerkorgel haar intrede deed. Wel had vijf jaar eerder een damescomité zich ingespannen om tot de aanschaf van een orgel te komen, maar net als de kerkenraad gooide ze het bijltje er bij neer, omdat het vooralsnog gewoon te duur was. Met de opbrengst van hun acties, fl. 26, was aanschaf van een speelgoedorgeltje misschien mogelijk, maar geen heus kerkorgel.

Toen probeerden een paar broeders het later nog een keer en gingen de gemeente door om bijdragen te vragen. Binnen de kortste keren was fl. 500 bij elkaar gehaald, weliswaar nog lang niet genoeg, maar toch een goed begin. En juist in die tijd stond er een tweedehands orgel te koop voor fl. 1.000! Dat werd onverwijld aangeschaft, maar misschien was ook toen al haastige spoed zelden goed, omdat men er niet veel plezier van heeft beleefd. Maar dat merkte men later pas.

Iets over het kerkelijke leven.

Het oude interieur van de Immanuelkerk.

Ondertussen kwam ook het verenigingsleven van de grond. De JV Timotheüs verrees op 20 januari 1899 (een meisjesvereniging kwam pas later), en de Vrouwenvereniging Persis (ook ‘Diaconaal Hulpbetoon’ genoemd) werd in 1903 opgericht. Enkele dames deden dat, omdat ze iets wilden doen voor de ‘onvermogenden in de gemeente’. Ze vervaardigden tijdens hun vergaderingen namelijk kleding die met kerst werd uitgedeeld aan de mensen met een platte beurs. De dames hielden het tot 1914 vol, want toen werd Persis ‘na eenigen tijd van kwijnen’ opgeheven. Intussen was er trouwens in 1909 wel een knapenvereniging gekomen, Jozef genaamd.

En nu we het toch over de jeugd hebben: de christelijke school kreeg geen subsidie van het Rijk; het onderwijs en alles wat er bij hoorde kwam dus voor rekening van de ouders. Dat ‘minvermogende gemeenteleden’ moeite hadden het schoolgeld op te brengen, spreekt voor zich. Vandaar dat in de kerk elke maand een collecte gehouden werd voor ‘ouders die het schoolgeld hunner kinderen niet geheel of gedeeltelijk kunnen voldoen’. Dat was ook in talloze andere Gereformeerde Kerken de praktijk.

Een oude uitgave van het catechisatieboekje van ds. A. Hellenbroek (1658-1731).

En wat de catechisaties betreft: deze werden het hele jaar door gehouden, behalve in de zomermaanden, omdat veel jongens dan op het land werkten. Men gebruikte al die jaren voor de catechese het boekje ‘Voorbeeld der Goddelijke Waarheden voor eenvoudigen’ van ds. A. Hellenbroek (1658-1731), maar op een gegeven moment vond men dat op dat punt enige vernieuwing nodig was. Vandaar dat  in 1904 afgesproken werd in het vervolg voor de catechisaties de Heidelbergse Catechismus te gebruiken. Als je na verloop van tijd belijdenis wilde doen moest je je eerst wel onderwerpen aan een ‘onderzoek naar de kennis’. Dus er moest goed geleerd worden! Hetzelfde gold trouwens als je vanuit de hervormde kerk naar de Gereformeerde Kerk wilde overstappen.

De kerk wordt te klein.

Het interieur van de Immanuelkerk met het nieuwe orgel rond 1900.

De gemeente van Ermelo groeide ondertussen gewoon door. Dat merkte men ook in de kerk, want de ruimte werd te krap. Vandaar dat de kerkenraad in 1905 besloot een galerij in de kerk aan te brengen, die je vanuit het hoofdportaal via een trap bereiken kon.

Een andere uitbreiding vond naar buiten plaats: in 1908 kreeg de kerkenraad bericht van de Stichting ’s-Heerenloo dat het bijwonen van de kerkdiensten in Ermelo vooral ’s winters problematisch was. Vandaar dat de Stichting een eigen lokaal liet bouwen waar men kerkdiensten wilde gaan houden; aan de kerkenraad werd gevraagd of hij de verantwoordelijkheid daarvoor op zich wilde nemen. Het voorstel was dat in het lokaal van de Stichting ’s ochtends een leesdienst gehouden zou worden en dat de predikant van Ermelo, ds. Rullmann dus, ’s avonds zou voorgaan in het lokaal van de Stichting. De kerkenraad ging daarmee akkoord.

Ds. E.H. Rullmann (1861-1911).

Ds. Rullmann herdacht in 1910 op initiatief van de kerkenraad – want hij zelf had er eigenlijk geen zin in – zijn 12½-jarig ambtsjubileum. De predikant hield desondanks een uitvoerige toespraak waarin hij zijn levensloop uiteenzette. Maar al spoedig daarna werd hij ziek, herstelde aanvankelijk, maar bleek vlak voor de Kerstdagen van 1910 niet meer in staat zijn werk uit te voeren. Enkele dagen later, op 3 januari 1911, overleed de predikant. Ds. Rullmann werd begraven op de begraafplaats aan de Putterweg in Ermelo.

Ds. G.Ch. Aalders (van 1911 tot 1920).

De kerkenraad zag zich dus geplaatst voor de taak een nieuwe predikant te beroepen. Het werd dr. G.Ch. Aalders (1880-1961) van het Friese Tzummarum. Hij bleef ongeveer negen jaar aan de kerk van Ermelo verbonden . Aanvankelijk woonde de predikant tijdelijk in een gehuurde bovenwoning, omdat de tot dan toe als pastorie gebruikte woning niet beviel. Op 1 oktober 1911 werd hij door zijn vader, ds. G.J.D. Aalders (1855-1926) van Achlum, ook in Friesland, in het ambt bevestigd. Dezelfde dag deed hij intrede.

Begin 1912 besloot de kerkenraad de oude pastorie af te breken en er voor fl. 10.000 een nieuwe voor in de plaats te bouwen. De gemeente gaf zo mild dat de bouw meteen na de aanbesteding kon beginnen en helemaal betaald kon worden!

Ds. G.Ch. Aalders (1880-1961).

In datzelfde jaar kreeg dr. Aalders een benoeming als hoogleraar aan de Theologische School te Kampen, die hij tot blijdschap van kerkenraad en gemeente afsloeg. Wel was hij gedurende de Eerste Wereldoorlog enige tijd gedurende een dag per week geestelijk verzorger van de patiënten op Sonnevanck in Harderwijk, maar hij beëindigde die functie toen de classis de predikantssalarissen optrok.

Ondertussen bleef de kerk van Ermelo groeien. Het noodzaakte de kerkenraad om het aantal ambtsdragers uit te breiden en bovendien een reorganisatie door te voeren in die zin, dat een smalle kerkenraad (alleen met ouderlingen) en een brede kerkenraad (waarin ook de diakenen zitting hadden), werden gevormd. Dit hield in dat de tuchtgevallen in het vervolg alleen door de smalle kerkenraad werden behandeld.

Ondertussen was kort na de ‘Grote Oorlog’ (1914-1918) de Jongedochtersvereeniging ‘Lydia’ opgericht, met als doel ‘om zich te oefenen in alles wat bijdragen kan tot de vorming die zij behoeven voor hare toekomstige roeping in huisgezin, kerk, staat en maatschappij, overeenkomstig den eisch van Gods Woord te vervullen’. De kerkenraad stuurde geregeld twee ouderlingen op pad om poolshoogte te nemen op de vergaderingen van de ‘jongedochters’ en ze kwamen met positieve verhalen terug.

Ds. Aalders wordt toch hoogleraar (1920).

Dr. Aalders had zijn benoeming tot hoogleraar in Kampen in 1912 dan wel afgeslagen, maar ook in Amsterdam was hij opgevallen en in 1920 kreeg de predikant dan ook een benoeming als hoogleraar aan de Vrije Universiteit. Die benoeming nam hij aan. Op 25 april dat jaar nam hij afscheid van de bloeiende Gereformeerde Kerk te Ermelo.

Ds. B. van Halsema (van 1920 tot 1952).

Ds. B. van Halsema (1886-1963).

Het resultaat van het beroepingswerk van de kerkenraad was dat ds. B. van Halsema (1886-1963) van het Friese Hallum het beroep, dat op hem was uitgebracht, aannam en op 21 november 1920 intrede deed. Hij zou ongeveer tweeëndertig jaar – tot zijn emeritaat in 1952 – aan de kerk van Ermelo verbonden blijven.

De kerk vergroten en/of een orgel?

Het goedkope orgel, dat in 1900 met enige haast in de kerk van Ermelo geplaatst was, beviel niet meer. Het werd tijd voor een nieuw instrument; dat zal de kerkenraad ongetwijfeld zelf ook beseft hebben, maar de groei van de kerk stelde hem tevens voor het probleem van het gebrek aan zitplaatsen. Vandaar dat de mannenbroeders het van groter belang achtten het kerkgebouw te vergroten. Men zat op zondag in de kerk bijna bij elkaar op schoot. Bovendien dacht de kerkenraad aan de bouw van een flinke toren, die in 1899 vanwege de hoge kosten niet gebouwd was, maar toen eigenlijk al gewenst werd. Architect Knevel – destijds ook betrokken bij de bouw van de kerk – rekende echter voor, dat ook nu veel geld nodig zou zijn: inclusief toren zou men namelijk maar liefst fl. 50.000 bij elkaar moeten zien te krijgen. Wel zouden de plannen driehonderd extra zitplaatsen opleveren: beneden ruim zevenhonderd en op de galerij, ‘boven’, ruim tweehonderd. En als er ook nog een orgel moest komen, was men nog eens fl. 10.000 extra ‘kwijt’!

Kennelijk waren de gemeenteleden toch wel te porren voor een vergroting van de kerk (inclusief een toren) zowel als voor de aanschaf van een nieuw orgel, want een rondgang door de gemeente leverde  een verhoging van de kerkelijke bijdragen op van honderd procent. Bovendien kwam ruim fl. 4.000 gulden aan extra giften binnen.

De gedenksteen bij de bouw van de toren (foto: Reliwiki, A.E. van Kooten, Ermelo).

Maar… de aanbesteding van de kerkvergroting-met-toren viel zo’n fl. 5.000 tegen! En dan was nog niet eens met een orgel gerekend. Vandaar dat de gemeente opnieuw bij elkaar geroepen werd. Ds. Van Halsema begon de bijeenkomst met het lezen van psalm 103, een lofpsalm (want er was veel geld bijeengebracht), maar toch nog niet voldoende voor realisering van de torenplannen. Daarom had de kerkenraad, zo zei hij, voor een kerk zonder toren gekozen. Maar… omdat de bekende professor Herman Bavinck (1854-1921) ergens gezegd of geschreven had dat een kerk een toren behoorde te hebben, zeiden enkele aanwezige gemeenteleden bereid te zijn nog een keer de gemeente rond te gaan om voor een toren te zorgen.

De gemeente gaf opnieuw royaal! En ondertussen had de aannemersfirma Van de Kuit en Klaver nog eens een keer bekeken of het toch nog wat zuiniger kon, en deze was daarin geslaagd. Toen was de kerkenraad er uit. Er kwam een toren! De verbouw van de kerk zou ruim een jaar gaan duren en zolang konden de kerkdiensten gehouden worden in de kerk van de Stichting ‘s-Heerenloo.

Ouderling W. van Loo metselde de gedenksteen voor de bouw van de toren (foto: ‘Rondom de Immanuelkerk’).

De ‘eerste steen’ voor de toren werd gelegd op 28 juli 1921 door niemand minder dan de bekende broeder Willem van Loo. De toren zou maar liefst 37 meter hoog worden. Maar daar bleef het niet bij, want op initiatief van ouderling Van Loo werd ook een commissie in het leven geroepen die moest zorgen voor een uurwerk met luidklok. Ook die kwam er: de bekende fa. H.G. van Bergen in het Groningse Heiligerlee goot de klok en in de wijde omtrek kon men – toen de toren gereed was – de juiste tijd zien en horen. Na de oudjaarsavonddienst van 1921 werd de klok overgedragen aan de kerkenraad, wat ook door ouderling Van Loo gebeurde.

De Immanuelkerk met haar trotse, 37 meter hoge toren.

Tijdens die plechtigheid – met de verbouw van de kerk was men nog druk bezig – spoorde hij de gemeenteleden aan ervoor te zorgen dat bij de verbouw de ramen in de kerk van ‘gekleurd glas’ gemaakt zouden worden. Uiteindelijk werden het om technische redenen  glas-in-loodramen.

Het was trouwens Van Loo’s laatste dag als ouderling, want na vijftig jaar in het ambt gestaan te hebben trad hij per 1 januari 1922 af. Op 11 maart dat jaar overleed hij. Ook de door hem geschonken Statenbijbel op de preekstoel en het idem avondmaalsstel herinneren aan de man die van veel betekenis voor de kerk van Ermelo geweest is.

Het interieur van de verbouwde Immanuelkerk met het nieuwe orgel in 1922.

Kerk(-toren) en orgel in gebruik genomen (1922).

Van Loo maakte dus niet meer mee dat de kerk en het orgel beide op 10 augustus 1922 in gebruik genomen konden worden. Het orgel werd om vier uur ’s middags aan de kerkenraad overgedragen en ‘de kerk met de hoge toren’ – met haar duizend zitplaatsen! – werd tijdens de avonddienst in gebruik genomen. Daarbij preekte ds. Van Halsema uit 1 Cor. 3 vers 9 ‘Gods gebouw zijt gij’, waarmee natuurlijk ‘de gemeente’ bedoeld werd.

Ook ’s-Heerenloo had een kerk gekregen.

Niet alleen de Immanuelkerk in Ermelo werd vertimmerd, ook de Stichting ’s-Heerenloo ter plaatse had de kleine in 1889 gebouwde zaalkerk uitgebreid met een breed transept, zodat de kerk nu twee zijvleugels had, wat een grote winst aan plaatsruimte betekende. Deze gereformeerde Stichtingskerk mocht vrij door de Gereformeerde Kerk van Ermelo worden gebruikt. De ingebruikneming van die kerk was enkele maanden eerder dan die van de Immanuelkerk, namelijk al op 21 april 1922. Ook een teken dat de gemeente sterk groeide.

De gemeente werd zo langzamerhand te groot om door één predikant bewerkt te worden. De vele catechisaties, cursussen op ’s-Heerenloo, de talrijke huis- en ziekenbezoeken; het werd gewoon teveel.

De gereformeerde kerk van de Sticbting  ‘s-Heerenloo (foto: Reliwiki, A.E. van Kooten, Ermelo).

Ds. J. van Herksen (van 1929 tot 1962).

Vandaar dat de kerkenraad in 1928 besloot de tweede predikantsplaats in te stellen. Daarvoor was natuurlijk meer geld nodig. Ook nu wist de gemeente wat haar te doen stond: de rondgang leverde voldoende geld op om de tweede predikantsplaats te financieren!

In november 1928 werd ds. S. Neerken (1895-1962) van Ulrum beroepen, maar deze bedankte. Het tweede beroep, dat werd uitgebracht op ds. J. van Herksen (1894-1963) van Hillegom had succes: hij nam het aan, en deed op 23 juni 1929 intrede, na door ds. Van Halsema in het ambt bevestigd te zijn met als tekst Psalm 77 vers 21: “Gij leiddet Uw volk, als een kudde door de hand van Mozes en Aäron”.

Ds. J. van Herksen (1894-1963).

En ondertussen groeide de gemeente door. De ‘kleine meisjesvereniging’ ‘Klein Lydia’ werd opgericht, en ook een mannenvereniging onder de naam ‘Schrift en Belijdenis’ werd ingesteld, terwijl bestaande verenigingen door het grote ledental soms moesten besluiten zich in twee of drie aparte verenigingen op te splitsen.

Ondertussen nam de kerkenraad haar taak als opziener der gemeente serieus: ‘Ouders die hun kinderen lieten deelnemen aan gymlessen van een ‘socialist’ kregen een waarschuwing’. En natuurlijk werd in het kerkblad gewaarschuwd tegen het gemengd zwemmen van pubers aan Ermelo’s strandje (er volgde in zo’n geval huisbezoek en de namen van de daders werden genoteerd!);  ook op het voetbalveld werden de jongens trouwens goed in de gaten gehouden.

Allerlei ontwikkelingen.

De vele jeugdverenigingen maakten het wenselijk een jeugdouderling te benoemen. Die kwam er. En hoewel in de Gereformeerde Kerken aanvankelijk gewaarschuwd werd dat de radio een slechte invloed kon hebben op de mensen, toch werd in Ermelo meegewerkt aan het uitzenden van radiokerkdiensten van de NCRV. Ook het evangelisatiewerk – in de vorm van lectuurverspreiding op het woonwagenkamp – en financiële- en voorlichtingsactiviteiten ten bate van het zendingswerk (er werden zendingsdagen gehouden in het Rustoordbos of in het Johannesbos op Veldwijk) werden stevig ter hand genomen.

De kerk met de pastorie.

De oorlog (1940-1945).

Ook in de lucht boven Ermelo waren op 10 mei 1940 ‘de vliegtuigen uit het oosten’ te horen. De Tweede Wereldoorlog was – na een maandenlange dreiging – een feit. De gevolgen van de strijd waren in Ermelo onder meer duidelijk te merken toen inwoners van Barneveld naar de hoger liggende Veluwe gestuurd werden om aan het wassende water van de Hollandse Waterlinie – waarmee men de Duitsers hoopte tegen te houden dan wel hun opmars te vertragen –  te ontsnappen. Ook in Ermelo vonden ze onderdak. De vijfdaagse strijd bleek hopeloos.

Maatregelen van de bezetters.

De bezetters verboden al snel ook kerkelijke bladen, waaronder De Reformatie, De Bazuin en het Gereformeerd Jongelingsblad.

Als men kerkelijke bijeenkomsten met meer dan twintig personen wilde houden moest eerst toestemming aan de bezetters gevraagd worden. De kerkenraad besloot daarom nooit met meer dan twintig personen bijeen te komen. Acht leden zouden bij toerbeurt telkens met kennisgeving afwezig zijn. Desondanks ging de buitendeur van de kerk tijdens de kerkenraad voor de zekerheid op slot. Ook openbare collectes werden in 1940 verboden, waaronder – naar later duidelijk werd – kerkcollectes niet begrepen waren. Op 22 oktober 1940 richtte de bezetter de zgn. Winterhulp Nederland op, met als doel: ‘om de in het bezette Nederlandsche gebied levende behoeftige Nederlandsche staatsburgers zonder aanzien des persoons hulp en ondersteuning te verschaffen’. Die hulp moest dan in plaats komen van de kerkelijke diaconieën. Daaraan werd door de kerken uiteraard niet meegewerkt. Men hield de diaconale zorg in eigen hand, want daaronder viel in het geheim ook hulp aan onderduikers…

De brandstof werd schaars, zodat de avonddiensten verplaatst werden naar de middag. De catechisatiekamer werd – op bevel van de bezetters – verduisterd om te voorkomen dat geallieerde vliegers konden nagaan waar ze waren. Ook stelde men de Arbeidseinsatz in, die mannen in een bepaalde leeftijd verplichtte in Duitsland in de oorlogsindustrie te werken. Ook in Ermelo konden velen de dwang van de bezetters niet weerstaan; anderen doken onder.

De Immanuelkerk.

Nadat de Duitsers in februari 1943 overgingen tot het houden van razzia’s om jonge mensen op te pakken en op transport te stellen naar Duitsland, werd van de kansels krachtig geprotesteerd tegen deze onmenselijke daden. Talloze andere protesten werden in geschreven vorm aan de bezetters gestuurd en/of mondeling op de preekstoel uitgesproken. Toch gingen de transporten onverminderd door.

Verzetsdaden en nog wat.

Ook in Ermelo werd aan Joden in het geheim onderdak verleend, werden neergestorte geallieerde piloten verborgen, werd in de school en in het gebouw van Christelijk Volksbelang onderdak en voedsel gegeven aan mensen die vanuit het westen van ons land op hongertocht in Ermelo kwamen. Ook inwoners van Scheveningen en bewoners van de daar gevestigde stichtingen als Vogelenzang en Bloemendaal kwamen als evacués in Ermelo terecht, omdat in hun woonplaats ruimte gemaakt moest worden voor de Atlantikwall, de Duitse verdedigingslinie van Noorwegen tot Spanje. Later kwamen ook bewoners van de Stichting Wolfheze naar Ermelo; ze reisden in boerenkarren en anderszins, en kwamen in ontredderde toestand aan. Ze werden op Veldwijk en ’s Heerenloo ondergebracht.

Hoewel door de hiervoor veroorzaakte grote toename van de predikantswerkzaamheden al tot de instelling van de derde predikantsplaats officieel besloten was, kon dat, in verband met de onzekere toekomst, niet worden geëffectueerd (deze werd overigens in 1946 alsnog ingesteld).

Contacten tussen de gereformeerde en hervormde predikanten leverden een vorm van samenwerking op: door de kolenschaarste kon men de kerkdiensten concentreren in de hervormde kerk.  In februari 1943 moest de luidklok uit de toren worden gehaald om in Duitsland te worden omgesmolten voor de oorlogsindustrie. Tijdens een bombardement van Engelse vliegers werd een trein met Rotterdammers (op weg naar dwangarbeid in Duitsland) stilgezet; ze werden ondergebracht in de kerk in Ermelo. Daar aangekomen stond ds. Van Halsema ’s avonds, als in een kerkdienst, op de preekstoel, en onder psalmgezang verlieten zo nu en dan bijv. als verpleegster verklede Rotterdammers de kerk, door het donker op weg naar de vrijheid!

Ter herdenking van de moord op ds. Ringnalda werd dit boekje uitgegeven.

Op 7 januari 1945 werd ds. A. Ringnalda (1895-1945), geestelijk verzorger van Veldwijk, door de Duitsers gevangen genomen. Aanvankelijk kwam hij achtereenvolgens terecht in de gevangenissen te Ermelo en Amersfoort en daarna werd hij overgebracht naar het concentratiekamp in Amersfoort. Vervolgens werd hij vervoerd naar de concentratiekampen Neuengamme en Hannover. Toen het laatstgenoemde kamp door de Amerikanen zou worden ontzet, werd de predikant door de SS doodgeschoten.

Ds. B. van Halsema aan het eind van de oorlog.

Vrij!

Toen kwam de bevrijding, op woensdag 18 april 1945. Op de zondag daarna werd in de hervormde en in de gereformeerde kerk over dezelfde tekst gepreekt: psalm 126 vers 3 en 4: ‘De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd. O Heere! wend onze gevangenis, gelijk waterstromen in het zuiden”. Op 7 mei werd in de hervormde Nieuwe Kerk een gezamenlijke dienst gehouden, waar ds. Van Halsema preekte over psalm 150 vers 14: ‘Offert Gode dank, en betaalt den Allerhoogste uw geloften’. Psalm 150  werd daarna uit volle borst gezongen. Ook de burgemeester kreeg het woord, terwijl de hervormde predikant ds. Kruishoop een overweging uitsprak over Deuteronomium 33 vers 29: ‘Een volk verlost door den Heere’.

Naar deel 3 (slot) >

© 2019. GereformeerdeKerken.info